zoeken ; w y zullen ons vergenoegen met te
zeggen, dat de deelen welke in de eerfte dagen
uitgeftrekt en uitgerekt leggen de eene
op de laatfte dagen in hunne geledigingen gebogen
, en de andere gekromt worden, en
alle het lichaam meer naderen. De deelen
van het kieken groeijen dagelyks aan , x de
beenen en hals, worden zoo lang , dat het
kieken genoodzaakt is , om dezelve te krommen
, om ze plaats te doen vinden in de hol-
lighe it, in welke het zyn verblyf heeft* • In
deze. laatfle dagen , neemt deszelfs geheele
lichaam dan noodzakelyk, de gedaante van
een ronde bal aan , en de kop verbergt zich
onder de vleugelen ; hier heeft men redenen
om zich te verwonderen , gelyk in alle wer-
- ken der Natuur, dat het geen dat door nood-
zakelykheit fchynt gedaan te zyn , het befte
is dat men door keuze zou konnen doen.
De kop van het kieken , gelyk die van alle.
andere dieren welke eerft gebooren worden,
heeft een aanmerkelyke groote in evenredig-
heit van het lichaam ; het is door behulp van
dezen zwaaren kop , welke met een kleine
Ipitze bek gewapent is , dat de vogel door
herhaalde Hagen , de wanden van de fchaal
p ikt, welke hy doorbooren moet. Deze Hagen
zyn zomtyds zoo fterk , dat men dezelve
hporen kan , en zoo men dit oogenblik in
acht neemt, zoo ziet men hem dezelve gee-
ven : de kop blyft echter onder den vleugel
verborgen.
Het uitwerkzel van de eerfte pikkingen,
van het kuiken , is gewoone-lyk een kleine
borft , welke van het middelfte van het E i ,
tot aan deszelfs ftompenpunt , voortloopt;
maar gewoonelyk veel nader aan deze laatfte,
om dat het achterfte gedeelte van het kuiken,
naar dit eind gekeert is. Wanneer de barft.
zichtbaar is , zec-ht men dat het ei gepikt is.
Men ziet ftukjes van de fchaal affplinteren,
zonder dat het vlies , ’t geen inwendig het ei
bedekt, doorboort fchynt; ’ t geen aanleiding
gegeeven heeft om te denken , dat de eijeren
door de hennen gepikt wierden. Edoch men
begrypt ligtelyk dat het vlies , ’t geen buigzaam
, en aan de fchaal vaftgehecht is , deze
kloppingen wederftaan kan, welke een harder
ftoffe doen barften, en affplinteren.
A lle de kiekens befteeden 'niet evenveel
tyd om dit groote werk te verrichten ; men
heeft 5er welke zich binnen een uur van de
fchaal ontdoen , na dat z y hebben beginnen
te pikken; anderen koomen na verloop van
twee o f drie uuren eerft u i t ; zommige hebben
noch langer we rk, volgens de dikte van
de fchaal, en volgens de krachten die het
kuiken bezit. Men heeft ’er welke te ongej
duldig zyn om het dachlicht te aanfehouwen,
en hunne fchaal te vroegtydig beginnen te
pikken, maar zy betalen deze ongeduldigheit
zeer duur , want zy kwynen en fteryen eeni-
- ge dagen na dat zy uitgekoomen zyn. De re-?
den hier van is , volgens de waarneemingen
van den Heer Reaumur, dat de kuikens, voor
dat zy gebooren worden, in hun lichaam een
voorraad van voedzel hebben moeten, wel«
ke genoegzaam is om te beletten dat zy geen
ander nodig hebben , geduurende vier en twin-*
tig uuren,. na dat ze uitgekoomen zyn. De«
zen yoorraad beftaat in een aanmerkelyk ge«
deelte van den doyer, welke niet vefteert ls*
en 'dat door den navel in het lichaam van het
kieken , övergaat. Het kuiken dat uit -de
fchaal koomt, voor dat deze doyer in zyn
lichaam is over gegaan ,'mo.et dus noodwendig
fteryen.
Wanneer het kuiken eindelyk de fchaal
yerbrooken heeft, zoo oordeelt men kwalyk
over hetzelve, wanneer men het in het eerfte
oogenblik befchouwt, men denkt dat deszelfs
krachten uitgeput z yn , door de pogingen
wélke het gedaan heeft, en verwacht dat
het wel ras fterveh z a l ; maar ten _einde van
een zekere tyd, welke zomtyds vry kort is ,
verkrygt het een andere gedaante ; alle deszelfs
Leden worden krachtiger , en het begint
te bezoeken , om op zyne pooten voort te
kruipen ; zyne vederen welke niet anders als
een zeer fyn dons zyn , en die , zoo lang z y
nat waaren , het kuiken byna naakt deeden.
fchynen, beginnen zich te ontwinden. Het
dons is in vliezige fchachten beflooten,
welke door het droog worden breeken 4 de
baarden van het dons zetten zich u it , worden
veerkrachtig, en wanneer zy alle droog .
en uitgefpreid zyn,; zoo, is het kuiken zeer
bevallig , en zeer warm gedekt. Ten einde |
van vier en twintig uuren, ziet men dit kleine
volk met vederen bekleed, voörtlooperi,
huppelen , op de ftem der moeder toefchie-
ten, graan pikken , en door hunne aardigheid
het aangenaamfte fchouwfpel uitleveren , ter -,
wyl de moeder, van haare zyde, het.treffen«
fte tafreel van de moederlyke zorgvuldigheit
vertoont. Niets is-zeldzaamer, als het fchouwfpel
dat een Hen yerfchaft, welke men een-
den eijeren heeft laten uitbroeden. Zoo ras
deze kuikens water gewaar worden, begeven
zy ’er zich in om te zwemmen , men ziet de
moeder hen met een verlegen Oog volgen ,
terwyl zy met de uiterfte drift langs den waterkant
férkatlt 1‘p op t, zy waarfchuüwt hen al klokkende,
vehvyt hen hunne vermetelheit, en
Vraagt een ieder om hulp in haare ongeruft-
h e it ..
