
zwaar , hard, vergruisbaar, van een kleur
die afchverwig, g e e l, o f zwartachtig is ;
van een zamenweerzel dat dan eens Rreeps-
wys , dan weder gekorreit, fchilverachtig o f
gekriflallifeert is , o f naar glasachtige fco-
riën gelykt, en wanneer het verbroken word
naar gefmolten metaal: men vind ’er noch
dat aardachtig is , en de kleur van perzikbloe-
men heeft; en byna alle de andere foorten
verkrygen deze kleur wanneer z y voor de
lucht bloot geRelt worden, die men als een
opbladering kan aanzien.
De 'Göba-it is vry beRant tegens het vuur;
'éeszelfs me taaiachtige Roffe verfchaft een
aarde die , wanneer z y met valt alkaliefch
•zout, en met quartz o f filex vermengt is ,
gemakkelyker in glas ©vergaat, en als dan
een Ichoon blaauw glas verfchaft, dat in den
koophandel azuur^ fmak, amailjeer blaauw,
en glas van Cobalt.genoemt word; deze zelf-
ftandigheit is van zeer groot nut om het
aardewerk en pörcelein te verwen, en om de
fmeltglazen (emails), en het fiyffel blaauw,
anders blaauwzel te kleuren. ï)e Cobalt in
•Konings water, enz. .ontbonden, verfchaft
•een fraije Sympathetifchen inkt.
De Cobalt vereenigt zich in de fmelting
niet ligtelyk met de kw ik , noch.met de bis-
muth, maar zeer gemakkelyk met het koper.
In zynen Raat van erts , bevat hy dikwyls
bismuth , z ilv e r , zwavel en arfenikum, ’t
geen hem altoos eenigzins van aart verandert.
De mynen van dit half metaal zyn te
Scheneberg in Saxe. Men roemt vooral die
van Rappolt naby Johan GeorgeRad, die
men tot op de diepte van hondert en veertig
vademen bearbeid. Men heeft deze Roffe
mede te St: Maria der M ynen, en in de myn
van Gilthain in het Pyreneefche gebergte
ontdekt. Men vind in het tweede deel der
Nieuwe Mineraalkunde een zeer omRandwe
befchryving van de Scheikundige bewerkin-
f*en ’ men Cobalt doet ondergaan, om
hem van de arfenicum o f van de bismuth af
te fcheiden; zyne rooRering tot falfra (een
kalk die, wanneer z y , door fmelt en brandmiddelen
weder opgewekt is , de waare re-
gulus o f het koningje van den Cobalt geeft);
eindelyk zyne glaswording, en het uitdruk-
ke'lyk verbod van den KeurvorR van Saxen,
om dezelve zuiver uit zyne Staaten te vervoeren.
Na de nieuwe kundigheden die w y van
liet kleuren t grondbeginfel van den Lapis
Lazuli hebben (zie dit woort) , en na de byzondere
proefnemingen die wy gedaan heb-»,
ben, wanhopen w y niet dat de Cobalt niets
anders als een vereeniging van het y ze r, ai>
fenikum, enz. is.
C O B 'B A M , zie G e h u ph .
C O B R A D E C A P E L L O . Eenfoort
van kleine Indiaanfche Slang, die een en
een half voet lang;is, en de dikte van den
kleinen vinger h e e ft, haar vel is zwart op
den rug, en bleek aan den buik: zy biaaft
haarc kaaken o:p , en maakt een geklit ge-
lyk de kikvorfchen wanneer men haar tergt :
haare beet is doodelyk. Z y onthoud zich aan
den voet van de Papaja in Amerika , en
leeft van de fpinnen en andere infecïen.
Seba geeft een befchryving van een ander
■ foort, dat een adder van Cyloh i s : hy
fpreekt mede van verfcheide brilflangen, die
-de naam van Cobra hebben, en zecht dat
deze flang een króón óp het hooft heeft;
zoo deze kroon de gedaante van een bril
heeft-, zoo behoort deze flang tot het geflacht
der brilflangen. Zie. dit woort onder
het artikel S l a n g : Men vint een adder
■ op Cylon die het zelve kenmerk heeft: men
-noemt haar Cobra de Neuflria. Men vint
dezelve mede in Brazil, op het eiland Ter-
nate en in Siam; eindelyk, volgens den-
zelfden Seba, telt men ’er veertien foorten
van; maar, volgens de befchryving van dezen
Natuurkundigen , zyn dit brilflangen,
aan welke de Ponugeezen zonder onder-
fcheid de naam van Cobra geven, en die alleen
aan dat foort behoort ’t welk wy het eerffe
befchreven hebben, zoo, als ook aan de Bo-
jobi.
C O C A , Myrto flmilis Indica, ft •uctu ra-
cemofo. Dit is een heeRer die in Amerika
wafcht. Deszèlfs bladeren zyn Zacht en
groen; en gelyken naar die van de ipyrtus:
zyne vruchten zyn troswys by een gefchikt,
•zy zyn in den. beginne rood gelyk de myrtus
beziën, maar 'vervolgens worden zy zwart;
het is in dezen Raat dat men haar inzamelt,
en laat droogen om ze te bewaaren.
De Amerikanen bedienen zich van de Coca
gelyk de OoR-Indianen van de betel, en
de Europeanen van den tabak. Z y word,
zecht Lemery, meenigvuldig in Peru gebruikt
om de verzwakte krachten te herRellen, te
verRerken, den dorR te verdryven, en om
te voeden: men vermengt ze met oeRerfchel-
pen die tot kalk gebrand zyn, en men vormt
’ er
/5er balletjes a f, die men langen tyd in den
mond, en met veel vermaak Èaauwt.
