
ken bladgoud, ’t geen men met honing wryft
en vermengt, en vervolgens in kleine fchel-
pen plaatft: dit dus bereide goud, werd door
de Miniatuur-fchilders gebruikt.
De Eflaymakers en Goudfmeeden onder-
fcheiden en bepaalen de fynheit van het goud
door het woort Karaat. Een Karaat is het
vier en twintigfte gedeelte van de bepaling
van het goud ; het zuivere en onvermengde
goud, werd goud van vier en twintig Karaten
genoemt. De karaat is een fcrupel; de fcru-
pel is vier en twintig aaien , o f het derde gedeelte
van een gros: zoo het goud in het vuur
een vier en twintigfte gedeelte verlieft , zoo
blyfe ’er niet meer als drie en twintig gedeel-
tens overig, en men noemt.het als dan goud
van drie en twintig. Karanten. Men bepaalt
de Karaaten van het goud, mede door den
Toetsfteen. Zie dit woord.
G O U D S B L O E M E N , Calendula, een
plant, van welke men verfcheide foorten on-
derfcheid.
1. De G emeene G o u d sb lo em , Cal-
tha Vul garis: deszelfs .wortel is getakt, lang
en vezelachtig; haare fteelen zyn dun, eenig-
zins hoekig, wo llig, getakt, en fponsachtig,
zy laaten eenige lymerigheit aan de vingeren,
wanneer men hen aanraakt ; haare bladeren
hebben geen fteelen , zy zyn langwerpig,
aan het.begin fmal .7 dik, wollig , groenachtig
, van'een' fterken reuk en fmaak; haare
bloemen koomen op de toppen voort, zyzyn
fchoon , g ro o t, rond , geftraalt, van een
goudkleur , ert van eenên' eenigzins fterken
en vry aangenaamen reuk, haare fchy f is uit
verfcheide bloempjes zamengeftelt, en de
kroon uit halve bloempjes , die op vruchtbe-
ginfels ruften , welke zich in kromme zaadhuisjes
veranderen , die met een blaadje geboord
, en met een langwerpig zaad vervult
zyn. Men kweekt deze plant in de tuinen
aan , om de bevalligheit van haare bloem ,
die , benevens de bladeren, in de Genees-
konft gebruikt word.
2. De W ild e G o u d sb lo em , Caltba
Arvenfis : z y verfchilt. niet van de voorige ,
als om dat z y veel kleinder is : zy groeit na-
tuurlyk tuffehen de Wyn gaarden ,
. 3. De W a t e r G o u d sb lo em , Caltha
Palujlris, aut Populago: z y groeit in de moeraden
, op de oevers der beeken , en andere
waterryke plaatzen; haaren wortel is vezelachtig
en witachtig; haare bladeren gelyken
naar die van de kleine gouwe , maar z y zyn
vier maaien grooter en langer , hart, glad ,
groen en eenigzins getand : tufïchen dezelve
fchieten fteelen u it,die een voet hoog,rond,
en getakt zyn , deze draagen bloemen dié uit
verfcheide bladeren, beftaan, welke rooswy*
gefchikt zyn , en een fchoone geele. kleur
nebben: op dezelve volgen vruchten, die
uit verfcheide fcheden zyn te zamen geftelt,
die nederwaarts geboogen , in hoofdjes by
een gepiaatft, en ftarswys gefchikt zyn ; iedere
fchede bevat verfcheide zaaden , die ge-
woonelyk eenigzins lang zyn,
De bladeren van de Wilde Goudsbloemen,
gelyk de Heer de Tournèfort aanmerkt, zyn
bitter , en aangenaam van fmaak , en maken
het blaauwpapier eenigzins roodachtig. Zoo
men ze verbrand wanneer zy droog z yn , zoo
geven zy eenigzins een geluit, gelyk de Sal-
peeter. Deze-planten zyn afzettende,. en op-
loffende; z y geneezen de geelzucht, bevorderen
de maandftonden, en zyn de baaring
behulpzaam : men plaatft dezelve onder de
tegengiften. Het afkookzel der Goudsbloemen
in bier o f melk, werd, volgens JK R a y ,'
menigvuldig in Engeland gebruikt, om de
kinderpokken uit te dry ven : deze, plant is
góed tegens de p e ft, ; gelyk mede den azyu
van goudsbloemen.
- G O U D - B R A A S S E M , Aurata Vul-
garis♦ Een foort van ze e -v ifch , die dus genoemd
word, om een goudkleurige ftreep ,
die zich van het hooft tot den ftaart, uit-
ftrekt.
De Goud-Braaflem is zeer gemeen in de
Ooft en Weft-Indiën , ,in Afrika , langs de
Goud-Kuft , te Madagaskar , in China , en
in Brazil; men .vangt ’er meede een groote
meenigte in de Middelandfche Zee , vermits
men ’er zich in Languedoc , geduurende de
vaften, meede voed. Dit is een zeer vrees-
achtigen vifch , en welke de koude zeer na-
deelig is ; hy is grooter als een zeer grooten
E l f t , zyn lichaam is breed en p la t , en zyn
ftaart lang en breed : hy is met middelmatige
fchubben van verfchillende kleuren bedekt.
Wanneer hy buiten het waater is , zoo heeft
zynen buik een melk kleur, de zyden zyn
even als verzilvert, de rug is zwartachtig
blaauw; maar in het waater is hy zonder te-
genfpraak , de fchoonfte vifeh der zee ; hy
fchynt met. goud op een azuurachtige groene
grond bedekt te zyn : zyne oogen zyn groot,
rood en vol vuur : zyne twee laaken verdeelen
zich in vier deélen, en zyn ieder , 'beha!-
ven de fnytanden , hondstanden en kleine
maaltanden, met een groote maaltand bezet,
die rond o f langwerpig i s , en die men dilt-
\vyls in goüd vat:men geeft dezelve de naam
van Padaefieen. Zie dit woort.
