
noegt zich om een leger op de oppervlakte
van de aarde te bereiden, in welk het altoos
voor de aanvallen, van zyne vyanden bloot-
gellelt is; terwyl het andere, door een meer
overwegent natuurlyk vernuft, zich de'inoei-
te geeft om zich een fchuilplaats in de aarae
te delven: en het is een klaar bewys dat dit
dier door vernuft arbeid, om dat men n o o it'
de tamme könynen dit werk ziet verrichten;
z y be.fpanren de moeite om zich een vefblyf-
plaats te graven , gelyk de tamme vogelen
zich ontflaan om zich neften te b ereiden en
w e l, om dat zy beide zich beveiligt vinden
voor de ongemakken aan welke de Konynen
en wilde vogelen blootgeftelt- zyn. Men
heeft meenigmaal opgemerkt, dat als men een
Konynen woud met tamme, Konynen bevolken
w il, deze Konynen, en die geène. welke
z y voortbrengen, zich altoos,, gelyk de Haazen
,. op de oppervlakte van de aarde onthouden;,
en dat zy niet, voor dat zy een groot
getal ongemakken verduurt hadden , en na
dat verfcheide geflachten elkandcren vervangen
hadden, zich holen begonnen te delven
om zich te verfehuilen. In een. der laat-
fte overftroomingen van de Loire by welke
een groote meenigte wild omkwam, zoo
merkte men op dat verfcheide Könynen,
wanneer zy op het “punt Honden om te verdrinken,
de vernufcigheit bezaten, om op de
hoornen te klauteren, met welkers fchors zy
zich alleen voeden, tot'dat het. water weg-
gevloeit was. Voor ’t overige, deze waar-
nemingj's-niet nieuw, zy is meer als een maal
by voorige overftroomingen gemaakt.,
De wyfjes graven, voor dat zy werpen, een
nieuw h o l, niet in een rechte.lyn, maar flangs-
w y s , aan welkers einde, zy een uitholling
vormen ;. hier na plukken zy zich. een vry
groote meenigte hairen uit den buik, van welke
zy'eenfoort van bed zamènfteÜen, om de
jongen gemakkelyker te “doen ruiten., G.eduü-
rende de twee eerfte dagen , verlaten zy hen
n ie t, zy gaan niet uit het h o l, voor dat zy
door de nood geperft worden, en keeren
Itraks weder zoo ras zy voedzel genoomen
hebben y geduurende dezen, tyd' eeten zy veel,
en -zeer fchieiyk : zy dragen dus zes wecken
lang zorg voor hunne jongen , geduurende
weike tyd zy hen zoogen. T o t dit tydfiip ziet
de vader hen n ie t;. de moeder verbergt hen
zorgvuldig voor. hem , om dat hy hen zou ombrengen
,. T z y uit minnenyd , o f om de moeder
te konnen genieten.. Hy koömt in het by--
zondere hol niet dat zy gevormt heeft;, zelfs-
i£ppX dikwyls. als zy ’ er. uitgaat cn/ër haaiv
jongen in achterlaat, de openin g met aarde
toe die zy met haare pis bevochtigt: maar
wanneer zy flerker worden en kruiden beginnen
te eeten , die de moeder hen aanbrengt,
zoo fchynt het dat de vader hen erkent, hy
neemt hen alsdan. tuiTchen zyne po o ten, maakt
hun hair glad , lekt hunne oogen, en-alle , de
eene naar de andere, genieten zv deze blyken
van zyne vaderlyke tederheit: in dezen-tyd
bewyft de moederhem allerlei liefkoozingen,
en word dikwyls binnen weinig dagen bevrucht.
Deze dieren , leeven acht o f negen jaaren;
zy loopen zeer fn e l, hebben een fcherp gehoor
; en . men wil dat zy de eigenfchap bezitten
van te herkaauwen. Vermits de Ko.-
nynen het grootfte gedeelte van hun leven in
hunne hooien in ruft doorbrengen, zoo worden
zy een weinig vetter als de Haazen. Men
maakt hen veel vetter, met hen te lubben, ’ t
geen zeer ‘gemakkelyk aan deze dieren te verrichten
ï s , en by uitftek wel flaagt. Hun
vleefch. is blank, daar in tegendeel, dat der
Haazen. zwart is ; en het verfchilt ’er in fmaak
zeer veel van. Het vleefch der jolige Lampreuen
is zeer aangenaam ; maar dat der oude
Konynen is altoos droog en hart men
fchat de wilde Konyn. ver. boven de tamme.;,
dat der wilde , heeft een veel aangenamer en
verhevener fmaak. Men jaagt op de Konynen
in hinderlaagyme.t honden., fretten „ en vuurroers.
' D e Heer Brïjfbn zëelit , dat dë Europeaan-
fchë Konynen , en die van Angora , tot het
gefiacht der Haazen behooren-; maar dat de
konynen van Java, de Agoutys , de Ameri-
kaanfche Könynen , de Paks , de Duytfche
Konynen ,, en die van Indië en Brazil , een
byzonder gefiacht uitmaken: hy zecht dat het
kenmerk van dit gefiacht is , dat zy twee fny-
tanden in iedere kaak, en geen.hondstanden
hebben; als meede lange genagelde vingeren,
een korte ftaart en korte ooren..
De vellen der Amerikanfche Konynen, en
die van het Eiland Tabago , geeven een
aangename muskusreuk van zich, waarom zy
tot bontwerk zeer begeert worden. Wat de
ïSToorweegfche ij; önynen betreft, zie het 'ivoort
B e r gmu i s .
