
’den, en zidh alleen geduurende de geweldige
uitwerpingen van den vuurkolk doen
gevoelen. Maar van een andere zyd e , kou
dit hulpmiddel niet fchadelyker konnen
worden als het kwaad zelve, met meer ver-
zamelplaatzen voor- het water te verfchaf-
fen1? Wat meer is , heeft men geen tallooze
voorbeelden, dat in Japan, Yslahd en Peru,
•alwaar men vérfcheide brandende bergen
heeft x deze zelfde plaatzen meenigmalen aan
Aardbevingen onderworpen zyn? Geen week
verloopt ’er, zecht Bouguer, o f men gevoelt
eenige lichte fchuddihgen in Peru. Hoe ’t
ook zyn moge, zoo deze holen o f putten
niet in flaat zyn om deze fchuddingen te
beletten o f te verminderen , die door de
onderaardfche ontbrandingen o f uitbarflin-
gen ontflaan, is zulks om dat het niet mo-
gelyk is om dezelve-zoo diep te graven als
de ader lig t, die met de voornaamfte vuurpoel
gemeenfchap heeft; en noch om dat
’er geen riool o f bard: gevonden kan worden,
die met de plaats gemeenfchap heeft
alwaar men graaft.
Thomas fielt een ander middel voo r , dat(
van meer nut-is, om deze vreeslyke gebeur-
teniffen minder rampfpoedig te doen zyn.
D it beflaat dn huizen, op de wyze der Japan-
neezen te bouwen, op die plaatzen welke
het meefle aan dezelve zyn blootgeflelt.
Deze Eilanders, by welke de Aardbevingen
een gemeene zaak z y n , ontzetten zich zoo
weinig over dezelve , zecht Kempfer, als
men in Europa voor donder en weerlicht
bevreefl is. Ook is ’er een we t, zecht h y ,
die verbied om in de geheele uitgeflrekthe.it
van het Ryk hooge huizen te bouwen, men
doet zulks door net geheele land van hout
en andere lichte flofren : z y plaatzen een
groote en zeer zwaren balk onder het dak,
om op de muuren te wegen, en dezelve te
verzekeren tegen de fchuddingen. Men leeft
in het Journal de Verdun van Auguflus 1747.
dat men te Lima een nieuwe Stad gebouwt
heeft, van welke de huizen noeh lager zyn
als z y te vooreh waren. Men had dit voorbeeld
te Liffabon moeten volgen. Doch
kan men ooit hoopen orn zich volflrekt
voor deze verfchrikkelyke plaag te zullen
beveiligen, van welke de aarde de floffe, in
haare ingewanden bevat, mogelyk door haa-
re geheele uitgeflrektheit-, en op te groote
dieptens om dezelve te konnen genakend
D it is de verflandige overweging van een
Borger , hier voor aangehaalt, van welke
de Verhandeling over de oorzaken der Aardbevingen
de goedkeuring van de Akadèïïlid
van Rouaan verworven heeft, en uit welke
w y een groot gedeelte van dit artikel hebben
overgenomen.
A A R D B E Z I Ë N , Fragaria. Een laa-
ge plant, die natuurlyk in de boffchen eii
fchaduuwachtige plaatzen groeit , en welke
men mede in de tuinen aankweekt alwaar
z y noch weliger waftï haaren wortel is vezelachtig
, van een donker bruine kleur, en
zamentrekkende fmaak; zy fchiet verfchei-
de fleelen o f flaarten, die dun, lang, ruig,
en aan hunne toppen getakt z yn , en die de
bloemen uitgeven: z y fchiet mede flaarten
van dezelve langte en gedaante, uit welke
de bladeren voortkomen. Z y fchiet mede
noch zekere knoopachtige draaden uit; die
over de aarde kruipen , en op verfcheide
plaatzen wortel fchieten, en uit iedere knoop
komen bladeren en wortelen voort, waar
door deze plant zich vermeenigvuldigt.
Haare bladeren zyn drie in getal op iedere
fle e l, langwerpige niet breed, in ’t ronde
getand, geadert, ruig, .aan de bovenzyde
groen en van onderen witachtig. Haare
bloemen zyn by vier o f v y f aan eeneri fleel
vaflgehecht; z y zyn roosgewys, en: beflaan
uit v y f in ’t ront geplaatlte bladeren ; haaren
flamper verandert, in de lente, in een
-fonde o f eironde vrucht , die vol zap, 'vlee-
z ig , zacht, in den beginne wit is , en vervolgens
uitwendig rood- wo r t, met kleine
zaadjes vervult, van een aangename reuk,
en een zoeten, wynachtigen, ven uitmuntenden
fmaak, zomtyds blyven z y wit wanneer
z y r y p zyn.
