
neemt, tot omtrent vier uuren na den middag,
terwyl dat het wyfjje aas zoekt en ruft;
waar na zy op het bepaalde uur koomt om
het mannetje a f te loffen, die haar de plaats
tot den volgende mórgen weder in ru im ten
dus vervolgens tot dat de jongen uitkomen.
Zoo geduurende de broeding het wyfje te
lang uitblyft, zoo gaat het mannetje haar zoek
en , en dryft haar naar den neft ; zy doet
dit mede ten opzichten van het mannetje
wanneer het te lang achter blyft. De vader
én moeder behoeven niets in de drie o f vier
eerfte dagen aan de twee jonge duiven te geven
, zy zyn maar alleen bezorgt om .haar
warm -te houden : als dan belaft zich het
wyfje hier alleen mede, uitgezondert eenige
weinige oögenblikken dat zy eenig aas gaat
zoeken; hier na voeden zy haar geduurende
acht dagen, met voedzel dat half verteert i s ,
en de gedaante varkeen pap heeft, ’ t geen z y
haar drie maal daags in den bek fpuweh o f
blaazen; indiervoegen dat het mannetje genie
en elyk het jonge w y fje , en het wyfje het
jonge mannetje aaft :.langzamerhand geven zy
haar vafter voedzel, in évenredigheit van haare
krachten; en zoo ras zy in ftaat zyn om
te konnen vliegen , zoo Verdryft het mannetje
haar. uit den neft, en noodzaakt.haar
om haar eigen aas te zoeken. De Duiven die
in de vogelvluchten opgefloten z yn , hebben
altoos jongen en eyeren té gelyk; en door
dit middel verliezen zy geen tyd.
Men merkt op dat wanneer een wyfje zich
van een vreemd mannetje heeft laaten dekken,
het haare hier verdriet over opvat en
haar niet meer zien w i l, o f zoo hy haar nadert,
zulks alleen is om tegen haar te vechten:
men heeft wyfjes gezien die elkanderen
by gebrek van een mannetje dekten: men
heeft mede twee mannetjes gezien die we-
derzydfch over hunne wyfjes misnoegt waaien
, dezelve onderling ver’wiflelden , en
vervolgens yreedaamelyk met hunne-nieuwe
„.egaas leefden. .Zou ,dit voorbeelt van verruiling
in diergelyke omftandigheden- by alle
Foorten van dieren de wenfch en wet der
Natuur zyn?
De Duiven baden zich gaarne, en wentelen
.zich gaarne in het zand ,om zich van de
•. luizen en vloijen te. bevryden die haar kwellen:
zy voeden zich met tarw, boekweit,
garft , wikken , erweeten , hennipzaad,'
panikkooren en andere zaden: die welke in
een .duifhuis haar verblyf hebben, zoeken
geduurende den zomer haar aas op, de vélden
maar des winters moet men haar voedz'el
verzorgen. Zonder dit zouden z y weinig
voortteelen , en zelfs fterven. Deze voge*
len zyn vry yoordeelig in een duifhuis.
De vlu’S i t ’ der Duiven is zeer fnel,' en
vooral fluitende wanneer z y zich door een
Sperwer o f Kiekendief vervolgt zien. Be-
halven een fnelle vlucht, hebben zy een
ukmuntent gezicht en gehoor; dit zyn de
eenige wapenen die de Natuur haar gegeven
heeft om zich te Verdedigen. Z y zidderen
op het- gezicht fan een roofvogel ; maar
fchoon zy uitterlyk eenen zachtaardigen aart
vertoonen, zoo vechten zy zomtyds Duif regens
Duif tot dat ’er een dood blyft, vooral
wanneer het de bezitting van een wyfje betreft
: - zy geven elkanderen flagen met de
vleugelen op den kop, en fcheuren elkanderen
dê vederen uit. De Duif leeft vreedzaam
met het andere gevogelte.
Deze vogelen zyn van veel gebruik tot
fp y z e , vooral wanneer zy jong en in een
vogelvlucht 'opgevoed z yn ; het vleefch der
jonge Duiven is dan malfch , fappig, ge-
makkelyk te verteeren , en zeer voedzaam.
Wanneer zy oud zyn moet. men ’er lpaarza-
mer van eeten : men wil. dat een D uif die
ftraks na dat zy gedood is , in den rug ópen
gefneden word, en warm op het hooft o f
tegen de voetzoolen van .een krankzinnige
gelecht, in ftaat is om deze ziekte te genee-
zen. Het laauwe bloed der duiven dat van
onder dè vleugelen getirokken word, is goed
om de verfche wonden der oogen te genee-
zen; haaren' meft is afzèttende en oploflen-
de : men gebruikt dezelve geheel verkalkt
zynde in garftewater o f in een brok; men
heeft voorbeelden dat deze meft verfch zynde
in de pogen vallende, blindheit veroorzaakt
heeft, zoo veel brandende deden bevat
zy in zich ; hierom werd het vel rood
op de plaats op welke men geduurende eenigen
tyd duivemeft lecht : men mengt dezelve
zomtyds onder de fpaajofche vliegen, o f
meelachtige pappen , om de koude flymach-
tige gezwellen ópteloflen, \ .
Het voorbeelf van. wanfch^pén Duiven ,
met twee kóppen, vierpooten, enz. is niet
zeldzaam.
2. D e D u i f i n ’t L a t y n L i v i a g e n
a a m t , is een trekvogel, van een. afch-
graauwe o f loodkleur; zy is kleinder als de
gemeene duif,, en moeijelyk om tam te maken.,
om dat zy niet opgeflooten leven kan;
haare pooten zyn ro od, zoo ook haaren
. bek 5 die knobbelig is.
