
Haaijen vertdonen zich gewoonelyk by ftil fyéüer.
'Men vint in de Zee na by de Kaap de Goede
Hoop, twee foorten van Haaijen.'
Het eerfte foort is zeftien voeten lang;
derzelver tanden , van welke zy drie reijen
hebben , zyn fterk , krom , en zeer fcherp;
z y heeft een aanmerkelyken fpleet onder den
buik, tuflchen de twee. vinnen, en na by den
ftaart: haape huitjs zeer ruuw. Het tweede
foort is veel breeder," en heeft zes reijen tanden
; dit is een Jonas-Haai: haar huit is zoo
ruuw als een v y l ; en haaren ftaart eindigt
mede in een wallende maan.
Men vint in den kop dér Haaijen eenige
onfen zeer wit brein, ’t geen wanneer het ge-
droogt en tot poeder gebragt i s , zeer afzet—
tende en pisdryvent is,. Men wil dat het mede
de baaring bevordert;de gifteis van twaalf
greinen, tot een vierendeel loots in een' glas
witte wyn. Men wil dat wanneer dit brein
op het vuur gebraden word., het de hardheid,
van een fteen verkrygt.. Men pryft de tanden
der Haaijen tot poeder gebracht zynde.
mede aan , en in een gifte van twee fcrüpels
ingenoomen , om den.buikloop- en vloed der,
ipeenen te doen ophouden-, de pislozing te
b e v o rd e ren en . om, de .graveelfteenen, te ver--
breeken deze laatfte eigenfchap koomt ons
verdacht voor :: men vat die geene van deze
tanden welke glad zyn in zilver , om, ’er. kin—
derb'ellen van te maken ,, ’t geen de kinderen,
dient om hunne tanden te doen: uitkoomeii,
De Góudfmeden zetten mede die gene welke
getand zyn ,. in goud o f zilver , en verkoopen
dezelve om ze als draagmiddelen. te draagen,
om de fmerren der tanden te geneezen ,.en om
de fchrikken te verdryven, Rondelet zecht,
dat men ’ér uitmuntende tandpoeders van be—
reid , om de tanden wit en vaft te maaken.
Men heeft ontdekt, dat de tanden welke men
van Maltha brengt, onder, den naam.van Ver~-
jieende Slange tanden , tanden van Zee-hon-
den zyn. Eindelyk het vel der Zee-honden
werd door verfcheide Konftenaars gebruikt,
om de buizen der verrekykers en andere za—
ken te bekleeden, o f om het hout en yzer. te
polyften,
H A A N , Gallus. Een h u is -o f 'hokvo-
g el, welke in ’t midden, van zynen vrou--1-
wen: timmer van hennen ,. zich door de-
fchoonheit van zyne geftalte , de trotsheit en,
majefteit van zynen gang,. de luiffierryke en:
fthittersnde. r.oodheit van .zynen .k am d é ryk--
doin en verfcheidenheit der Steuren vani
zyne vederen , en door de bevallige gedaante»
der pennen van zynen ftaart, doet opmerken.
- .
De Haan. en Hen , welke tamme vogelei*
zyn, verfchillcn op een byz-ondere wyze
in kleuren: men ziet ’er van allerlei fdiakee-
ringen.
De Haan is,een waakzame vogel, hy kondigt
, door zyn gekraai , dé üuren van dén
nacht, en het aanbreeken van den dach aan :-
hy is een levent uurwerk voor de landlieden.
Men heeft-aangemerkt, dat van. alle de dach-,
vogels., den Haan en de Nachtegaal, de ec—
nigfte z y n ,. welke des nachts hun gezang laa-,
ten hooren.
Voor ’t overige-, de Heer du Verjiey heeft
in een levende Haan aangetoont, dat dé ftem-
aan het ftrottenhooft niet gevormt word ge-
lyk in.de andere dieren, maar in.het onderfte-
gedeelte van de lu.chtpyp, omtrent derzelver
v.erdeeling,
Den Haan is de gelifte van. alle vogelen,
Hy verricht zyne lie f ko.oziugen. gaarne in de,
open lucht:. naauwlyks opent men het vogelhok
, o f mén ziet hem. naar de hennen loo—
pen , haar Vervolgen-, en zyne driften voldoen.;
men zécht dat hy alle dagen zyne hen-,
tien vyftig maaien dekt. Het onmatig genot
van het vermaak, put den Haan fchielyk uit:,
hier om is hy in weinig' jaarén buiten ftaat.
om tekonnen voortteelen. Den Haan heerfcht.
als een Vorft-onder zyne hennen : hy. bemint,
op een uitftekende wys zynen vrouwentim--
mer; hy waakt altoos voor, deszelfs behoud.
Heeft hy eenige zaaden ontdekt, zoo,
roept hy h e n e n hy laat dezelye aan hen
over,
De Haanen zyn trots en moedig : zy vech-
ten met hardnekkigheit. Dit vreemde fchouw-,
fpel is den welluit van verfcheide volken :
men is in Engeland gewoon om dezelye zorgvuldig
op te kweeken , om hen met elkandè-
ren.te doen vechten.. Men kondigt deze.haanen
gevechten aan, w.elké onder een grooten-
toeloop in fchouwplaatzen gehouden wórden.
B y deze gelegentheid gefchieden doorgaans
aanmerkelyke weddenschappen, en men-
lecht groote geldzómmen in verzekering, w elke
aan die'gene behooren welkers haanen de
overwinning behaalen. Men heeft, eenige van
deze haanen- welke liever fneeven zullen als-
zich te laaten overwinnen , o f zich door een
fdiandelykeivlucht redden.De Chineezen,en:
e.enige. volkenvan.de. Ehüippynfche.Eilanden:
ehi
ea andere geweften van Ooft-Indië , bemin-
aen dit foort van fchouwipeelen mede zeer
driftig.
