
De bloem heeft geen kelk, zy is eigen tl ylc
een enkel bloemblad dat in vier o f v y f doelen
gefcheiden is. Op de bloemen volgen
eironde beziën welke in een punt eindigen,
en een kern o f noot bevatten. Onder de gemeen
e Lauwrier heeft men mannetjes en wyf-
3es boomen. De bladeren der Lauwrierbóo-
men zyn enkelvoudig, niet ingefneden, vaft
van zelfftandigheit, en beurtelingfch'aan de
takken geplaatft. Alle de foorten van Lauwrier
konnen de geltrenge koude niet weder-
'ftaan ; maar wanneer zy tegens het zuiden
langs een muur geplant worden, zoo Schieten
zy zomtyds ter hoogte van twintig voeten op.
Deze boomen konnen door zaad en door enten
vermeenigtvuldigt worden, en men kan
hen op elkanderen griffelen; zy Ragen beter
in drooge als in vochtige gronden. De Lauwrierboomen
groeijen natuurlyk in de boffchep
der warme landen, gelyk Spanje en Italië*
Vermits deze boomen hunne bladeren geduu-
rende den winter behouden, zoo pan men lïen
in de luffbofchjes van dit jaargetyde planten,
vooral op de aan zee gelege plaatzen.
: De Lauwrierboomen waaren by de Ouden
.zeer hoog gewaardeert: de Overwinnaaren
.wierden, by hunne zegepraalen , met Lauw-
rierkranffen gekroont, o f zy hadden een Lauw-
riertak als een teeken der overwinning in dë
hand: de tenten, de fchepen en lanffen der
zëgenpraalende krygsknechten waaren ’er mede
verfiert, als mede de bondelbylen en werpschichten;
thans bekroont men noch op eenige
plaatzen , de nieuwe Geneesheeren met
Lauwrier die metbeziën beladen is : het fchynt
-zelfs dat de naamvan Bacbelieren, Baccalaurei
, zyn en oorfprong van Bacca' Lauri ontleent*
Deze boomen waaren van meenig-
vuldig gebruik in de Geneeskonll by de Ouden
, en men befch'oiïwden hen als een algemeen
geneesmiddel: men maakte meenigvul-
dig gebruik van de bladeren, en beziën, en
van den fchors der wortelen. Thans gebruikt
men de beziën en bladeren maar alleen.
De bladeren der Lauwrier zyn welriekende,
zy hebben een fcherpe , fpeceryachtige en
eenigzins zamentrekkende fmaak, die met een
weinig bitter gemengt is. Men kan ’ er een
wezentlyke en zeer welriekende olie uittrekken,
wanneer men hen geduurende eenigen
tyd in water laat weeken, dat men vervolgens
overhaalt. De Lauwriérbeziën hebben
noch fterker reuk en fmaak als de bezien.
Men trekt ’er een olie,uit, die zeer oploffen-
de is, nuttig om de fmerten te Rillen, en de
deden te verfterken welke hun gebruik verloeren
hebben. Men bekoomt dezen fpece-
ryachtigen olie wanneer men de beziën Rampt
en haar in water laat kooken, en vervolgens
door een lynwaat uitdfukt: men ziet als dan
op de oppervlakte van het water een groene
en welriekende olie dryven, die de zelfftan-
digheit van boqter heeft. Mén bekoomt dezen
olie, dus bereid zynde, uit Langqedöc,
Italië en andere warme landen in welke een
meenigte Lauwrierboomen groeijen.
Men maakte voormaals van de Lauwrier-
beziën in de verfkonR. gebruik ; maar men
heeft1 hen verworpen, gelyk men waarfchy-
nelyk in vervolg meteen meenigte andere zaken
doen zal waar van dë nutigheit niet zeer
groot. is.
L A U W R I E R - K E R S , Lanka Cerafus»
Dit is een klein boompje dat zeer bevallig
voor het gezicht is , en dus genoemt word om
dat het bloemen voprtbrengt welke naar die
der Lauwrier gelyken , en vruchten draagt
welke eenigzins d<* gedaante van die van den
Kerffenboom hebben. Mén onderfcheid ’er
verfchëide foórten van : te weetéir, de G<?-
meene Lauwrierkers, de Lauwrierkers welkers
bladeren met wit o f geel gefcbakëert zyn, ; en
de Lauwrierkers van Louifiana, anders Amandel
Lauwrier genaamt.
De bloemen Van de Lauwrierkers wérden
dóór een kelk géyormt die uit eeii Ruk be-
ftaat, en de gedaante van een uitgebreide klok
heeft, waar van de randen in .v y f deel en gë-
fcheiden zyn. Deze kelk bevat v y f bloembladen,
die rondachtig, en rooswys gefchikt
zyn ; op de bloemen volgen beziën die byna
rond, en rood z y n , zy bevatten een kern.
De bladeren der Lauwrierkers'zyn enkelvoudig,
niet ingefneden, langwerpig, dikker en
blinkender als die van dë oranjeboomen, en
beurtelingfch op de-takken geplaatft; zy hebben
kleine tandjes aan de randen welke van
elkanderen verwydert zyn.
Deze verfchillende foorten van Lauwrier-
kers behouden het geheele jaar hunne bladeren
, en weerftaan vry wel de koude van onze
winters : men kan ’er de terraffen mede beplanten.
In de maaiid M c y , werden deze
boomen met fchoone pyramiedswyze bloemen
bezet, welke, Schoon zy niet-zuiver wit zyn
echter tot Sieraad van de lente luftbofchjes
dienen konnen. In de aan zee geleegen lancj-
fchappen , in welke de Lauwrierkers nooit
. bevrieft, kan men ’ er kaphout van vormen,
dat uitmuntende hoepen voor het vaatwerk
verfchafFen zou. Men kan de Lauwrierkers
dóór
'door zaad vermeenigvuldigen, als rónde door
uitfpruitzelen, en men kan deze foorten met
gefchakeerde bladeren op de gemeene griffelen.
