
getal betreft, dat door ons gezicht op omtrent
twee duizent fchynt bepaalt te worden,
men het altoos grooter vind, naar mate men
zich van langer verrekykers bedient: altoos
andere ftarren aan geene zyde van die welke
men reets ontdekt he e f t n o o i t geen einde,
nooit geen eindpaalen in de Hemelen.
A lle deze ftarren fchynen in vier en twintig
uuren om de Aarde te draijen: maar het
is onwederfprekelyk dat de omwenteling van
de Aarde op haaren as deze fchynbaarheit
veroorzaakt. Z y fchynen noch alle , een
omwenteling in de uitgeftrektheid van 25000
iaaren om de poolen van de Ecliptika o f
Taansweg te'doen. Dit verfchynfel is een
gevolg van de kegelswyze beweeging van den
as der Aarde. Wat de verandering in den
ftant van deze ftarren betreft, die het fchynt
dat men verwachten moet van de beweging
der Aarde.in haaren draaikring; doch de ge-
beele uitgeftrektheit die de Aarde van het
eene jaargetyde,: tot het andere doorloopt,
is niets , in vergelyking van den afftand der
ftarren, zy kan geen verandering, in haare
ftanden baaren.
Deze ftarren, die men vafte noemt, be-
waaren onderling denzelven ftant, terwyl
dat de Dwaalftarren o f Planeeten den haaren
geftadig, in een ftreep die men Zodiak
o f Dierenriem noemt veranderen, in welke
alle haare draaikringen beflooten zyn , en
dat de Kometen, die noch grooter omdwa-
üngen doen , onverfchiliig alle deelen van
den Hemel dodrloopeh.
Zomtyds heeft men nieuwe ftarren zien
verfchynen ; men zach haar eenigen tyd
fchittéren , vervolgens langzaam verduifte-
ren en eindelyk geheel verdooft worden.
Eenige hebben bepaalde tyden van licht en
• duiftefnis. De gedaante die deze ftarren
hebben konnen , en de beweging van de
Dwaalftarren die ’ er mogelyk omdraaijen,
konnen wel oorzaken van deze veTfchynfe-
len wezen.
Eenige ftarren die men nevelachtige ftarren
noemt, en welke men nooit als door een
dampkring ziet van welke z y omringt fchynen
, doen ons zien dat ’er onder deze ftarren
noch veel verfcheidenheden plaats hebben.
Eindelyk , oplettende oogen ontdekken,
door behulp der verrekykers , nieuwe ver-
fchynfelen; dit zyn groote uitgeftrektheden
die helderer zyn als het overige, van den
Hemel , door welke de fchryver van de
Godgeleerde Sterrekunde den derden Hemel
meent gezien te hebben ; maar dat waar-
fchynelyk niets anders als ftarren van minder
glans en grooter üitgeftrektheit als de an-.
dere z yn , mogelyk van een platter gedaante,
en aan welke verfchillende ftanden onregelmatige
gedaantens fchynen te geven.
Zie daar de voornaamfte voorwerpen die
ons het fchouwfpel van ’t Geheelal aanbied.
Zoo men in verdere omfchry vingen wilden
treden wat al andere wonderen Zou meh niet
ontmoeten I welk een verfchrikkelyk won-
derftuk vertoont den Donder ons niet, van
welke de waare oorzaken door de Latere
Natuur onderzoekers ontdekt is 1 zie het
woort D o Tsr d e r. Wie kan zonder verwondering
dien luifterrykeiT boog béfchou-
wen die de rykfte kleuren van de Natuur
ten toon Ipteit1? zie R eg en - b o o g .
Zoo men zich naar de Poolen wend, wat
nieuwe fchouwlpellen ontmoet men nietl
Vuuren van duizent kleuren , dooi* duizent
bewegingen , b ezielt, verlichten de nachten
in . deze geweften alwaar de dachtoors zich
des winters niet vertoont. Ik heb , zecht
den doorluchtigen Maupertuis, in zyne wer-
ken uit welke wy dit heerlyke tafereel overgenomen
hebben, ik heb, zecht h y , eenige
van deze nachten gezien die fchoonder als de
dagen waaren, die de fchoonheden van den
morgenftond en den luiftëf van den middach
deden vergeten: zie het woort N o order
L i c h t .
Zoo men uit de Hemëlen op dé Aarde-
nederdaalt, zoo men, na de grootfte voorwerpen
befchouwt te hebben , de kleinfte
onderzoekt, wat al nieuwe fchoonheden zal
men niet ontmoeten! wat al nieuwe wonderen
I Ieder ftofje bied ’ er zoo veel als de
Dwaalftar 'Jupitet aan.
EBBENEBBENH:
EBBENH» V A N C A N D IA . EBSOMSZO UT . E D E LE G E S T E E N T :
EB B E N H O U T , Ebenus. Men geeft
dezen naam aan een foort van hout dat
uit Indië koomt: het is zeer hart en zwaar,
en bygevolg in ftaat om zeer glad gepolyft te
konnen worden, hierom werd het tot fchryn-
werk en andere ingelegde werken gebruikt.
