
tot de beteering der fcheepen gebruiken wil»
Men trekt’er me ede (jter afcenfum) een roo-
de en witte olie u it, die met veel nut gebruikt
word om de verzweermgen en alle gebreken
der huit te geneezen.
J O O D E N S T E E N , S y r i s c h e o f
P h .e n j s i s ’C h E ' S t e e n , Lapis Judaïcus.
Men gifit dat dit de punt van een byzondere
foort van Zee-Egel is,'die delf baar, en voor
een gedeelte met Spath bedekt is : h-y is langwerpig
v flomp, in het midden opgeblazen,
zomtyds glad , en zomtyds gekórrelt, en liy
heeft een graauwachtige kleur. Dit foort van
fleenen heeft een fleeltje', aan welkers einde
een hoekachtige holligheitis, die weinig diepte
heeft, en tot een invoeging dient: zy breé-
ken altoos fchuins. Men vint hen gemeen e-
3yk in Syr ië, en op andere plaatzen van Ju-
dea.
St. J O R I S K R U I D , z/e S p e e n k
r u id ..
J O S E P H S - B L O E M , _ zie B o k k e -
B A A R T .
J O T A V i L L A : dezen naam geeven de
Italiaanen aan een zeer zeldzaam foort van
Leeuwrik , en welkers zang zeer aangenaam
is ; die van jongs af in een kooi opgekweekt
worden, zingen beeter als die men oud
vangt: dezen vogel laat zich des nacht hoo-
ren. Het mannetje is gekuift; zyne achterfle
nagelen zyn zoo lang , dat zy voorby de kny
reiken. Deze vogel maakt zyn neft gewoo-
nelyk in de valeyën, alwaar de boomen zeer
biaderryk zyn: hy lecht v y f eijeren, en leeft
tien j aar en. Z/öL e e u w r ik .
— J O U A : dit is een Afrikaanfche vogel, die
een bruineJdeur, en de groote van een Leeuwrik
h e e ft; hy lecht zyne eijeren gewoonelyk
op de groote vjeegen , en in de voetpaden.
De Negers van Sierraleona,die allerlei foorten
van vogels eeten, fchatten dezen zoo ge-
hëiligt , dat zy hem niet derven aanroeren,
noch zelfs zyne eijeren, overreed zynde, dat
z y op hun beurt hunne kinderen zouden verliezen,
Q Hiftoriefche Befchry ving der Rei-
zen.y
J O U I : dit is een voedzaam en verflerkent
vocht, dat zoo dun als vleëfchnat, en zwart
as ; het heeft een aangenaame en zoutaehtige
imaak. Lemery ze ch t, dat dit een mengzel
is , waar van den grondflag uitgeperfle jeu,
van gebraaden offenvleefch is; men weet ’er
niets meer van; het overige van de bereiding
is alleen aan de Japanners bekent, die haar
geheim houden , en dit vocht tot een hoogen
prys aan alle de Indianen en andere Volken
verkoópen. De ryke Ooflerlingen, mengen
het byna, onder alle hunne fpyze, om ze aangenaam
te maaken , en om de wellufl op te
wékken. Dit vocht is zeer zeldzaam in Europa
; echter kan men het gemakkelyk overvoeren
, vermits het twaalf iaaren- goed
blyfc.
I P E C A C U A N H A , R o o d e l o o p -
w o r t e l : deze plant is een foort van violier
5 welke men in Amerika omtrent het midden
van de voorgaande eeuw ontdekt heeft;
zy is lang in den koophandel onder den naam
van Beconguille, Bexugillo, en Goud-erts, bekent
geweefl: de Portugeezen noemen haar
Cypöde Camaras. JV. Pifo en Marckgravii,
hadden dezelve uit Brazil, in Europa, overgebracht;
men maakte ’er weinig gebruik van
tot aan het jaar 1686; wanneer een vreemd
Koopman, Garnier genaamt, dezelve op nieuw
in Vrankeryk bracht: vermits hy ’erde eigen-
fchappen zeer hoog van roemden , zoo beproefde
Adriaafi Heïvetius , een Geneesheer
van Reims, deszelfs krachten , ’t geen door
den gelukkigflen uitflach beantwoord wierd:
het was van hem, dat L o d e w y 'k XIV. het
geheim ko ch t, om het algemeen te maa-
ken.M
en onderfchéid twee foorten van Ipeca-
cuanha, ten opzichte van de Landen uit welke
zy koomen ; de eene koomt uit Peru , en
de andere uit Brazil ; maar ten opzichte van
de kleur onderfcheid men drie foionen , de
graauwen , bruine en witte.
De bruine Ipecacuanha, Ipecacuanha fufcd
Brajilienfis ; dit is een gekronkelde w o rtel,
die meer met knobbels bezet is alsdegraauwe
Ipecacuanha , hy is echter veel durider, uitwendig
bruin,of zwartaebtig; inwendig wit,
en eenigzins bitter : men brengt de Bruine
Ipecacuanha uit Brazil , te Liiïabon. Deze
plant, die op duiflere plaatzen in de dichtfle
boffchen, naby de goudmynen groeit, heeft
een wortel die drie vierde gèdeeltens van een
voet lang, en byna nooit getakt i s ; zy lecht
ter aarde, en,is aan haar uiteinde met drie o f
v y f eironde bladeren bezet, welke tegen over
elkanderen liaan. De bloem heeft v y f infny-
dingen: haare vruchten zyn zwarte, en byna
ronde Beziën,.
