196 BYE. b y e ;
Cen .ei'benevens de voorraad, om den worm
te voeden, plaatft, dat een roodachtige
kleur heeft.
De neft van deze Bye is dan geheel uit
celletjes zamengellelt, die dus boven elkan-
deren geplaatft zyn. Wanneer de wormen
hunnen volkomen groei verkregen" hebben,
fpinnen zy een tonnetje van zyde, dat dik en
fierk i s , en de wanden bekleed. De zyde
van het uitwendige gedeelte van het tonnetje
, is koffykleurig 5 en de inwendige
■ \yanden zyn uit een zeer fyne en witachtige
zyde zamengellelt, die zoo glad en blinkende
als fatyn is : hier ondergaan zy haare veranderingen
, en blyven den winter onder de
aarde, op pene diepte van v y f o f zes duimen,
over , o f in de gedaante van popje o f in die
van Bye , naauwkeürig mét een zyde tonnetje
omringt. Dezelfde vlieg Ichneumon,
die h.aarc eyeren in de nellen der B y ën , die
Metzelaars z yn , plaatft-^-lecht dezelve mede
in de nellen van deze. Byën.
Byën die nefien van zyachtige vliezen maken,
Dit foort van Bye maakt haaren nell in de
kalk, met welke de Heenen der muur en aan-
eengehecht z y nm a a r zy behangt ’er het inwendige
van met zy achtige vliezen.
Deze Bye plaatft altoos.' haar neft in een
muur die naar het noorden gebouwt is : z y is
de. eenigfte, met noch een ander foort- van
vlieg», die dezen Hand verkieft. A lle dieren,
in ’ t algemeen, en vóoral de vliegende
infeélen,. die hunne eyeren niet bebroeden,
kiezen voor hunne nellen plaatzen u it, die-
voor de zonneftralen. blootgefteltzyn; maar
men heeft in de Natuur geen regelen, die zoo
algemeen z y n , dat meneer geen uitzondering
op zou konnen vinden..
De nellen van deze B y ën , gelyk die welke
de bladeren fnyden,. zyn een foort van
ronde buizen, uit kleine celletjes zamenge-
l le lt , die met de einden aan elkanderen ge-
voegt zyn , en welke alle de gedaante van
een vingerhoed hebben. De plaats in welke
de Bye baar nell. wil maken, doet het getal
der celletjes grooter o f kleinder zyn. Deze-
cellètjes hebben, omtrent v y f lynen diepte
en twee lynen middellyn: de fto fe uit welke
zy zamengellelt z yn , is. een zyachtig vües..
De -zywormen en. andere föortgelyke dieren
hebben een werktuig, door ’ t welk den
draad van hun fpinfel doorgaat, en door:
welkers middel zy dit vormen. Deze By e '
'heeft gelyk deze. een zyachtige Hof in haar.
maag; maar vermits zy dit werktuig niet bez
it , zoo fpuuwt z y het als.een fchuim u it,
9t welk alzöo dun als dat van zeep is , zy
Helt'van het zelve een foort van vlies te za-
men, van ’t welk zy haare celletjes vormt.
Deze vliezen verfcheide maaien op elkande-
ren gelecht zynde , geeft hen de noodige
fterkte: zy plaatll in deze celletjes deeg o f
pap, lecht ’’er een ei in , fluit hen toe , en
herhaalt dezen arbeid voor de overige celletjes.
Deze Byën komen omtrent het einde van
Juny uit : zy zyn veel kleinder als de werk-
Ilers der honing B y ën , en hebben gelyk deze
roode hairen op het borftfehild, de ringen
van haar lichaam zyn bruin , maar zyn met
roflè hairen geboorf. Haaren fnuit verfchilt
aanmerkelyk van die der honing By ën; wel
verre van met een dun gedeelte te eindigen
gelyk die aer werk By ën, zo o breid hy.zich-
op eenigen afïland van het einde u it, en eindigt
met een gedeelte dat breeder als het andere
is* Het maakzel van het uiteinde van-
dezen fnuit doet zien, dat hy in Haat is om
een meenigte bewegingen te verrichten, en
zyiie gedaante wyft aan , dat wanneer hy
zich gootswys-buigt, hy een lymachtige Hof
houden kan.
De wyfjes hebben onder al dit fóört van.
Byën een angel, doch de mannetj.es niet.A
Byën Behangers,
Wanneer men door een koorenakker gaat,,
zoo kan men dikwyls voor zyne voeten, inde
paden , kleine gaten ontdekken, die in-
hunnen omtrek met een fraai- vuurkleurig
lint verflert zyn? dit zyn de- nellen van de
Byën behangers. Deze Byën zynde eenigfte
aan welke dezen naam eigentlyk toeköomt;
z y behangen alleen op oe wyze- der men-
fchen.
De Byën behangers zyn van een zeer
klein fo o r t: z y zyn ruiger als de gemeene
honing Byën : haare lichaamen zyn evenredig
veel korter: maar haare kleur ftemr
met die van deze vry wel overeen.
Den eerften arbeid van. een Bye van dit
foort, die een neft wil maken, is een rech,t-
lynig gat in de aarde'uit te hollen. Z y gééft
het drie duimen diepte? het is van een ge—
lykë middellyn van, het begin van het ga-tr
tot op zeven o f acht lynen diepte; het werd
vervolgens wyder op de wyze van een koffy-
kan. Na dat dit gat gegraven is , zoo moet
zy bedacht zyn. om deszelfs wanden te bekleer
»
tleeden om de aarde het afvallen te beletten,
en om de pap o f deeg te konnen bevatten.