Men onderfcheid drie foorten van In-
diaanfch Ebbenhout: te weeten het zwarte,
roode en groene. Het zwarte werd het hoog-
fte gefchat; en men maakt ’ er des te meer
werk van om dat het zoo zwart als Git is,
geen fpint h e e ft, en zeer zwaar is. De
boom die het zwart Ebbenhout verfchaft,
groeit op Madagaskar: hy wo rd, volgens
het verhaal van den Heer Flacourt, die ’er
in hoedanigheit van Gpuverneur zyn verblyf
gehouden h e e ft, zeer dik en' groot: zyne
fchöfs is zw art, en zyne bladeren gelyken
vry wel naar die' van onze myrtus. Eenige
Reizigers willen dat de bewoonders der E ilanden
hunne boomen in de grond delven
zoo ras zyhen omgekapt hebben, om hunne
fchoone zwarte kleur te vermeerderen. De
fchors van dezen boom in water gekookt
zynde, is , zoo men ze ch t, goed tegen de
flymerigheit en venuskwaalen ; zoo men
dezelve Op glimmende kooien werpt, zoo
geeft zy een iieffelykeri reuk van zich.
De boom die het groene Ebbenhout uitlevert
is zeer tak en bladerryk; zyne bladeren
zyn glad en zeer fc.ho.on groen ; onder de
eerfte fchors van den boom, vint men een
tweede , die wit i s , en de dikte van een
duim heëft, dit is het fpint: het overige tot
aan het hart is donker groen, op het zwart
trekkende, en zomtyds met geele aderen gemengd
t. Men maakt van dit hout niet. alleen
tot ingelegt werk gebruik , maar mede
in de fchilderkonft, om dat het een fchoone
lichte groene verf geeft. Vermits het
groene Ebbenhout zeer vettig is , vat het
ligtelyk vuur. Men kan een fteen bruin
maken , wanneer men hem met dit hout
wryft. Het is van dit hout dat de Indianen
de ftandbeelden hunner Goden' en de fcep-
ters hunner Koningen maken* :
Dit zwart en groen Ebbenhout koomt niet
alleen van Madagaskar, maar nóch van St:
Mauritius een der Antillifche Eilanden, en
vooral van-het Eiland Tabago.
Wat het roode Ebbenhout belangt, het is
Weinig anders als by naam bekent.
De Ebbenhoutwerkers en Schryn werkers
hebben de konft uitgevonden om het Ebbenhout
met het hout der Peereboomen en andere
harde houte natebootzen, dat zy zwart
verwen met kokende fchryf inkt. Men lecht
deze kleur'met een ftyve borftel op het
h o u t, en gebruikt vervolgens een weinigje
warme wafch om het glad te maken. lie t
waare Ebbenhout is van alle foorten van hout
het bekwaamfte om te polyften, en echter
dat , geene ’t welk men het minfte tot inge-
lecht werk gebruikt. Men heeft met reden
het gekleurt hout boven het zelve verkoren,
dat, door de verfcheidenheit van deszelfs
aderen , verfchillende ontwerpen vertoont,
gelyk het violethout^ roozenhout, enz,
E B B E N H O U T V A N C A N D I A ,
men geeft dezen naam mede aan een klein
boompje dat mede Donderbaart genóemt
word. Zie dit woort.
E B S L Y K , zie S l y k .
E B S O M S Z O U T : dit is zout van
Glauber met eenige andere zouten gemengt,
en vooral met een „geenftachtig kalkachtig
zout. Zie op het woort G k e n s l a c h t i g
NATUURLYK ZOUT.
E D E L E G E S T E E N T E N S ,
Gemmce. Deze fteenen zyn Kriftallen die
natuuiiyk in de aarde gevormt worden, en
die van het Rots Kriftal door hunne uitfte-
kende hardheit, levendige kleuren , door-
fchynentheit, uiteiiyke gedaante, en byzon-
dere zwaarte onderfcheiden zyn, ’t geen alle
kenmerken zyn die weinig dwaalingen veroorzaken
konnen. De Edele Gefteentens
worden niet dan zeer bezwaarlyk gepolyft,
maar zy nemen een wonderbaaren levendigen
luifter aan , die aan alle zyden liehtftralen
uitfehiet. zonder dat den fteen kittelt : zeer
weinige van deze fteenen konnen door het
vuur gefmolten worden. Het fterkwater
verandert hen niet: zy geven vuur uit wanneer
zy door het ftaal geflagen 'worden. Men
is gewoon de Edele Gefteentens in Oofterfche
en Wefterfche, o f Europeaanfche te onderfcheiden
, minder om de landen uit: welke wy
hen bekomen, als om hunne hardheit, luifter,
zuiverheit o f doorfchynentheit, en zwaarte.
N n 2 De
i s . h r .