
deze ketenen fhsekken zich door de Zeën
van het eene valt land tot het andere uit;
en de Eil'anden zyn niets anders als. de kruinen
van deze Bergen. Het werk van den
Heer Buacbe voert tot titel Tafels en Kaarten
van de Natuurkundige Aardryksbefcbryving
(Tables & Cartes de la Géographie Phyjique)
Zie ook Proeve over de nuttigbeit der Bergen
van den Heer Bertrand (ËJai fur Ihiti-
titè des MontagnesP)
B E R G B L A Ü , Ccelut ‘eutn montanum,
een mineraal o f foort van blaauwe Reen,
die een weinig op het zeegroen t r e k t e n
veel overeenkomfl heeft met de Lapis Lazuli
o f de Armenifche fieen. Zie deze woorden.
Het Bergblau verfchilt echter van deze
zelfRandigheden , om dat hy zachter, lig-
ter , poreufer en breekbaarder i s : in een
w o o r t, hy kan niet gepolyR worden , en
zyn kleur is meder tegen het vuur beRant.
Men vint dezen Reen in Vrankryk ? Italië
, Duitsland , en vooral in Tirol. Men
befchouwt hem tans als een aarde die door
een koperachtige -oker gekleurt i s , fchoon-
men weet dat dezelve niet alleen tot de
kopermynen behoort; want de ondervinding
heeft geleert dat het y z e r , met een grooter
meenigte brandbare Roffe overladen zynde,
deze kleur mede uitlevert; en men zecht dat
de Hollanders het zelve naarbootzen, met
zwavel te fmelten, en ’er tor poeder gebracht
lpaanfeh groen onder te mengen.
Men brengt deze Reen tot poeder: men
wryft den zelven fyn om hem in de fchilder-
konR te gebruiken; maar dit blaauw is het
groen worden onderworpen:
B E R G - F A I S A N T , o f B e r g h a a n ,
zie O u e RH a a n , achter h^t artikel Ha a n .
B E R G - G R O E N : zie op het woort
K o p er en het artikel O k e r . Het Berggroen
dat in den Koophandel verhandelt wort
koomt uit Hongaryen, men bedient ’er zich
van om groen te verwen.
B E RG -G E E L : zie op bet woort O k e r .
B E R G K O R K , zie D e l e b a a r Kork.
B E R G M U I S , L e m m i n g , een foort
van klein viervoetig dief dat men by troepen
in Lapland v int, alwaar men dezelve mede
Lamblar noemt: het heeft veel overeeifkomR
met een muis; maar is in kleur van dezelve
verfcheiden, want de Bergmuizen zyn ros
met zwart gevlekt; haaren Raait is kort en
dicht met nair bezet. Z y hebben baarden
gelyk de andere rotten en v y f vingeren aan
iedere poot; haare. ooren zyn zeer kort: zy
hebben.voor in den bek vier tanden, twee
boven en twee onder, en aan iedere zyde
drie maaltanden. De Heer Linnceus , die,
gelyk mede , dutte e r Brifon , dit dier onder
het geflacht der Bergrotten plaatR, onder
den naam van Blus montanus, zecht, dat
mem dezelve alle jaaren in Lapland vint, en.
dat in zekere tyden van het jaar deze Bergmuizen
in de nabuurige Landfchappen a fzakken:
de Heer Brifon heeft dit dier de,
naam van Noorweegfcbe Konyn gegeven.
De Schryver van het kPoordenhoek van het •
Ryk der Dieren (Dictionaire du Regne Ani-
maf) zecht, dat de Bergmuizen Rerk vermee-
nigvuldigen : zy verfchynen niet regelmatig ,
alle jaaren in Lapland, maar plotzeling, op .
zekere tyden, en in zoo een groote meenigte,
dat overal waar zy zich verfpreiden, zy het
geheele land bedekken. Men heeft opgemerkt
dat dit gebeurt by onweders, en wanneer
het -Rerk regent; dit is de tyd wanneer
deze dieren veel in groote toenemen. Deze
kleine dieren zyn Rout en moedig, en wel
ver van te vluchten op de aannadering van de
Reizigers, zoo gaan zy die geene te gemoet.
die hen komen aanvallen, fchreeuwen en ke f-;
fen als kleine honden, en, zonder de Rok- ,,
ken o f belbaarden te vreezen,- vallen zy
hunne vyanden aan en byten dezelve m e t-
boosaardigheit: zy onthouden zich altoos om
de heuvelen, in de Rruiken, en in de hooien
der bergen, doch komen nooit In de huizen .
o f hutten.
De Inwoonders van Noorwegen gelooven ■
dat deze dieren uit de wolken' vallen : dik-
wyls ontzetten z y zich op derzelver aanna-
dering, en doen openbaare gebeden om hen
aftewenden. Men kan nauwlyks gelooven
dat om dezen gewaanden oorfprong van deze
dieren te verklaren , Wormius hier toe. een
boekdeel in 410 zamengeRelt heeft, dat in
het jaar 1653. gedrukt is. Men vint in dit .
boek de gebeden en bezweringen van de
Roomfchgezinden van dit land*
De Bergmuizen beoorlogen ^omtyds on- -
derling elkanderen , ‘ en verdeden zich in -
twee legers die in flagorder gefchaart z yn ,
langs de meeren en weiden : 'het geen de
Laplanders als een voorteeken van oorloch
in Zweden befchouwen. Zoo zy hen van ;
hec
het ooRen zien komen, zoo befluiten zy
dat zy oorloch met de Ruflen krygen zullen,
en wanneer zy gewaar worden dat zy
van het weRen komen, houden zy het voor
onfeilbaar dat z y door de Deenen zullen, aan-
getaR worden. De vyanden van deze kleine
dieren zyn de hermelynen die door dezelve
tet worden, en de voften die haar aantaRen
en in hunne hooien zomtyds tot duizenden
by een v e rzam e lenzy voeden zich. met dezelve.
