
X3.it wanneer hy met het {laai geflagen word-,
en kan bearbeid en gepolylt worden: men on-
derfcheid ’er verfcheide foorten van; te wee-
ten :
Eenkleurig Jaspis ; men heeft Jaspis van
dit foort dat w it, geel, rood, groen, blaauw,
•en zwart is : het groene verkrygt^door het
vuur de eigenfchap, om in den donker licht
van zich te geeven: men gelooft dat de Lapis
Lazuli , anders .Azuur-Steen genaamt, het
blaauwe Jaspis is. Zie L a p i s L a z u l i .
Gebloemt Jaspis, dit is uit verfcheide kleuren
zamengeftèlt, welke zomtyds met elkan-
deren vermengt zyn , ’t geen den fteen die
eigenfchap doet verkrygen , welke men kittelen
noemt; wanneer zy onderfcheiden zyn,
300 doet dit den Reen met verfchillende kleuren
gevlakt, en gefchakeert fchynen. Men
heeft Jaspis dat met allerlei kleuren gebloemt'
is , dat is te zeggen , in welk men een heer-
fehende kleur opmerkt, hier van is de naam
van rood i geel, groen renz. gebloemt Jaspis^
voortgekoomen.
Bloedkleurig Jaspis-, deze door de Ouden
.zoo zeer geroemden {teen, is een Jaspis welkers
groene en ondoorfchynCnde grond , met-
roode vlakken gefpikkplt i s ; zoo het 'geele
vlakken heeft , noemt men het Panther-Jaspis
.J
aspis Heliotropus, 7t geen niet minder als
het voorigê beroemt is , is groen ach tig en
blaatiwac-litig, en met roode vlakken doör-
zaait: eenige ligtgeloovige lieden dragen deze
foorten van Jaspis als een draagmiddel, om
den {teen der nieren te verbreken., en zich
voor de vallende ziekte, bloedftortingen, enz,
te befchutten.
Het Agaat Jaspis fchynt een frlexte zyn,
dat half ondoorfchyncnt en half byna doar-
fchynent i s ; volgens dé zuiverheit en fchik-
king van de aderen van dit foort van Jaspis ,
noemt men het Calcedon Jaspis o f Onix Jaspis
.H
et Jaspis verfchilt van elkanderen door
deszelfs luilter wanneer het gepolyft is , welke
meer o f min levendig is , na mate van fyn-
Jieit en gelykflachtigheit van het grein uit welke
het is zamengeltelt.
Men vint dezen fteen in laagen t)f beddingen
, en groeven , welke de laagen van de
rótzen uitmaken: men vint het mede in {tukken
van verfchillende groote , welke rond-
achtig zyn , en door de ftortvloedén mede
gevoert worden.* Het is in Indië dat men liet'
fchoonfte Jaspis vint; men heeft het mede in
Bo.heme , Duitfchland , Siberië, Engeland
en Vrankryk: w y hebben hetzelve mede ia
het Pyreneefche gebergte , en in het bofcb
van Elterelle in Provence ontmoet-, als mede
in Auvergne.
De edele geiteen ten s zyn de eenigfte niet
die men tót de pracht gebruikt: alle de foorten
van Jaspis hebben zedert langen tyd tot
fieraden geltrekt; men itelt ’er zeer bevallige
verfierfelen van te zamen, die vooral zeer
behaaggelyk z yn , wanneer men in {tukken
van dezen fteen, eenige kleine {tukken jade,
agaat, kriftal, enz. weet in te voegen, en
dat men met vernuft de kleuren tegens elkanderen
doet affteekcn. De Jaspis is in alle.
tyden een fteen geweeft op welke zich den
beitel der bekwaamltë'beeldhouwers geoef-
fent heeft. De graveerkonft in {teen , een
konlt die tans zoo volmaakt is , als ten tyde
der Romeinen én Grieken, doet de fchoon-
heit van dezen ondoorfchynende {teen zich
met meer luilter vertoonen in de zaken die
men ’er van vervaardigt, als zegels, ringen,
'enz. Byna had een ieder onder de Ouden
een zegel van Jaspis , op welkè het een o f
ander afbeeldzel gegraveert was. Tans maakt
men vaten, tafelbladen en' kleine- ftandbeel-
den van Jaspis,
J A T A R O N . De Heer Adanfon geeft
dezen, naam aan een geflacht van tweefchel-
pige fehelpen , bekent onder den naam van :
het Gerimpelt Oudwyf, o f Gerimpelde Oude-
wyfs fchelp, Concha rugofa.
J A V A A S S C H E o f T A Y O W A N -
S C H E D U I V E L . Zie op het artikel
S C H I L D H A A G D I S .
J A V A A S S C H E H O E N D E R E N .
Men onderfcheid ’ er twee foorten van. Eenige
hebben natuurlyk, omgekeerde o f omge-
booge vederen: men ziet ’er die niet grooter
als duiven zyn ; andere , welkers beenderen,
vleefch en vel zwart is ; en de vederen zomtyds
zeer wit. De Indianen* fchryven deze
laatfte een groote medicinale kracht toe.
J A V A R I S : dit is een foort van wild
Varken, dat men op het-Eiland Tabago, en
in Brazil vind: het koomt byna in alles met
onze wilde Varkens’ overeen , uitgezonden
dat het weinig fpek hpeft, korte boren, geen
{taart, en den navel op den rug. Men,heeft
’ er die geheel zwart z yn , en andere die eenige
witte vlakken' hebben :. zy knorren veel
harder als onze tamme Varkens: men kan hen
niet
niet gemakkelyk vangen, ter oorzake van het
tochtgat dat zy op-den rug hebbenj en ’t geen
hen in het-ademhalen , en om hunne long te
verkoelen, behulpzaam is-: dit is het geene
hen onvermoeid in het loopen doet zyn. De
honden welke hen vervolgen , moeten hunne
puntige en ihydende flagtanden , vermyden;
hun vleefch is een wildbraad dat van een vry
goeden -ftnaak is.
