
alleen dat vocht naar zich trekken dat met
haar werkmigelyk geftel overeenkoomt, en
alle de andere verwerpen.
Na de enting, bedient men zich van het
fnoeijen , om de vruchtboomen meer overvloed
van vruchten te doen voortbrengen,
hen een fraijer gedaante te geven en langer
te konnen behouden. Z y is het meeftcrfiuk
van de Hovenierskonft: z y is het die hoornen
ontlaft van de nuttelooze takken; van
die zwakke voortbrengzelen, die noch goed
h o u t, noch vruchtgevende takken worden;
die deze verflindende takken wegfnyd die de
kracht van den boom naar zich trekken: zy
is het die de takken voordeelig fchikt welke
in verfcheide jaaren voortkomen, en die de
vruchtgevende knoppen, o f d ie welke beloven
het te zullen worden, bewaart. De
nypkonft behoort tot dezelve. Wanneer de
takken in den zomer te fterk doorfchieten,
nypt.men met de nagelen o f fnyd met het
fnoeimes de toppen van de takken af; en het
fap hier door gefluit, doet de vruchtknoppen
.geduurende den zomer fterker uitbotten.
De weder voortbrengende kracht onthoud
■ zich in alle de dèelen van den boom, in het
zaad, in de afgefneden takken die men in
den grond ile e k t , en welke men Afzetzels
noemt; in die welke men inlegt, en die men
Looten o f Ranken noemt; in de fcheuten die
uit den voèt van den boom voortkomen, en
eindelyk in de wortelen en in de bladeren.
Deze twee laatile middelen van vermeerdering
hebben meer aardigheit als nut, fchoon
men echter een fterke wortel in verfcheide
deelcn fnyden , en op ieder derzejyen een
•takje enten kan, en hen itraks op de plaats
planten die men voor hen gefchikt heeft.
Een Boom fchiet met des te meer kracht
uit, wanneer men een gedeelte van zyn takken
affnoeit; en men ziet dit foort van vrucht-
beginfels van vermeerdering zich ontwinden,
zoo ras de boom genoodzaakt is om die gee-
ne aan den dach .te brengen welke hy verborgen
hielt.
De.yerfchillende foorten van Boomen beminnen
gewoonelyk een grond en een luchts-
.gefteltheit die met hunnen aart óvereenftemt.
De ito ven en broeikaflen vervullen alleen in
eenen zwakken graad de geftelthèit derlucht-
itreken ; de tedere boomen .groeijen. doorgaans
op een kwynende wyze in dezelven.
Een ontegenfprekelyk bewys dat de bladeren
mede werken tot de volmaking van het
voedent fap , is , dat de boomen , welkers
bladeren door de rupfen afgeknaagtzyn, geen
vruchten, ofmisdragten,voortbrengen, fchoon
zy een meenigte bloemen verfchaft hebben.’ f
Schoon de vereeniging van het hout en
den fchórs het werkmigelyk geitel van dé
b o omen—uitmaakt, zoo ziet men ’er echter
die bloemen en vruchten geven, ten miniten
geduurende eenigen tyd , fchoon z y voor
een gedeelte o f in ’t geheel van een van beide
berooft zyn. Ziet men dagelyks geen
wilgeboonien met kracht uitfchieten, fchoon
zy maar alleen uit een enkele fchors beitaan ?
Men kan dit mede in zommige vruchtboomen
waarnemen.
Men leeft in de Iiifiorie van de Franfchc
Akademie van bet jaar 1709, een wetenswaardige
waarneming die door den Heer
Magtiolgedaan is. In Lariguedok, zecht hy,
ent men de Olyfboomeir door -ökulatie, in
de maand M e y , op dén ftam o f groote takken
; men fnyd vervolgens de fchors af, o f
maakt haar lo s , ter lengte van drie o f vier
duimen'in het ronde van den ftam o f takken,,
een weinig boven de ent; het bovenite gedeelte
kan dan geen voedzel door de fchors
bekomen, en echter verlieft de boom zyne
bladeren niet. Het is aanmerkenswaardig,
dat den boom dit jaar het dubbeltvan bloemen
en bladèren voortbfengt van het geène hy
gewoon is. Eindelyk fterven’ de takken,
van het fap berooft zynde , dat doof de fchors
moet opklimmen; en de .fcheuten die uit de
ent voortkomen, vormen een nieuwe boomt
Wat ook de waare reden van dit verfchynfel
zyn mag, merkt men op dat de planten die
het meefte merg bevatten, gelyk de Rooze-
booiii, Ligufter, en Seringa, mede veel bloemen
geven. De ondervinding, die ons leert
dat een van zyn fchors ontblöoten boom,
ten miriften het eerfte jaar, bladeren, knoppen,
bloemen en vruchten voortbrengt, be-
wyft dat het fap dat alleen gefchikt Is om
het hout te voeden, ook al het overige voortgebracht
heeft: dus is het niet waar, gelyk
eenige gelooven, dat het fap van de fchors,
dat van het fpint, en dat Van het hout, ieder
een afzonderlyk gedeelte, met uitfluiting
van alle anderen, voeden en vormen.
De boomen zyn zomtyds geheel met mos
bedekt; dit zyn opfchuitnloopende planten,
die hen verderven met hen van hun voèdzel
te berooven: het is een zaak van aanbelang
om hen voor deze ziekte te bewaaren. Het
hulpmiddel om de mos /aftefchrappen , is
langwylig, en zeer onvolmaakt in.yeel’e,gevallen.