C O C H E N I E L J E , Coe.ce.niUa, Dit is
een zelfRandigheit die men gebruikt om het
fcharlaken en de- karmozyne Roffen te verwen.
Men brengt dezelve uit Amerika in
kleine korien, die bol en gegroeft aan-de
.cene z yd e , en hol aan de .andere zyn. Men
is lang onkundig van den oorfprong van deze
Roffe ge weeft: zommige hebben haar voor
beziën van een plant aangezien; maar het is
tegenwoordig zeker dat het een gedr.oogt in-
feét. is , vooral zedert dat men deszelfs levens
wyze weet. Het is zelfs gemakkelyk,
wanneer men de Cochenielje befchouwt die
men door middel van den koophandel be-
koomt, om zich van het beftaan van dit in-
feél te verzekeren. Zoo men dezelve in water.
en azyn zacht laat worden en. opzwellen,
en hen vervolgens door een vergrootglas befchouwt,
zoo zal men de verfchillende ringen
van het lichaam van het infeét gewaar
worden; men ziet|zelfs zomtyds geheele
pooten, en men befpeurt. mede de plaatzen
alwaar de pooten vaffgehecht geweeR zyn.
Men kan de geheele gedaante van dé Coche-
nielje by die van onze, gemeene weegluizen
vergelyken, die, wanneer z y gedroogt z y n ,
de groote van een kleine lins hebben , zy
vormen een half rond , zyn gekromt, van
een roodachtig'zwart, reukeloos, en verwen
rood..
Mexiko. is het eenigRe land alwaar mende.
Cochenielje inzamelt. Dit infeét hecht zich
aan de bladeren van verfchillende planten..
De Indianen verzamelen hen van. deze , en
brengen hen op een andere plant over, welke
men de namen van Indiaanfche'vyg ^ Car-
dajfe, Kak et te , Nopal en Opuntia geeft.
Deze plant is vry aanmerkelyk in de Oranje-
ryën, dóór haare dikke, langwerpige en geronde
bladeren, die aan elkanderen met de
uiteindens gehecht zyn; wy zullen ’ër op het
woort Indiaanfche Fyg van fpreken.. De Indianen
kweeken deze plant zorgvuldig om
hunne wooningen aan; en om zich een ge-
wifle inzameling van Cochenielje te verzekeren
, zoo zaijen zy dezelve , om dus te
fpreken, op deze plant.. Z y maken van
mofch, o f fyn h o o i, o f wol van kokosnoten
3 een foort van kleine neRen , in ieder
van welke zy twaalf o f veertien Cocheniel-
jes plaatzen , z y hechten twee o f drie van
deze neRen op ieder der bladeren van dit:
gewas, dat door de Indianen Pencas genaamt
•word, aan welke zy door middel van de
doornen die natuuiiyk op de bladeren te voor-
fchyn komen, vaRgehecht.blyven. Ten einde
van eenige dagen, brengen deze’ Coche-
nieljes duizende jongen voort, die niet groo-
ter-a^s myten zyn. Deze jongen verfpreiden
zich wel ras over de planten, en vergaderen
zich op de faprykRe plaatzen by een, alwaar
zy zich tot het laatRe tydRip van hunnen
aangroei onthouden. Deze infeélen Reken
de plant, en zuigen ’ er het fap uit..
Men doet ’s jaarlyks drie inzamelingen van
de Cochenielje. By de eerRe, neemt men de
neRen weg , met de Coehenieljes welke men
’er in geplaatR heeft, en die ’er in omgekomen
zyn na datzy haare jongen voortgebracht
hebben : twee o f drie maanden hier na,, zamelt
men het voortbrengzel van dit geflacht
in. De groote Coehenieljes die men overlaat,
brengen een derde geflacht voort, dat
men weder drie o f vier maanden hier na in-
o-ogR.. Men neemt, deze diertjes- met een
penfeel van de bladeren af..
By de aannadering van het ongunRige jaar-
g e ty d e d a t ia te- zeggen , het regenachtige
en koude weder, fnyclen de Indianen de bladeren
a f, èn brengen dezelve in hunne wooningen
met de nieuwe Cochenielje die ’er op
is.. Deze bladeren blyven,. gelyk alle welgevoede
planten, langen tyd groen; en de
Cochenielje groeit dus geduurende het ongunRige
jaargetyde voort. Wanneer dit voor-
by is, brengt men ’er weder een groot gedeelte,
van op de planten inde neRen over,
gelyk w y hier voor reeds, gezecht hebben..
De Cochenielje» van de, laatRe inzameling is
zoo. fchoon niet als de andere, om dat men
genoodzaakt is om de bladeren a f te fchrap-
pen, wanneer men deze kleine diertjes by een
vergaderen w i l, -en waar door men bygevolg.
het afTchaafzel der bladeren met de Cochenielje
vermengt, die behalven dit van ver-
fchiliende groote is , om' dat de ouden-en
jongen met elkanderen vermengt zyn. Hierom
geven de Spanjaarden den naam van Gra-
nilla aan deze Cochenielje..
Het noodzakelykRe werk dat men verrichten
moet ,, wanneer men. dé Cochenielje by
een vergadert heeft,, is dezelve te doen Rer-
v en , om dat'deze infeélen eenigen tyd van
de plant afgefcheiden leven konnen, en jongen
voortbrengen welke zich verfpreiden
zouden en die den eigenaar dus zou verliezen
; de wyze op welke men ze doet Rer—
ven , heeft veel invloed op de kleur , en
doet. haar. verfcheide. naauien geven.. Men:
noemt;