IB E X - , dit is een -viervoetig dier van het
geflacht der Geiten. Zie W i l d e B o k.
T B I B O B O C A ; dezen -naam geeven de
Brazüiaanen aan een geflacht van Slangen van
hun Land ; dit Volk fcha't .dezelve zeer
hoog-, niet alleen om -de fchoonheit van haare
buit , welke naar een borduurwerk gelykt,
dat met verfcheide kleuren gefchakeert is ;
maar noch om dat zy niemand befchadigen,
fchoon zy met goede tanden gewapent zyn ;
dat zy behalven d it , de mieren verflinden ,
welke in dit Land zeer laftig zyn ; en einde-
lyk om dat haar -vleefch een uitmuntent gerecht
verfchaft.
Men wil echter, dat het kleinfte foort maat
alleen niet gevaarlyk i s ; de Brazüiaanen en
de Portugeezen zeggen zelfs , dat die van het
groote foort van Ibiboboca , die zy Kuilka-
builia noemen, alle dieren beftryden welke zy
ontmoeten, en dat zy zich met zoo veel
kracht om hunnen hals kronkelen , 'dat zy ze
verworgen. Wanneer haar een menfch onverhoeds
ontmoet, en om haar te ontwyken,
op een boom klimt, zoo flingert deze groote
Slang zich met zoo veefkracht om den ftam,
dat zy haar lichaam doet berften, en dood në-
dervalt. Men verzekert dat de Ibibobocaas van
het kleine foort op afgelegen plaatzen, zich
wooningen van verfcheide verdiepingen met
veel naauwkeurigheit bouwen. Deze woo-
ningen hebben de gedaante van bakkers-ovens;
het grootfte vertrek, is in het midden van het
gebouw , en is voor een Ibiboboca van het
groote foort gefchikt, die haar tot Koning
verftrekt. De beet der Ibiboboca, veroorzaakt
de dood opftaande voet n ie t: men. bedient
zich in dit land van het poeder van
een plant, Nhambus genaamt, 't geen men
’ er met het fap der bladeren van den Caapeba
op uitfpreid, en het fap op de wond laat druppen;
door dit middel geneeft men ’er van.
I B I J A R A : een foort van Tweehoofdige
Braziliaanfche Slang , die meede Boclet-y-
ceë a -of Cobra de las Cabecas door de Portu-
1. D e e l .
geezen génoemt word. Deze Slang heeft de
dikte van een pink, en is zeer kort; haare
oogen zyn byna onmerkbaar, en z y geeft een
doodelyk. vergift uit den kop en ftaart u it;
de Portugeezen verzekeren dat ’er geen hulpmiddel
tegen dit vergift, is. Deze onthoud
zich onder de aarde , en leeft van mieren en
andere infedten.
I BIJ A U . Een Braziliaanfche nachtvogel:
dit is de Hoitibo der Portugeezen , en de
Geitenmelker der Amerikaanen. Zie G ei-
T E N -M E L K E R .
I B I R A C O A . Dit is een Braziliaanfche
Slang die zeer te duchten is; haar vergift is
zoo geweldig, dat die geenen welke ’erdoor
gebeeten worden , epn meenigte bloed uit de
oogen, ooren, neusgaten,de k e e l, en mede
uit de onderfte openingen van het lichaam
_ uitgeeven, en kort daar na fterven. Men onderfcheid
drie foorten van Ibiracoaas, welk»
alleen door de fchakeeringen van de kleuren
der huit verfchillen, die zeer fchoon gevlakt
is. .
I B I S . Dit is een groote Egyptifche vogel
, die het grootfte gedeelte der Schryve-
ren met den Oyevaar verwart hebben; edoch
de Ibis is veel kleinder : zyn hals en pooien
zyn veel langer in evenredigheit; zyn vederen
zyn van een bemorfte witte kleur, ett
aenigzins roodachtig over het geheelé lichaam
: de groote vederftn van het einde van
zyne vleugelen zyn zwart: de geheelen omtrek
van zynen kop Is van vederen ontbloot,
maar met een rood en gerimpelt vel bekleed :
zynen bek is dik aan het begin, afgeknot aan
het einde, en de beide deelen zyn naar onderen
omgekromt, en hy heeft een roosverwi-
gè kleur : de zyden van den bek zyn fcherp,
hart, en bekwaam om de haagdiflen , kik-
vorfchen , en byzonder de Slangen door te
fnyden, met welke hy zich voed : het is om
deze reden , dat de oude Egyptenaaren, de
Ibis, onder het getal der dieren geplaatfthebben
welke zy als hunne Goden aanbaden; zy
balfemden hen na hunnen dood. Het onderfte
gedeelte van de pooten der Ibis Is rood
en fchubachtig : dezen vogel maakt zynen
neft op de hoogfte palmbpomen; de Ibis heeft
dit byzonder, dat hy nooit troebel water
drinkt: hierom zuiverden zich de Egyptifche
Priefters ge woonelyk met het water van welk
deze vogelen gedronken hadden. Men heeft
voorgegèeven, dat de mcnfchen de uitvinding
Q 9 9 van