De Goud-Braalfem is de- ligfte van alle
Zwemmende dieren ; hy is zeer levendig en
Zwelgzuchtig,hyis een doodelyke vyand van
de vliegende vifïchen , en jaagt dezelve met
zoo veel verwoedheid n a , dat. hy zich dik-
wyls met derzelver afbeeltzel laat vangen :
want. het is genoeg .dat men twee hoenderen
o f 'duiven vederen kmiffeling aan-een vifch-
angel bind , welke men achter een vaartuig
na laat fleepen. ■ Wanneer hy deze vederen
gewaar word, neemt hy ze voor een vliegende
vifch , hy zwelgt de vifchangel in , die
met een weinig wit lynwaat bekleed is , en
vind zich dus verfchalkt, wanneer hy een
aangenaame prooi meent te bekoomen. Zyn
vleefch is w i t , vaft , en een weinig droog,
maar echter van een goede fmaak.
Zómtyds begeeyen zich de Goud-Braas-
feme in de Meeren , welke met de Zee' ge-
meenfehap hebben ; zy leven hier in , maar
hun vleefch verkrygt een flykachtige fmaak.
Hunne lever gedroogt, fyn geftooten , en in
wyn gemengt, werd gebruikt om de roode-
loop te geneezen.
Men wil dat het kleine Goudvischje *t geen
door de Chineezen Kin-yu genoemt word ,
een foort van zoetwater Goud-Braaifem is ,
welke men in China in kleine en zeer diepe
vyyers aankweekt , die tot dit einde aange-
lecht worden , en gewöonelyk, tot üeraden
van de Lufthuizen verftrekken.
De fchoonfte Chineefche Goud-Braaffems
o f Goudvischjes , hebben eenXchoone roóde
kleur, die even als met goude flippen bezaait
is : men heeft ’er meede die zilverachtig zyn.
Men wil dat de eerfte de mannetjes , en de
tweede de wyfjes zyn : men befpeurt aan deze
witte ringen om de kieuwen , en kleine
vinnen ; beide zyn zy zeer levendig en altoos
in beweeging . zy.fpeelen zeer gaarne op de
oppervlakte van het water ; maar zy moeten
de minfte indrukzelen van de lucht vermyden,
welke hen wel ras doen fheeven. In Pekin
voed men ze in de huizen der Grooten op,
en geeft hen des winters geen voedzel: zy
zwelgen de flymachtige ftotfe, van de wanden
der kom, in ; zy voeden zich mede met de
kleine roodachtige wormen , welke zy in de
wortelen der kruiden vinden , die op den
grond der vyvers waffehen. Dikwyls vangt
I. D e e l .
men hen geduurende dit jaargetyde , om hen
in porcelyne vaaten te houden , welke meer
diepte als hoogte hebben, doch zonder.eenig
vpedzel. In Europa geeft men hen een weinig
vochtig gemaakte tarwe deeg, doyers vaij
eijeren , en Hakken ; in de lente zet men zé
weder in hunne vyvers. De Grooten fchep-
pen behaagen om hen op te voeden , hen te
roepen, en de fnelle beweegingen van deze
kleine vischjes gaade te flaan , welker voort-
teeling vry fterk is , en zelfs zeer menigvuldig,
in het Landfchap Fokyen in China , als
meede in alle de-warree landftreken van dit
Ryk. Men neemt zorgvuldig in acht , om
twee maaien ter week , het water in de v yvers
teververfchen,‘in welke men deze kleine
vischjes aankweekt, en óp derzelver grond
een doorgeboorden pot omgekeert, te plaatzen
, opr dat zy zich voor de hitte der zon
zoude konnen verfchuilen : men gebruikt
meede de voorzorg om groene kruiden over
de oppervlakte van het. water, te verfpreiden ,
om ’er de koelte en fchaduuw in te onderhouden,
welke zy zeer beminnen: men moet
deze . vifch alleen met . een net , o f met een
fchepper aanraken , die hiér toe gemaakt
word. Zoo men ze met de hand aanroert-,
zoo fterven zy , o f kwynen , het geluit van
de ftormwinden, donder, o f van het kanon,
en den reuk van pik , is hen fchadelyk. In
de maand M e y , wanneer dezen, vifch zyn
kuit gefchootén h e e ft, zoo is men oplettende
, om die geene welke op het water dryft
ftraks weg te neemen , anders zoo zou deze
,(joor de viffehen zelfs verflonden worden.
Men plaatft het in een vat dat voor de zon-
neftraalen blootgeftelt is , tot dat de hitte de
jonge Goudviscnjes uit de eitjes doet voort-
koomen , welke eerft zwart fchynen , en by
trappen rood o f wit worden , dat is te zeggen
, een goud o f zilver kleur , verkrygen :
deze fchoone kleuren beginnen zich altoos
eerft aan het uiteinde van den ftaart^te ver-
tqonen. De Chineezen dryven een aanmer-
kelyken koophandel in deze kleine vifchjes,
dié als dan de dikte van een _pink hebben ,
maar door den tyd zoo groot als haringen
worden. In eenige landfchappen van China,
neemt men de kuit niet uit de vyvers , maar
men werpt ’er kruiden, óp , om dat zy ’ er
zich aan vaft zou konnen'hechten. Na dezen
t y d , en wanneer men gewaar word dat de
mannetjes' de wyfjes niet meer volgen , zó'o
brengt men de viffehen in een andere plaats
over, en de kuit moet drie o f vier dagen voor
de Zon, blootgeftelt blyven; vervolgens moét
Bb b • men