De Bye vliegt dan op een ldapperroos, op
welke zy uit een der bladeren van de bloem
een ftuk,. met de behendigheit der Byën die
de bladeren fnyden, uitfnyd , dit ftuk; heeft
de gedaante van een half eirond. De be-
hangfter keert in haar hol weder met het
ftuk dat zy uit de bloem gefneden heeft: zy
houd het Zamengevouwen tuflehen haare
twee pooten vaft; doch ondanks deze voorzorg
kan het niet anders zyn o f het ftuk
moet kreuken wanneer het in een zoo nauw
hol ingedrukt word: maar de Bye heeft het
zoo ras niet op de plaats gebracht daar zy het
begeert, o f zy fpseid het uit, en maakt het
zoo glad, zulks mogelyk is. Z y gebruikt op
den bodem en zyden, verfcheide bladeren, die
z y zeer konftig zamenvoegt. De laatfte {lukken,
die het bovenfte gedeelte van het hol
bekleeden, Heken altoos eenige lynen boven
de opening uit: ’t geen dat kleine vuurkleurig
lint uitmaakt, dat het oog van den Waarnemer
tot zich trekt.
Wanneer dit hol inwendig naauwkeurig
bekleed is; zoo verzamelt de Bye in het 011-
derfte gedeelte, dat wyder uitloopt, een genoegzame
hoeveelheit van deeg, die vereifcht
word tot'den volkomen groei van den worm,
die uit het ei moet voortltomen, ’t geen z y ’er
in lecht. Z y wacht zich wel om een-werk,
dat haar zoo dierbaar is , en zoo veel arbeid
gekoft heeft,.ten prooie over te geven, en-
te verlaten zonder het genoegzaam te verzorgen.
Om het zelve tebewaaren, maakt zy
net geheele behangzel los van boven van het
gat af, de uitftekende rand mede hier onder
begrepen , tot op den deeg; en naar mate"
z y het losmaakt, drukt zy net nederwaarts,.
en bedekt ’er de oppervlakte mede van het
geene dat z y bewaaren wil. Wanneer het
behangzel dus nedergeworpen is , zoo heeft
het gat, dat te vooren drie duimen diep w as,
niet meer als eenen duim diepte; geen de
hoogte van de zak is die den 'deeg en het ei
bevat. De Bye vult vervolgens het overige
piet aarde op; indiervoegen dat, wanneer zy
haar werk voltrokken heeft, men de.plaats
niet weder kan v in d enw e lk e zy doorboort
heeft.
Deze Bye heeft zeldzaam meer als twee
o f drie dagen noodig tot het vervaardigen
van dezen neft, ’t geen een verfchrikkely-
ken arbeid voor zoo een klein dier fchynen
moet. De Heer de Reaumur is geneigt om
te gelöQven dat zy verfcheide van deze cel-
B Y E . 19?
letjes vervaardigt, en wel zoo veel als z y
eyeren lecht.
De Natuur, die de gedaante verandering
der infeéfcen bepaalt h e e ft, op den tyd in
welke het voedzel tot rypheit gekomen is
dat zy voor haar gefchikt heeft, fchynt een
dubbele voorzorg voor deze Bye gebruikt te
hebben: zy doet naar den flaat van popje niet
eerder verlaten , voor dat de bloemen der
.klapperroozen zich ontfluiten, om dat zy te
gelyk levensmiddelen en huiscieraden zou
konnen bekomen.
Vreemde Byën
Men vint zomtyds in Rusland en Indiêy
in de Hammen der oude boomen, een zwarte
wafch, die uit ronde o f eironde Hukken is za-
mengeftelt, welke de gedaante van muskaat-
hooten hebben: zy word door kleine Byën
zamengellelt, welke haare honingraten in
deze holtens maken, en die ’er een citroen-
kleurige honing in plaatzen, die een aangename
fmaak heeft. Wanneer deze walch
warm gemaakt word , heeft zy een halfem-
aebtigen reuk: zy. is zeer zeldzaam in zuide-
lyker landen van Europa. De Indianen maken
’er wafchkaarfen van- r zy gebruiken dezelve
mede om een foort van kleine vaten
zamen te ftellen, van welke zy zich bedienen
om den Balfem van Tolu te vergaderen ,
die uit zekere hoornen vloeit.
De Byën van Guadaloupe zyn maar half'
zoo groot als de Europeaanfche : zy zyn
zwarter en ronder. Het fchynt niet dat z y
angels hebben; o f zoo zy ze hebben, moeten
zy zeer zwak, en niet in Haat zyn om
het vel te konnen doorbooren. Z y verbergen
zich in de holle boomen om- haare nellen
zamen te ftellen : z o o , de uitgeftrektheit t e
groot is , maken zy een- foort van koepel
van wafch , die de gedaante van een peer
heeft, in welke zy haar vérblyf.nemen, haaren
honing- verzamelen, en haare jongen
voortbrengen. Haare wafch is donker violet.
Men. heeft tot noch toe niet konnen-
flagen om dezelve van kleur te doen veranderen
, noch om ’er kaarfen van zamen te-
ftellen, om dat dezelve te zacht is: men bedient
’’er zich in dit land alleen van tot Hoppen
op de vleflchen. Deze Byën maken
geen raaten : zy befluiten haaren honing ineen
foort van kleine blaasjes van wafch, die-
de gedaante en grootte van duiven eyeren.
hebben, doch veel fpitzer zy n , ten naaftem
by gelyk de blaazeix der. karpers. Schoon*
B b g. ïoea