Wyze om de kuikens in ovens uit te
broeden.
De Egyptenaaren, aan welke de andere
Volken de eerfte kundigheden van het groot-
fte gedeelte der Konften verfchuldigt zyn ,
hebben ’er eene behouden , welke noch nergens
elders als by hen in gebruik is , nament-
lyk die om de kuikens zonder behulp der Hennen
uit te broeden. Z y bouwen hier toe ,
lange en wyde ovens , welke een byzondere
gedaante hebben , en in welke zy een groote
menigte eijeren plaatzen : door middel van
een zacht en welbeftuurt vuur , veïfchaftèn
z y hen een warmte , welke die géene die de
broedende Hennen aan de eijeren geeven ,
evenaart, ten einde van een zeker getal dagen
, ziet mén. een zoo groote menigte kuikens
te voorfchyn 'koomen , dat men ze met
het fchepel meeten en verkoopen kan.
Het is deze wetenfehap , die zoo dierbaar
voor de vermeerdering van de hokvogelen is,
welkers nuttigheit zoo uitftekent groot ‘isr,
die de. Heer de Reaumur den- Egyptenaaren
heeft zoeken a f te zien.. Geen foorten van
proefnemingen konnen bedacht worden welke
hy niet bezocht heeft ,. en hy is eindelyk
geflaagt om ’er een konft van ce maken , van
welke hy een befchryving gegeeven h e e ft,
in een werk dat tot titel voert: Konfi om tamme
vogelen van allerlei foort, in alle jaargety-
den uittebroeden en op te kweken, ’ t zy doormiddel
van de warmte van lagen mefl, of door
middel van die van het gemeene vuur Q y ) een
uitmuntent werk , in welk, te gelyk het ver-
ftahd, de naauwkeurigfte waarheid, en yver
tot het algemeene nut uitbllnken. Het belang
dat een ieder natuurlyker wys , in een zoo
nuttige konft ftellen moet, fpoort ons aan
om ’er een geringe fchetsAran te geeven.
Deze wezentlyke gewichtige f to f , bied
twee voorwerpen aan , die van de kuikens
uit te broeden, en die van hen op te voéden.
He Egyptenaaren hebben zich door de na-
tuurlyke warmte van het land dat zy bewoo-
nem, ontheven gezien , om nafporingen tem
opzichten van dit tweede onderwerp te doen;-, ,
maar in onze luchtftreek, is het d i t , ’ t welk,
dé grootfte zwarigheden, verfchaft,.
Cf'Oy Rit Wérk is. in bet. Nèderduitfch vertaalt♦.
De Heer de Reaumur , geeft in zyn werk
een befchryving van de wyze óp welke de
ovens moeten aangelecht worden, door welkers
middel men de kuikens gelyk in Egypte
uitbroeden, en opvoeden kan. Hy wy ft ’er
mede het voordèel in aan , welke men van
ovens en fornuizen kan trekken , welke een
geheel jaar door geftookt worden , om in de
ftooven welke een groot' getal eijeren bevatten;
een hitte te onderhouden welke genoegzaam'is
om dezelve uit te broeden : tot dit
foort behooren de glasovens , de fornuizen
in jwelke men de erts fmelt, die der Paftei-
bakkers en vooral der Bakkérs. Men kan
zelfs , zecht hy , deze ftooven alomme op
het land hebben, alwaar men gemeene ovens
heeft , welke alle 'dagen geftookt worden.
De Heer de Reaumur erkent, dat hy niet
naauwkeurigbedacht had, wat-voordeel men
van de. hitte van deze ovens , trekken kan,
wanneer hy uitdacht om laagen mift hier toe
te' doen dienen. Maar deze laagen konnen
echter van nut op het land zyn , alwaar men
deze hulpmiddelen niet heeft. Deze middelen
zyn te geeftig bedacht, dan dat w y ’er
géén gering denkbeeld van zouden geevèn.
Een ton , uit welke men den eenen bodem
neemt, is byna een volmaakte oven, mem
heeft dézelve maar alleen te plaatzen. Mem
lecht een laag meft onder een wagenhuis, op
een plaats, alwaar de lucht eenigzins een vrye
omvloeijing heeft. Men plaatft deze ton midden
óp den mefthoop, na dat men ze inwendig,
met ptlaafter beftreken h e e ft, om te beletten-
dat de dampen van de meft , welke doodelyk.
voor de kuikens zyn zouden, in de ton niet.
doordringen : men bedekt deze ton met een>
dekzel, ’t geen men met een menigte gaaten
doorboort heeft, welke met ftoppen toege—
maakt zyn : deze openingen vermeenigvüldi-
geii de middelen om naar begeerte ,. zoo veel'
en zoo weinig lucht te geven als men wil..
Men hangt in deeze ton korven boven, elkan-
deren op , welke met eijeren vervult zyn :
men verfchaft dezelven zooveel mogelyk is
een hitte van twee en dertig graden , op den
thermometer van de Reaumur; dit is de rechte
hitte van een Hen welke broed; vier en:
dertig graden zyn een 'fterke hitte, maar wel—
ke echter niet doodelyk voor de kuikens is;
in plaats dat dié van zes en dertig graden- '
volftrekt te fterk is.. Wanneer de eijeren ten
naaften by een hitte van twee en dertig graden
geduurende de geheele duuiïng. van de
broe—
rnm m m