3. De
'3. De D üie B r ie f d r a g e r , Vmago-,
3iet lichaam dezer Duif is iets grooter als dat
van de gemeene Duif-, van welke zy noch
mede in de kleur der vederen verfchilt, die
zeer verfcheide zyn; het voorfte van haare
' borft en vleugelen zyn van een wyn kleur;
z y heeft op de vleugelen twee zwarte vlakken
; de vederen van den hals blinken met
verfchillende kleuren na dat zy aan het licht
bloot -geftelt zyn; zy maakt haare neft aan
de fteile rotzen. Men wil dat het een foort
van deze Duiven Was die de Egyptifche Zeelieden
op hunne fchepen öpvoeden, zoo wel
als op Candia en Cyprus; dit was , zecht
Belonius, om haar te laatén vliegen wanneer
z y het land naderden, ten einde om in hunne
woonplaats bericht van hunne aankomft te
zenden. Men had voormaals de: gewoonte
om de brieven aan de.' pooten o f onder de
vleugelen van deze dieren vaft te hechten,
die hen ter plaatzen ©verbrachten alwaar zy
-zich gewoónelyk Ophielden; men heeft noch
van’ deze Duiven die boodfchapfters zyn in
het Ooften en elders. Dezè Duiven maken
haare neften in oude toorens: zy zyn zeer
vreesachtig,
4. De R in g d u i f , Palumbus: deze Duif
is mede in alle landen zeer bekent. Belonius
zecht, dat men haar Takduif genozmx heeft,
-om dat zy zich op de takken der boomen ze t,
z y vliegen des winters in troepen, en korren
•niet, dan wanneer zy de aanprikkel in g der liefde
gevoelen, en de wyfjes beantwoorden haar.
Z y zyn grooter als de Duif Livia, en de ge-
- meene Duif, en byna alzoo vleezig als een
hen. Men vangt ’er een meenigte in zommi-
'-ge landen, in de boflchen die met eike en
eflche boomen beplant -zyn; hier toe wacht
men tot dat het geheel düifter is , en door
middel van een groot geraas, en ontftoken
toortfen van ftroo verfchrikt men haar: men
kan haar dan getnakke-lyk do oden . Deze
D uif bouwt haaren neft zeer onzinnelyk, niet
hoog , maar men kan dezelven gemakkelyk
vinden. De Ringduif is. geen trekvogel, zy
verandert haare woonplaats - naar dè jaarge-
tyden, dan eens in de vlaktens, en dan weder
op de bergen, De vederen van haaren
hals zyn kittelende, o f hebben de glans van
zyde, die van de borft, vleugelen en fchou-
derén zyn wynkleurig, het m-iddelfte van
-den rug is van een droevige kleur, het overige
is ten naaften by als dat van de gemeene
Duif: haar vleefch. is veel harder als dat van
.■ •de voorgaande Duiven.
I. D eel.
5- De R o t s D u i f , Columba rupicola,
is een foort van kleine Duif, van een afch-
kleur, zy bewoont alleen de rotzen aan den
oever der zee.
6. De K a p p e r , G e k a p t e N o n , o s
J a c o b y n - d u i f , is de naam die men aan
een Kap-Duif geeft, die zoo veel lange vederen
aan de pooten heeft, dat zy ’ er tus*
fchen beide geheel mede bezet zyn ; haare
vleugelen en het opperfte van den rug zyn
groeftachtig zwart, en het-overige van haare
vederen witachtig, als mede de fchoone kuif
die zy óp het achterfte van den kop heeft*
Z y is een weinig grooter als de gemeene
D u if: en wederftaat vry wel de koude.
7. Onder de wilde #en vreemde Duiven ,
kent men 1. de Braziliaanfche D u if , die
Marcgrave onder de naam van Picui-Pinitna-
befchreven heeft: zy is niet grooter als een
Meerl : haar vleefch is uitmuntent en zeer
vet. 2. De Duif van de Eilanden van N i-
combar ïiaby Pegu in Indië, deze is grooter
ïils onze gemeene D u if; haare kleur is een
bevallige fchakering van blaauw, groen ,
■ geel, purper violet en ro o d ; zy voed zich
met ryft. Deze wilde Duif is aan dén fteen
onderhevig, deze groeit by lagen indiervoe-»
gen in haar lichaam, dat hy de opening van
de maag toeftopt, ’t geen haar doet fterven.
3. De wilde Duif van het Eiland St: Thomas,
die als een Papegaai gevedert is ; haare
beenen en pooten zyn van een fchoone fafl-
fraan kleur. 4, De D uif van Jamaika: men
kweekt deze in Duifhokken aan, men heeft
’ er mede wilde die zich alleen in de onbewoonde
plaatzen ophouden. Men vind mede
verfcheide foorten van Duiven te Made-
raspatan in de Ooft-Indië , welkers kleur
zeer verfcheiden is. De Vogelkundigen maken
van eenige foorten van Duiven gewag
die men alleen tot vermaak aankweekt, gè-
lyk de Paauweftaart o f Beef-Duif die altoos
haaren kop en hals beweegt, zy heeft een
breede ftaart; de Paggedet-Duif die uit de
Baftaart-Duif en de D u if briefdrager voortgebracht
is ; zy heeft vleezige uitwaflen aan
het begin van den bek en om de oogen, en
de bef een weinig opgeblazen. De Duif van
Mahomet, deze verfchilt weinig van die vari
Numidië; haare oogen zyn groot en zwart;
de Poolfche D uif heeft roode ringen om de
oogen, enz. Zie mede de bejchryving van
deze Vogelen door Ray,
Mm Van