De honden van dit land, die in groot
aantal zyn , (want ieder Laplander-heeft den
zynen, J maken ’er mede hun voornaamRe
voedzel van , echter eeten z y zeldzaam, de
kop; eindelyk zecht men dat de Rendieren
mede dit foort van Bergmuizen eeten , en
byzonder in den zomer:: behalven dit groot
getal van' verfchillende vyanden , die een
groote meenigte vair déze dieren doen om-
komen , zoo brengen zy zich zelven noch
©m het leven,., met zich. in het water te begeven.,
na. dat zy op' de wyze der zwaluwen-
m troepen by een'vergadert zyn wanneer zy
vertrekken willen ; dit is-de oorzaak waarom
men ’er zomtyds duizenden op een plaats
dood by elkanderen,, en. op een geRapelt
ziet leggen', enz..
Men heeft Natuurkundigen die dé Bergmuizen
als een zonderling foort van. Noor-
weegfche rotten'befchouwendoch de Heer
de Bujfon: wil dat dit een foort van dier is-
dat verfcheiden is van onze huisrotten.. De:
Heer Linnceus zecht; dat de Noorweegfche
rotten, zomtyds v y f o f zes jongen te gelyk
wefpen , doch nooit meerder; ook. hebben
haare wyfjes niet meer als zes tepels r dezen;
Schryver zecht mede dat deze dieren zich
met kruiden o f mos der rendieren voeden;.
Het aanmerkelykRe van deze dieren-, is
hunne, omzwervingen; want binnen zekeren:
tyd, gewoonelyk eens binnen.tienoftwintig-
jaaren, vertrekken zy in-talryke troepen, en
trekken, voort in- benden van 'verfcheide duizenden
, zy graven groeven in de aarde ter.
diepte van'twee vingeren., en ter breedte vair
een vierde o f achtRe• gedeelte van een el..
Men ziet verfcheide van deze groeven te
gelyk, evenwydig mfet elkanderen en in een'
rechte lyn voortloopende, doch altoos eenige-
ellen van elkanderen verwydert.. Onder het
voorttrekken eeten z y d e kruiden en wortelen,
af die z y op hunnen wech ontmoeten
en- werpen hunne jongen ; zy nemen ’er eem
in den-bek, een ander op den rug, en ver--
lkteif^ de -overige zoo zy ’ér meer werpen^
In, het aftrekken; der Bergen,. nemen zy deni
wech naar de golf van Bothnie ; doch zy
worden verRrooit, o f komen om, voor dat
zy dezelve naderen.
Men kan noch een- zonderlinge zaak, in de
wyze op welke zy deze reis doen, opmerken.
Niets kan hen- noodzaken om van hunnen
wech aftewyken,. die zy altoos in een rechte
lyn nemen; Wanneer z y , by voorbeelr,
een- menfch ontmoeten, zullen zy veel eerder
bezoeken om tufïchen zync beencn door
te gaan , als zich van hunnen wech afwenden,.
o f zy rechten- zich op hunne achterRe
pooten op en byten in den wandelRok zoo
men dié op hunnen wech plaatR. Zoo zy
een- hooimyt ontmoeten ,, banen zy ’er een-
wech met eeten en graven door , in plaats
van dezelve om te trekken. Is het een rots
o f Reen die -hen in-dén wech is , zoo maken
zy een halve cirkel om denzelven, doch a l toos
zoo , nauwkeurig dat zy de rechte lyn
hernemen* Wanneer zy een- Meer ontmoeten
hoe groot het ;ook zyn- mag, zoo fpan--
nen zy alle hunne krachten in om het zelve
in deze rigting over te trekken; al was het
in* zyne grootRe middellyn. Zoó zy by toéval
een fchip in dit Meer ontmoeten, zoo
zullen z y , in plaats van het te vermyden,
trachten om bet te beklimmen, en-zich w e -
der , nauwkeurig op dezelve plaats van de
tegenovergeRelde zyde, in het Meer werpen:
de fnelRe Rroom van het water fchrikt hen
niet af; zy volgen, altoos hunnen wech, al
moeten, zy. ontwyfelbaar omkomen*
Zoo deze dieren eenige fchaden op de akkers
o f in de weiden veroorzaken, zoo is dit
van-gering aanbelang ,, en hunne tegenwoor-
digheit Relt de inwoonders fchadeloos, want
wanneer zy beginnen- voorttefrekken in de
Noordelyke Landfchappen van Zweede, rich- -
ten: de inwoonders een groote flachdhg on--
der de beeren, voiïen, zabelwezels, hermelynen
en veelvraten aan, om dat alle deze
dieren, de muizen volgen, om ’er zich mede
te voeden , en zich, hier door blootRellen
om met meer gemak gefchooten te konnen
worden. Men maakt van de vellen van deze
muizen , fchoone en zachte bontwerken ,
doch zy zyn mogelyk te teeder en fcheuren
lichtelyk. Het is niet waar dat déze dieren,
gelyk men zecht iets vergiftigs hebben, want
ik.ken-, zecht de Heer Linnceus, verfcheide-
arme Laplanders , die in - de boflchen woo--
nen, die, door armoede, genoodzaakt zyn ,
om deze fborten-wan muizen te eeten, en-die1
’èr geen letzel van bekomen..
B E R G —