
*30 B I S S C H O P , B I S S U S . B I T U M E N .
B I S S C H O P . Dezen naam heeft men
aan een Amerikaanfche vogel gegeven, welke
men in meenigte in Louifiana v in t, zyn
vederen zyn blaaüw: zyn vleugelen, die een
foort van écharp uitmaken, trekken op het
v io l e t h y is kleinder als het fysje: de wel*
luidentheit van zynen zang overtreft die van
onze nachtegaalen; • hy zingt een vierde gedeelte
van een minuit achter een , zonder
dat men befpeurt dat hy zynen adem weder
haalt. Na dat hy twee maaien zoo lang
©pgehoüden als;gezongen hééft, begint-hy
weder op nieuw , en vervolgt dus beurtelings
geduurende twéé uuren.
B I S S U S o f B v s s u s . Is de naam die
mén aan de vezels van een foort van bruine
zyde geeft, die-omtrent v y f o f zes duimen
lang zyn , van welke de Penna - Marinaas
zich bedienen , om zich aan de lichamen-
valt te hechten by welke zy Hil willen houden.
Z y verffrekken haar tot zoo veel touwen
om zich te ©nderfleunen, op dezelve
wys als de moffelen. De Biffus van de
Penna- Mart na is goed voor de doof heit,
en veel beter als de wol. - De bekwaamffe.'
Krietikert hebben noch niet wel opgeheldert
wat de Ouden door de Biffus verilonden.
'Vermits z y onder dezen naam het kattoen,
de watten, zelfs de amiant, en in een woort.
alles wat gefponnen kon worden , en koff-
baarder als wol was , verwarden , zoo kan
mén niet gemakkelyk zeggen wat. dit was,
en o f zy het van de Penna-Marina niet bekwamen.
Voor ’t overige, men maakt van de Biffus
koufen, en andere werken, die meer gezocht
zouden zyn zoo de. zyde zeldzamer was. Om
de Bifihs..te fpinnen , lecht men dezelve eeni-.
gen tyd in een kelder om dezelve Vochtig en
zacht te maken; vervolgens kamt men baar
om *er de korte draden en vuilnis aftefchei-
dbn, en fpint haar eindelyk gelyk zyde. Zie
P e n n a -M a r in a .
B I T T E R Z O E T , zie A l f s r a n k .
B I T U M E N . De Bitumen zyn oïieach-
tige en delfbaare Hoffen, die men in de aarde
onder een vloeibare gedaante ontmoet, 'en
die zomtyds op de_ oppervlakte, van het water
dryven, dan eens in een zachte en dan weder;
in een harde zelfffandigheit, die meer o f min
zamengepakt is.
Men kenp maar een foort van vloeibare
Bitumen; dit is de Peter-olie o f Steen-olie,
dus genaamt • om dat hy uit de fpleetèn dêf
Rotzen uitvloeit; want het fchynt dat het
geen ’t welk men Naphta n o em tn ie t anders
als de vloeibaarHe, witfte en zuiverde Peter-
olie is.
De harde Bitumen zyn i den Amber, G/V,
'Jodenlym, en Aardkolen ,. eenige zjm zacht
'gelyk het yodenpih o f Lym. Zie deze woorden.
Vermits den oorfprong van de Bitumen,
- een nafporing van aanbelang i s ,. en over-
welke de Natuur-onderzoekers niet overeen-
ftemmen, zoo heeft dit my aangefpoort om,
zoo dikwyls ik de Bitumen groeven bezocht,
nauwkeurig de verfchillende zelfffandigheden
gade te Haan, en de byzondere wyze der order
in welkezy zich hierin geplaatH vinden. Ver-
fcheide verfchynfelen nebbe ik reets in myne
M in e r a a l k u n d e verklaart: '£waar heen.
w y den leezer wyzen) men kan in dezelve
zien dat den oorfprong van de Bitumen 'fchynt
veroorzaakt te. worden door de planten die onder
de aarde, door dé plaatzélyke omwentelingen
, bedolven worden,. D it gevoelen is
onlangs door fcheikundige proeven beveiligt,
die onder een zelfde, oogpunt in het Woordenboek
der Scheikunde, by een verzamelt z yn ,
in welke men tracht te bewyzen dat de Bitumen
een gevolg zyn van zelfffandigheden die
tot het Ryk der. planten behooren, die tot dezen
verfchillende Haat van Peter-olie $ amber,
enz. gebracht zyn , door hunne vereenigingen -
met de metaalachtige zuuren , en door hun
lang verblyf .'in de ingewanden der aarde.
Want het is klaar bewezén dat ’er geen lichaam
van een klaarblykelyken mineralen bor-
Iprong is , in weike men het kleinfte deeltje
olie viht, vermits 'men dezelve mede in de
zwavel niet ontmoet, welke die van alle de:
delfbare zelfllandigheden i s , die het naaffe
by de Bitumen koomt.
• D e ‘Scheikundige, ontledigingen toont aan
dat de - Bitumen , als mede alle de verdikte
olieachtige Itoffen van het Ryk der Dieren
.en Planten, uit olie; en.zuuren zamengeffelt
zyn. Z y verfchillen van de harffen door
hunne vaffheit die veel aanmerkelyker is ,
door hunne onoplosbaarheit in den wyngeeff,
en door eenige'andere fcheikundige kenmerk
en , gelyk men zulks .in het Scheikundig
Woordenboek zien kan. Onder- de Bitumen ,
heeft men ’er die zoo zamengepakt z yn ,: dat
z y gefneden en gepolyff konnen worden,
gelyk den A m b e r en G i t . Zie deze
woorden.