Haanen Eijer en.
Men vint zomtyds in de neften der hennen
een e i, dat de groote van een duiven ei heeft,
X geen men haanen ei noemt, om dat men ge-
meenelyk gelooft dat dit door den-baan ge-
lécht is ; en het gemeene Volk voegt hier
noch andere bygeloovigè denkbeelden by.
Een zekere Hoef-pachter , bracht, den Heer
de la Peyronie, verfcheide van deze gewaande
haanen eijeren, dezen Geleerden man deet
’ er verfcheide waarnemingen over, welke hy
in een Memorie in lafte, die in de Memoriën
van de Paryfche Academie der Wetenfchap-
pen van het jaar 1710. gedrukt is. W y zullen
’er een kort uittrekzel van mede dee-
len,
Veele lieden, welke, behalven in dit ftuk,
redelyke begrippen hebben , gelooven met
het -gemeene Volk , dat de haanen eijeren
-eSSen 5 en dat wanneer deze eijeren in de
meft , o f op een andere wys uitgebroed worden
, men ’er gevleugelde-flangen uit ziet te
voorfchyn koomen , welke men Baftliskufen
no.ei Ilt; De volgende proeven, bewyzen de
vallchheit van deze fabelachtige overlevering.
De Heer de la Peyronie opende deze
gewaande haanen eijeren ; hy bevond dat zy
geen doyer hadden; maar in het midden vond
hy een lichaam ït geen vry wel naar een kleine
gekronkelde flang geleek : hy ontwond
hetzelve zeer wel na dat hy deze zelfftandig-
heit in - brandewyn had doen hard worden.
Hy opende ’er verfcheide; maar het verfchil
dat hy, ’er in vond, was dat de gewaande flang
in alle niet even volmaakt verbeeld was : eenige
hadden niets anders als een geele.vlak.
Na het onderzoek van deze eijeren zonder
doyers, bedacht dé Heer de Ia Peyronie om te
onderzoeken o f den Haan aan welke men dezelve
toefchreef, geen hermaphrodiet was.
Eyne ingewanden wierden geopent, en onderzocht
: men vont twee groote zaadballen
■ van een goede gefteltheid , welke het kenmerk,
der mannetjes i s , en geen trompetten
or eijerhuis; t geen ontegenfprekelyk, be-
wees, dat hy volltrekt tot eenige eijerlegcino*
onbekwaam was, vermits hygeen deden’ hie?
toe bezat. Na dat dezen gewaanden eijerléP>
ger gedood was vond den Boer echter noch'
geftadig diergelyke eijeren , en hy ontdekte
eindolyk dat z y door een hen gelecht wierden.
Het was in de ingewanden van deze Hen
dat de Heer de la Peyronie , de oorzaak van
dit zonderling verfchynzel ontdekten, ’tgeen
zoo veel dwalingen veroorzaakt heeft. Een
naauwkeurige; befchouwing, van de inwendige
deelen van dit dier, leerde hem dat dezelve
in diervoegen misvormt waren, dat de zeer
dunne vliezen van het e i, ’t geen zeer weinig
w i t , en geen fchaal had , verbroken wierd,
wanneer het door de ovieltictus o f eijeruanu
doorging ; de-doyer vloeide alsdan weg , en
de Hen lag .deze kleine eijeren zonder doyer.
Men ziet hennen welke zomtyds diergelyke
eijeren leggen , wanneer in de fterke pogingen
o f andere uitwendige toevallen, de doyer
in de oviductus verbroken is ; maar vermits
deze oorzaak niet altoos b ly ft , zoo leggen
dezelfde hennen eijeren, welke alle vereiieh-
te eigenfehappen hebben. Diergelyke druk-
kingen of perflingen , welke de ' jongen der
eijerbarende dieren vernielen , met hen de
itoffe tot hun voodzel te ontrooven 3 maken
die der levendbaarende alléén maar wanfeha-
pen, welke deze itoffe niet met zich voeren,
en die dezelve in dé baarmoeder vinden,mits
dat de pe-rflng geen der deelén vernietigt,
welke tot het leven van het dier véreifchf
worden. Men moet dan niet verwondert
zyn dat deze meer mpnfters voortbrengen als
de andere, .
IVanfebape Haanen.
. Men heeft echter fVanfcbape Haanen ge-»
zien , vóór al een die twee hoofden en eert
lichaam ; en een andere welke twee lichaa-
men , en maar een hoofd had ; en weder anderen
met drie o f vier pootén. Men vind
noch haanen welke natuurlyk gehoornc zyn,
én andere welke dit door konftzyn, gelyk
men ’er eenige in de kabinetten der Bemin-
naaren van de Natuurlyke Hiftorie ziét. De
Heef Duhamel le e r t, in een Memorie welke
oiider' die van de Paryfche Akademie der W e-
tenfehappen voor het jaar 1746. gedrukt is ,
waar in deze konftgreep beftaat.
Men fnyd de kam van den Haan een vin-
- ger breed boven het bekkeneel a f ; ’er vormt
zich dan tuffehen de beide deelen van den
kam , een leedige plaats , in welke men de
fpoor van een kieken , ter groote van een
hennipzaad fteekt. Ten einde van veertien
daagen o f drie weeken , heeft de fpoor zich
volmaakt met de andere deelen vereenigt
zoo men zorg gedraagen h e e ft, dat den haan
hem met door de beweeging van zynen korf'
E e e 3 doet
3