De -fmaak der aangekweekte Aardbeziën
is veel aangenamer; doch die in de boffchen
groeijen zyn veel heilzaamer: wanneer men
derzelver zap doet gillen , verkrygt men
een w y n , van welke men door overhaling
een heete geefl bekooftit; maar zoo men
het zelve te lang laat gillen, wert het zuur
en bederft : het. zap van de bladeren der
plant geeft het blauw papier een lichte roofde
kleur; maar dat van de wortelen doet
het zelve hoog rood worden. Deze wortelen
worden onder het getal der afdryvende
en openende geneesmiddelen geplaatfl; hunnen
fmaak is zamentrekkent en bitter. In '
’t algemeen, zyn de Aardbeziën verfriffent,
matigen de verhitting der maag, en verwekken
het water maken: men dient dezelve-
voornamentlyk met zuiker by het nagerecht
voo r , na dat men haar met water.befproeic
heeft:
)heeft-j wanneet meft dezelve met wyn vermengt
, zoo zyn zy moeijelyker voor de
•maag om te verteeren, zy worden hier door
ligter zuur, en als dan veroorzaken zy raau-
wigheden die fchadelyk voor het zenuw-
geftel zyn. Zoo men te veel Aardbeziën
e e t, trekt derzelver kracht naar het hooft,
en verwekken ee-n ligte dronkenfchap. Men
merkt mede o p , dat de pis dikwyls de reuk
der Aardbeziën aanneemt. Men kan niet
flerk genoeg aanbevelen om zorgvuldig de
Aardbeziën te waffchen voor dat men van
dezelve ^eet, om*dat de padden en Hangen,
die derzelver reuk beminnen, zich onder de
Aardbeziën-planten verfchuilen, en haaren
adem over dezelve laten gaan, en haar fpog
op de vruchten vallen. In de winkels der
Apothekers vint men een water van Aardbeziën,
dat een uitmuntent blanketwater is ,
en nuttig is om voor een gorgeldrank by
verzweeringen der keel te gebruiken. Men
wil ,, dat Aardbezien-planten in roode wyn
gezoden, en op het fchaambeen gelecht,
de witte vloed doet ophouden, als mede
de te meenigvuldige zaadfchietingen die des
nachts gefchieden, als mede de druiperts die
niet etterachtig zyn.
De Aardbezien-planten werden vermeenigvuldigt
door opneming der planten. Wanneer
men ’er verplaatzen w i l, zoo verkiefl
men die in de boffchen wallen boven die
der tuinen: men neemt in de lente de fleelen
o f flaarten dj.e uit het lichaam der plant
uitfchieten en over de aarde kruipen , o f
wel neemt men dezelve -met een klomp aarde
o p : z y fchieten lichtelyk w o r te l, en
ten einde van twee o f drie maanden, in
October ,_ verplant men haar. Men geeft
acht om ’ er drie o f vier in een gat te plaatzen
, dat men met het plantyzer in de tuinbedden
-maakt-, in een nieuwe luchtige aarde
, die men van tyd tot tyd zorgvuldig
moet befproeijen, en van onkruid zuiveren.
Het is noodig dat men aan iedere fleel niet
meer als vier der flerkfle fcheuten laat, en
drie o f vier bloemen die het naafle by de
fleel z y n , men fnyd de overige af. Men
moet, wanneer de vruchten ophouden, de
oude fcheuten gelyks de fleel en gelyks de
aarde affnyden, zoo men goede en fchoone
Aardbeziën hebben wil. Men moet de planten
alle drie jaarén vernieuwen, en alleen
de vezelachtige draden behouden die nood-
zakelyk aan d e , plant zyn. Men verkrygt
vroege Aardbeziën , , o f door middel van
warme broeibakken 9 o f na dat men dezel-
L D eïï-l.
ve naar de zofl plant en voor de koude befchut.
A A R D B U I L E N , zie T r u f f e l s .
A A R D E , Terra. W y zullen van de
Aarde , als Dwaalftar befchouwt , gewag
maken in het artikel Planetiefch Stelzel.
Zie onder het woort D w a a l s t a r . Tans
zullen w y de Aarde befchouwen als het gebouw
dat de Schepper tot de woonplaats
van den menfch gefchikt heeft, en tot de
hooftflof die ons onderhoud verfchaft, o f
door de planten die zy voortbrengt, of
door de dieren die zy voed.
Bespiegeling der Aarde„
Het betreft hier niet volflrekt het geen
de Natuurkundigen hebben uitgedacht over
de eerfle vorming der Aarde : het geen ik
zal bybrengen, volgens hunne o f myne denkbeelden
, zal de zwarigheit van het voorflel
in zyn geheel laten.
Vergenoegen w y ons met haar in ’t algemeen
in haaren tegenwoordigen flaat te befchouwen,
en in de fchikkingen welke wy
in haar gewaar worden. Dezen grooten
kloot bied ons op zyn oppervlak hoogtens,
dieptens , vlaktens, zèën, moeraffen, fpe-
lonken, afgronden, en vuurkoiken aan; alles
fchynt, onregelmatig: zoo w y in deszelfs
inwendig gedeelte indringen, zecht de Heer
de Buffion, zoo zullen w y in ’t ze lv e , metalen,
halve metalen, fleenen, aardpikken,
zanden, aarde, wateren en floffe van allerlei
foort vinden, die zonder order geplaatfl
z y n : men ziet ’er mede ingezonken bergen,
gefpleeten en verbroken rotzen, ingezwolgen
landflreken , nieuwe eilanden , over-
Rroom.de landen, en opgevulde hooien. Men
vind zomtyds zwaare floffen die op ligte
floffe liggen, harde lichaamen die door zachte
zelfftandigheden omringt. worden, droo-
ge , vochtige , warme 'y koude, harde, en
wryfbaare zelfflandigheden , alle door el-
kanderen gemengt, en in een foort van verwarring
, die ons geen ander afbëeldzel vertoont,
als dat van een gedaantelooze bajert,
en van een verwoefle .weerelt, maar waar
vati w y wel ras de nuttigheit en noodzake-
lykheit kennen zullen.
Het is klaarblykelyk dat de Aarde niets
anders is als een verzameling van lichaamen
die op- elkanderen geflapelt zyn ; en het
fchynt mede dat verfcheide van deze lichaam
C ’ " me»