Ver-
B IT YN . BIXA . B L A A UW E A S SCH EN . B L A A UW E ROB. BL: KOP. B L A D . 121
Vermits de Bitumen zeer brandbaar,, en in
eeer grooten overvloed zyn , zoo beichouwt
men dezelve als een der oorzaken vah het on-
ophoudelyk branden der Vuurbrakertde Bergen.
Zie VtfURBRAKENDE BERGEN.
B I T Y N , een gelpikkelde .Slang van het
Eiland Cuba , van een verfchrikkelyk aanzien
, en van eene.zoo; wanfchapen dikte,
dat zy , fchoon zeer kort zynde,. echter in
Haat is om de offen en wilde varkens te vervolgen
, van welke zy door nood .geperlt,
haar aas maakt. Seba: telt drie foorten van
dezelve : de eerlle wert de Mexikaanfcbe,.
Slang genaamt, en is de verwoede flang van
Nieuw Spanje; het tweede en derde foort,
is de mannetjes en wyfjes Adder van Cy-
lon. Zie de Thefaur. 2. Tab. 94. No* 2. van
Se ba.
B IX A , een Braziliaanfche heefter , die
altoos groen is , en welkers bladeren naar
die van den Ipenboom gelyken: deszelfs
fchors is roodacbtig geel, en zyn hout wit^
Dit boompje brengt rooswyze bloemen voort,
op welke peulen ter groote-van een amandel
volgen, die fchoone roodë kernen bevatten,
welke aan het water een karmyn kleur géven.
Dit zaad inwendig gebruikt, doet den buikloop
ophouden, eh ïtilt de verhittingen der
koorts. Zynen wortel heeft een Herken,
doch echter aan genamen fmaak: de Indianen
bedienen zich Van dezelve in plaats van faf-
fraan. Men maakt van deszelfs fchorfen uitmuntende
touwen. ■
B L A A U W E A A R D E , zte B l a a u -
we A s s c h e , en het artikel O k e r s .
B L A A U W E A S S C H E N . Men geeft
dezen naam aan een blaauwe en zachte fee en,
die korrelachtig is , en byna in poeder, in
de Poolfchc Kopermynen, en in een byzondere
Ilreek van Auvergne, Puy-de-mur genaamt
, gevonden wort. Men wryft deze
Itoffe in water om dezelve fynder te maken
, men maakt van dezelve in de water-
verwen veel gebruik. Het is dezelve die
veeltyds die fchoone en levendige kleur ver-
fchaft welke men op de Decoratien ziet: men
kan dezelve met geen olie mengen, om dat
z y zwart wbrt.
want zy wort Weinig bruinder, daar integendeel
de Ultra-marin zeer bruin word: behal-
yen dit word dit foort van afïchen zwart
door het vuur:' zömtyds is haare kleur groenachtig,
men noemt haar dan Groene AJfchen.
B L A A U W E R O B , een groote kraak-
beenige vifch , van.het geüacht van den
Z e e -H o n d . Zie dit woort.
Men noemt dezelve mede Zee-Hond. Zyn
rug L donker blaauw, en zyn.buik wit; de
kpp eindigt, in een punt: hy heeft in zyn
bék , in hét onderfte. gedeelte , twee ryen
puntige tanden, die aan de zyde breed zyn ,
en een.dikke tong•; voor ’t overige koomt
hy met den Zee-Hond overeen. Deze vifch is
zeer Hout, en zeer gretig naar menfehen
yleefch. Rondelet verhaalt, dat hy gezien
heeft dat een man op den. oever der zee door
een van deze dieren vervolgt , e n . byna
door het zelve in de beenen gebeten wiert.
Zyn vleefch is hard, van een en kwaden reuk,
en moeijelyk om -te- verteeren ; maar zeer
voedzaam: eenige lieden beminnen de lever
van dezen vifch.
B L A A U .W K O P , een foort van rups,
die zich met.de bladen van den Karfenboom
voed. In de maand Juny , koomt uit haar
popje , een kleine Vlinder te voorfchyn,
die een vreemde mengeling van kleuren heeft,
welke naar een kleed geljdtt dat uit verfchei-
de Hukken .aan een gevoegt is , zynen hals is
met wit en zwart gemengt. .
B L A D en L O O F , Rottum. Men geeft
den naam van L o o f aan de verzameling van
takken en bladeren die men op de boomen
en kruiden ziet. De bladeren komen ge-
woonelyk in ’t begin van de lente te voorfchyn
, en vallen in den herfff a f : ieder
weet dat ’er gewaffen zyn die dezelve behouden
, en andere die ’er geen hebben, gelyk
de Truffels, en eenige foorten van Pad-
deffoelen. W y zullen hier- alleen van de
bladeren der planten fprekèn , en geenzins
van die der bloemen, fchoon men hen mede
bladeren noemt.
W y hebben overal, in de befchryvïng van
iedere plant, acht gegeven om, de bladeren
in hun maakzel , oppervlakte , gedaante,
zelfffandigheit, infnydingen , fchikkingen
en groote te, befchouwen ; ten minHen die
geene welke dit foort van kruidkundige om-
fchryvingen vorderden. Men kan over de
Bladeren, het Werk van den Heer Bonnet
Q in**