Men heeft met een goeden uitflag de
Lauwrierkers op den Kerffenboom gegriffelt,
maar deze boomen zyn van geen langen duur:
men heeft mede , edoch met een Hecht gevolg
, bezocht om de Kerffeboomen op de
Lauwrierkers te griffelen: men dacht door dit
middel dwerg Kerffeboomen te bekomen.
De bloemen en bladeren van de Lauwrierkers
hebben een bittere amandel reuk die vry
aangenaam is: men bedient ’er zich in dekeu-
kenswan om de melk Soepen en de room een
amandel fmaak te geven. Men trekt ’er door
overhaling met brandewyn een liqueur uit dat
vry aangenaam is , en zoo men wil goed voor
de maag is ; maar het is gevaarlyk wanneer
men den brandewyn te veel met dit fpecery-
achtig fap belaad; want wanneer men ver*
fcheide maaien water met de bladeren der
Lauwrierkers overhaalt, zoo bekoomt men
een vocht dat een geweldig vergift voor men-
fchen en dieren is.
Ik heb, zecht de Heer Duhamef verfchei-
de proefnemingen op dit vergift genoomen*
Eene lepel vol is genoeg om een en grooten
hond te dooden; de ontleedkundige opening
van dit dier deed ons geen de minfte ontfte-
king gewaar worden ; maar wanneer w y de
maag opende , kwam ’er een zeer fcherpen
reuk van bittere amandelen uit voort, door
welke wy dachten te Rikken; dus heeft men
redenen om te gelooven dat dezen damp op de
zenuuwen werkt. Ondanks de noodlottige
gevolgen die dit water voortbrengt, dat men
verfeneide maaien met bladeren van de Lauw*
rierkers overhaalt, zoo is het echter een goed
maagverfterkent middel, wanneer het met kleine
giften ingenoomen word ; want wanneer
men ’ er dagelyks een hond twee o f drie droppen
van ingeeft, zoo vermeerdert zynen eet*
luR, en hy word vet.
L A V A . Dezen Haam geeft men aan de
ftoffen welke door de vuurpoelen en brandende
bergen uitgeworpen worden , gelyk de
Puim ft een, dë ft een van den Berg Vefuvius o f
van Napels, de Pozzolani-fteen, de Öbfidiaan-
fche ft een, dej(lakken o f fcorien der Brandende
Bergen , enz. Van deze ftoffen , zyn dë
eene to f kalk gebrand, andere zyn half gefmol-
ten, en weder andere geheel tot glas overgegaan;
dit veroorzaakt dat eenige zamengepakt
zyn en een vaft zamenweefzel hebben, andere
zyn fponsachtig, zacht en ligt, o f zy, zyn
I» D e e l .
hard en konnen gepolyft worden: die geene
welke ligt en fponsachtig zyn dryven op het
water; die, welke zwaar en niet fponsachtig
zyn , zinken naar den grond*
Het grootfte gedeelte van deze Lavaas hebben
waarfchynelyk in een zekere Raat van
vloeibaarheit geweeft om te konnen vloeijen ,
en de verfchillende bochtige gedaantens aan te
neemen welke men in dezelve opmerkt. Men
vint ’er eenige welke gekromt, en uit verfchei-
de laagen zamengeftelt zyn, en meer o f min
groote en zwaarte hebben; derzelver kleur is
dan eens zwartachtig o f roodachtig, en dan
weder witachtig o f geelachtig, en met glasachtige
deelen gefpikkelt: men heeft ’er zelfs
die in een meelachtig fto f verandert zyn , en
een fmaak als alkalyn zout hebben* Om het
geen hier voorgaat te verftaap, moet men ieder
der woorden leezen welke wy aangehaalt
hebben, betreffende de Slakken o f Scoriën der
Brandende Bergen , moet men het artikel Uit-
werpzelen der Brandende Bergen opflaan; vervolgens
kan men de artikelen Brandende Bergen
, Aardbeevingen en Pyriten inzien , en
zelfs die van Bergen en -Aarde.
L A V A G N E - S T E E N , dezenaamgeeft
men aan een foort van Reen, die op een plaats
Lavagne genaamt, op de Kuft van Genua gevonden
word, en welke men gebruikt om de
huizen te bedekken en om plavytzels te maken.
De groote, dikte en hoedanigheit van
. eenige Rukken, maken hen bekwaam om beschildert
te worden: men maalt ’er groote ta-
freelen op.
L A V A R E T Ü S , dit is een rivïervifch
met zachte vinnen, en die eenige overeen*
komft met de Salm en Elft heeft: hy is omtrent
een voet lang, zoo dik als een vuift, en
met witte , zilverachtige, zachte en ongevlakte
Schubben bedekt, die altoos zeer zin-
nelyk zyn. Zyne kop is langwerpig: zyn
neus is Romp,_ en hy heeft geen tanden: hy
heeft twee vinnen naby de kieuwen* Zyn
ftaart is gevorkp en zwart aan het einde: hy
Schiet zyn kuit in den herfft. Zyn vleefch
is zacht, blank, een weinig lymerig, en zeer
aangenaam van fmaak. Dezen vifch is op dc
Vifchmarkten van Lyons zeer wel bekent:
men dient hen op de tafels als een aangenaam
gerecht voor, dat een goed voedzel verfchaft.
Men vangt een meenigte van deze viffehen in
het Meer van Bourget en van Aigue Belette
in Savoye.
N n n n L A -