D e
D egraauwe Ipecacuanha , Ipecacuanha ce~
‘fieraperuviana , dit is den w o r te l, die twee
o f drie lynen dik, en gekronkelt is , hy fchynt
met rimpels omringt, en heeft een lichte o f
afchverwige bruine kleur ; hy is hart, breu-
kig , harflachtig , en heeft in het midden een
klein vezeltje dat de plaats van merg beflaat;
zyn fmaak is fcherp-, bitter, en zyn reuk:
fiaauw. De Spanjaarden brengen denzelven
alle jaaren uit Peru, alwaar dezen wortel
meede in den omtrek van de goudmynen
groeit. Men gelooft dat hy de Bexuquillo o f
Beconguille der Spanjaarden is. Pifo zecht,
dat de plant van dezen wortel laag groeit, en
naar de Polei gelykt; haare bladeren zyn wollig
, haare bloemen klein, wit en r-ingswys
gefchikt.
■ De witte Ipecacuanha, o f Valfche Ipecacuajr-
va , is een wortel die men onder dezen naam
.*n de Drogifl winkels vind : hy is dun, hout-
achtig, glad, zonder bitterheit, en heefteen
geelachtige witte kleur: wy bekoomen hem
uit Iridië. Lemery zecht, dat men veel moeite
heeft om dit foort van wortelen in te zamelen
, en dat men in de landen in welke hy
wafcht, tot dezen arbeid alleen, lieden gebruikt
, die ter dood veroordeelt zyn.
Men geeft mede den naam van Ipecacuanha
aan andere foorten van planten, onder andere
aan de groote Ufmaria, van Vifginië
maai men bedient zich thans alleen van die
van Brazil en Peru. Dit geneesmiddel werd
-met alleen tegehs de roodeloop en ingewortelde
buikloop gebruikt, die het zomtyds
binnen een dach geneefl; maar noch tegens
een groot getal ongemakken die uit verftop-
pingen ontftaam
Menfchat den graauwen Ipecacuanha ofdie
van Peru, boven alle andere, om dat hy veel
•zagter purgeert, en om dat die van Brazil
een geweldige braking veroorzaakt. Wanneer
men deze wortel, zuiver zyn de, llampt,
zoo verwekt het fyne poeder dat ’er van opgaat
, niezen , traanen , fnuiten , en fpuu-
wen.
Dezen wortel bevat een gomachtig en zeer
lymerig uittrëkzel, en een harflachtig uit-
trekzel, De fleer Geoff'roi denkt, dat devoor-
naamfte kracht van de Ipecacuanha, in de
gomachtige zelfïlandigheit beflaat, maar beide
werken zy meede , om de floffe die het
ongemak veroorzaakt uit te dfyven. De In-
woönders van Brazil maaken ’er alleen in een
afkookzel gebruik van; de Europeaanen nee-
men hem tot poeder gebracht, met wyn o f
.vleelchnat in-: men neemt hem meede bv'wv-
I. D e e u - ■
Zé van een brok, o f flikmiddel, ter gcwichte
van tien greinen in. De Heer de Tournefort
heeft ^waargenomen * dat dit geneesmiddel
krachtiger op de inwoonders der fleeden, als
op de kryksknechten en boeren werkt. Voor
’t overige , de Ipecacuanha moet alleen door
een voorzichtig Geneesheer ingegeeven worden
, die zynen zieken hier toe, volgens de
omflandigheden weet te bereiden. In Spanje
en Portugal , maken de zwangere vrouwen
gebruik van de witte Ipecacuanha, als de
zagtfle van alle ; in Indiën werden de bladeren
als een groeibaar algemeen geneesmiddel
befchouwt.
I P E N B O O M , O l m b o o m , Ulmus,
dit is een groote dikke boom. Men onderfcheid
verfchéide foorten van Ipenbooraen ,
die door de bladeren en aart van hun hout-,
verfchillen ; maar men heeft ’er meede een
meenigte welke maar alleen verfcheidenheden
zyn ? gelyk men zulks uit de aankweeking
van het zaad der Ipenboomen ontdekt, waar
van boomen voortkoomen , welkers bladeren
niet gróoter als een nagel zyn ; en andere,
waar van de bladeren een hand in breedte o^
vertrefFen ; eenige hebben zagte, en andere
harde bladeren. Men zecht gemeenelyk, dat
de Ipenboomen met breede bladeren, w yfjes,
en die met fmalle bladeren, mannetjes zyn;
maar dit is oneigentlyk. Zie hier de béfchry-
ving van den gemeenen Ipenboom ; zynen
wortel is dik, hart, en fpreid zich ter weder-
zyden verre in de aarde u i t : zynen flam is
zeer takryk, vry recht, en met een fchors
bedekt, die gebarflen, ruuw , van een afchverwige
kleur, uitwendig roodachtig, en inwendig
witachtig, en buigzaam is : zyn hout
is fle rk , hart, geelachtig,.en trekt eenigzins
op het rood : zyne bladeren zyn vry breed,
-gerimpelt, aderachtig , langwerpig , getant
aan de randen , fpits , groenachtig , en zee-
nuuwachtig : zyne bloemen , welke voor de
bladeren aan de toppen der takkemvoortkoo-
men , zyn ingefneede trechters ; op deze
bloem volgt een vliezige vrucht, die een wit
zaad van een zoeten fmaak bevat; de Latynis-
ten noemen dit zaad Samara.
De Ipenboomen groeijen in de velden en
vlaktens, in een vochtige en vette aarde, naby
de rivieren :zy bloeijen in Maart en April.
Dezen boom heeft langen tyd tot zynen aan-
grqei nodig; de kortfle wyze is , dat men de
uitfpruitzels o f den opflag der wortelen , by-
wyze van een boomkweekery aankweekt. De
yoordeeligfle tyd om hem te planten, is de
maand