K O O L , BraJJica, Dit is.een plant welke
voor de eerfte dér moeskruiden gehouden
word ; en voor welke de Ouden eene zoo
groote achting hadden, dat volgens het.getuir
genis van Plinius-, Chïyfippus, Dieuches, Py-~
tfiagpras; ,. en vooral Cato.^ veiTcheide. boekdeelen
over haare hoedanigheden gefchreven
hebben. Men onderfcheid verfcheide foorten
van Kool, welke in de keukens en in de Genees-
konft gebruikt worden , en van welke w y ieder
op haar byzonder artikel, gewag maken.
K O O L o f K O O L V I S C H , zie het
woort K a r e l j a a u w.
K O O L - R U P S . Het is nuttig dat men
deze Rups kent,als meede de wyze op welke
men haar vangen kan, vermits zy de kool vernielt,
als fheede eenige andere foorten, voor
welke deze plant een gelieft voedzel is. Het
fchoonfte foort dezer infeéten welke op de
kool aafen, is een Rups die in de geheele uit-
geftrektheit van haar lichaam , met drie citroen
geele ftreepen verziert is ; de tuftchen-
wydtens tuffchen deeze ftreepen zyn bleek
blaauw o f zwart. Deze Rups is een dier gee-
_ ne, welke zich een zyden gordel o f bandvor-
vormen. Zie het algemeene woord R u p s ,
op het artikel- Rupzen welke zich een gordel
vormen. Haar popje is hoekachtig, en des-
zelfs kleur is bleek geel, en met eenige zwarte
flippen 'gefpikkelt. Dit popje verandert
zicL in een dagvlinder, wejkers vleugelen
helder citroenkleurig zyn , en eenige zwarte
flippen hebben. Deze Vlinders zyn meenig-
vuldig in de tuinen van het begin van den
herfft tot aan het einde van Oclober , gelyk
meede de witte Vlinders , welke zich insge-
lyk met de Kool voeden , wanneer zy noch
in den ftaat van Rupzen zyn. Deze Vlinders
vliegen , door drie voornaame beweegrede.-
nen aangefpoort, van bloem tot bloem , en
van blad tot blad, namentlyk , om zich met
het lap der bloemen te voeden, om élkande-
ren tot de vermeerdering van hun gefiacht op
te fpooren , en de wyfjes om een plaats te
vinden , om haare eitjes te leggen. Deze
moeijelyken arbeid vordert', dat de wyfjes
zich dikwyls nederzetten om te ruften. Men -
ziet haar wan een boom vliegen , die zy van
haar fap berooft hebben , om zich- op een
koolsblad te zetten, waar op zy een- o f twee
eijeren leggen; zy keeren alsdan haar de bloemen
weder, o f zweeven eenigen tyd' door de
lucht; vervolgens koomen zy noch een ei op
het blad leggen. In 'diervoegen- vint men deze
eijeren hier en daar op de koolsbladerën
verfpreid.. Wanneer men dit,, een oogenblik
na dat de vlinder ’ervan vertrokken is , be~
fTdiouwt.zoo vint. men. ’er oen langwerpig,,.
geel en overeinde flaande ei* op geplaatft; in
zekere jaaren , zyn ’er de koolsSladercn geheel
meede bezaait. . Het is op deze dat. zy
uitkoomen; de rupzen welke ’er uit voortko-,
men verbergen zich geduurende den dach, en
zoeken des nachts alleen haar voedzel. D e zen
tyd moet men in acht neemen , om haar
door behulp van het licht Van een lantaarn te
vangen : men kan haar gemakkelyk verzamelen
, en men trekt ’er een dubbelt voordeel
van: men meft ’er de vogelen meede, en be.~
waart zyne kool voor de verwoelting van deze
infeélen.
K O O L Z A A D . Dit is het zaad van een
foort van Ko o l, uit welke men een olie per ft:
die men in de lampen brand , en. tot eenige
andere gebruiken dient-
K O O R E N , Triticum♦ Dezen naam geeft:
men in ’ t algemeen aan de graanen., welke in
een air groeijen; maar men geeft hem by uit-
nementheit aan d eTa rw, deze, byna algemeen
verfpreide plant. Zie T a r w . Men heeft
plaatzen op welke men- de Garft en Haver,,
niet onder het Koorn telt : men noemt hen
op deze Maarts-kooren QMars~), om dat men
haar in deze maand begint te zaaijen. Zie op
het artikel T a rw , de wyze op welke, men
het.graan.aankweekt, aan welke ziektens het
•onderhevig is , en hoe men het voor de verderving
bewaart, welke door de broeding,
en befchadiging der Infeëten ,. veroorzaakt:
word.
K O O R E N B L O E M , R o g g e —
b l o e m , Cyanus. Deze plant groeit gemee-:
nelyk tuffchen het kooren , en. is aanmerke-
lyk om' haare. bloemen , welke uit halve
bloempjes van verfchillende foorten is te za-
men. geflelt; die geene welke het middelfle
-gedeelte van de bloem béflaan , zyn kleinder
als de andere , en in v y f ftrookjes verdeelt;
de pmflaande zyn in twee lippen ingefneden.
De Koorenbloemen hebben gewoonelyk een
blaauwe kleur: men kweekt deze plant mede
in de tuinen aan , alwaar zy dubbelt door de
aankw.eeking wórden.; en door haar tezaaijen
verkrygt men een aanmerkefyk getal verfchei—
denheden: men heeft ’er met witte,, vleefch—
kleurige, purperachtige en.gefchakeërde bloemen
, welke om haare bevallige-gedaante, zeer
aangenaam voor het oog zyn. Men bekoomt
door overhaliug van de koorenbloemen, een
water, dat de roodheit.en ontfleking der-00-
F££F S, gem