D e Heer de Rejfons geeft als; een
.beter middel aan de hand, gelyk nier. gulks
in de Gedenkfchriften van de Franfcbe Akademie
voor het jaar 1716. ziet, om'een infnyding
langs de geheele lengte van den boom te
maken die tot aan het hout indringt: men
moet dezelve, altoos aan die zyde maken die
hét minfte voor de zon blootgeftelt is , de
groote hitte zou de infnyding beletten om
Zich te fluiten. De tyd om dit te verrichten,
ha dat men alvoorens de fchors gezuivert
heeft, is van Maart tot het einde van April;
in Mey hebben de boomen te veel fap. Na
de infnyding w ykt de fpleet verder van een,
Om dat het fap de fchors uitzét, en de infnyding
fluit zich ten einde van twee jaaren
weder tóe. Door dit middél is de fchors
altoos zuiver, ' en ’er köomt geen mos weder
op.: een uitwerkzel dat de Heer de Rejfons
hier’ aan toefchryft, dat het fap zich beter
door de fchors na de infnyding. verfpreit, en
in een zoo groote meenigte m de wortelen
'der opfchuimloopende planten niet overgaat.
Men kan dagelyks con zonderling vef-
fchynfel, waarnemen , ft geen door den Heer
Dodart is opgemerkt,. en van Welk de waare
oorzaak noch onbekent fchynt (fchoon men
veel over dit onderwerp gefchreven heeft:)
dit is de 'evenwydigheit met de grondvlakte
uit welke de ftammen voortkomen, die altoos
het voetftuk van de takken, van de boomen
aanneemt. Deze' navolging -is altoos
zoo volftandig, dat, zoo een boom uit een
plaats voortkoomt welkers vlak aan de eene
zyde evenwydig met den horizon! is , en aan
de andere zyde fchuins afhelïende,. zoo zal
het voetftuk der takken aan de eene zyde
horizontaal z yn , en aan de andere zoo veel
als de vlakte der grond afhellen.
Wanneer zekere omftandigheden zich ver-
eenigen , zoo kan zelfs de middelmatigfte
vorft, fchadelyk aan de boomen en derzelver
voortbrengzelen zyn.. ’Er zyn. vooral twee
omftandigheden die zeer te vreezen zyn; de
eene dat de boomen met water doordrongen
zyn, wanneer de koude begint, en dat den
dooi eensklaps volgt; de andere dat dit gebeurt
wanneer de tederfte en dierbaarfte
deelen van den hoorn , de fcheuten., knoppen
en vruchten, zich beginnen te ontwinden.
Het waaren. deze fchielyke veranderingen
van hevigen vorft en fchielyken dooi
die byzonder nadeelige gevolgen in den
verfchrikkelyken winter van ft jaar 1709.
hadden r de waterdeeltjes die in de boomen
bevriezen doen de fchors opryzen, en vernielen
deszelfs tuigwerkelyk geftel.. Noch
heeft men opgemerkt dat het fpint van het
jaar 1709. zich in de boomen in geen wezen
tlyk hout verandert h e e ft; de gewoone
groei wiert even als daar g e flu it, maar zy
hernam, haaren loop in de volgende jaaren.
De vorft in de lente , fchoon vry zwak,
kan dikwyls ter oorzake-van deze omftan-
digheit, veel nadeel veroorzaken. De harft-
achtige planten werden minder door de vorft
befchadigt als de andere , om dat de olieachtige
ftoffen door de vorft niet uitgezet
worden gelyk het w a te r; integendeel z y
krimpen in. De Heer Duhamel, dezen
naauwkeurigen Waarnemer der Natuur, heeft
Opgemerkt dat wanneer men in een tak een
rondloopende infnyding , van eenige lynen
doet van welke men de fchors afneemt, o f
wanneer men een bindzel om een jonge tak
le ch t, zich aan- de uiteindens van de weg-
gefnede fchors twee wrongen, vormen; maar
de bovenfte is altóós grooter als de onder-
fte : een uitwerkzel dat door de grooter hoe-
veelheit van nederdalent fap veroorzaakt
wort. De Heer Duhamel,. de overeenkomft
opgemerkt hebbende Van deze wrongen met
de verheventheden die aan de inlaffingen van
de. enten komen, is geflaagt in het uitvinden
van een middel om de gro.ei vaij de Afzetzels
te verzekeren en te verhaaften, en zelfs om
de ftugfte te doen Hagen, gelyk die van de
Catalpa, die tien o f twaalf jaareninden grond
blyven zonder de minfte wortel te fchieten.
Zie hier de wyze op welke men dit ter uitvoer
brengt.
Men. doet de ta k , wanneer hy noch aan
den boom gehecht is , een gedeelte der voort-
brengzëls uitfchieten welke hy in de aarde
zou uitgeven. Na dat men de fchors ter
breedte van een o f twee lynèn in ft ronde
weggenomen, en het hout met een ge wafchte
draad ontwonden , o f den tak met yzerdraat
o f gewafcht gaaren geknelt b e e ft, -belecht
men dit deel met bereide mos, o f Vochtige
aarde. In de volgende maand Maart, wort
men eên wrong met tepels o f wortels bezet
gewaar, en als dan Haagt men zeker. Men
fnyd de afzetzels onder de wrongen af: men
plant dezelve in de aarde en zy fchieten zeer
wel uit. Zoo aan het gedeelte der afzetzels
dat in den grond komen moet, zich knoppen
bevinden, trekt men dezelve af, latende alleen
de kleine verheventheit over die hen
onderfteunt , verrairs men opgemerkt heeft
dat zy gefchikt zyn om wortelen te verfchaf-
fèn.
Zie hier een proefneming'die aan de Heer
Duhamel een verwonderenswaardige uitkomft
ver