
van het Ammoniak-zout is , dat het kalkwa-
ter 'deze zamenpakking , van een doet fchei-
dën.
G R X E K, dit is een foort van Sprinkhaan,
•die de groóte en gedaante van de Italiaanfche
Mantes heeft. Zyne kleine hoornen en zyne
vleugelen zyn geel i deszelfs oogen hebben
een Hyacint kleur, en het overige van het
lichaam die van den AmethiR.
G R I E K S C H - H O O I , zie F enegriek
.
G R O E N E S C H I L D P A D J E S , Cas-
Jida virides , een foort van fchildvleugelig
Infeét, o f kleine T o r , van welke men ver-
fcheide foorten heeft. De aanmerkelykRe,
zecht de'Heer Linn&us , is die, welke men
in de huizen vind , alwaar zy de kleederen
knaagën. Deze To r is;, zecht hy , een zeldzaam
klein dier; wanneer men het aanraakt
verbergt, het zyn kop en pooten zoo naauw-
keurig .onder zyn borR-fchild , dat men niets
van déze deelen gewaarword; zyn beenen en
deyeh fchynep alsdan afgeknot: het blyft een
geruime tyd in dezen Raat; noch het geweld,
noch het.Jcwaad dat men het d o et, zyn in
Raat om bet te doen beweegen. Het water
, het vuur , .noch de bytende geeft en ,
zyn niet bekwaam om het eenige aandoening
fe geeven ; zyne zenuwen fchynen ’ er
niet doör bewoogen te worden ; het blyft
onbeweeggelyk , en lyd dit alles geduldig,
fchoon het ’ er door Re rft; 1 maar het verdraagt
debitte der zonneftraalen zoo gemak-
Lélyk niet.
G R O E N E S P E C H T , zie S pecht.
G R O E N H O U T , een foort van Hout,
’ t geen dus om zyne kleur genaamt wordt,
Het is -het hout van een klein boompje , dat
op Guadalpupe groeit; het wafl gewoonelyk
lieefterswys, en brengt kleine bladeren voort
welke na die van de palm gelyken. Dit
boompje is,zeldzaam dikker als een dey; deszelfs.
hout.heeft veel wit fpint, maar het hout
.zelfs heeft een dónker groene kleur , ’ t geen
hyria op het zwart trekt, en is 'met eenige
geele aderen gemengt : het kan gelyk het
.ebbenhout gepoïyft worden , en word door
den.tyd zoo zwart, dat de fchrynwerkers het
voor Ebbenhout door doen gaan. Men zecht
-dat de Verwers het gebruiken om ligt groen
te ver we#. De Hollanders zoeken het als
een koopwaar.
G R O E N E V E R O N E E S C H Ë
A A R D E , z ie O ker»
G R O E N E V I N K , Curiuca, een vogel
die de grootte van een Roodborsje heeft. Zy-
nen bek is lang,dun en van een zwartachtige
kleur: zyne bovenfle vederen zyn bruin , en
met rood gefpikkelt. Men ondèrfcheid aan
de borR-en kop een blaauwachtige gloed ;
die van den buik is veel helderer; en de pooten
hebben een flroev bruine kleur.
Albinus zecht dat dezen vogel, gemeen in
Engeland i s ; men vind hem in de heggen.
Zyn gezang is aangenaam , en deszelfs too-
nen zeer verfcheiden : hy maakt zynen-neR
van fchoone groene mos , een weinig wbl en
Rroo. Het. wyfje lecht gewoonelyk v y f eijeren
van een bleeke blaauwe kleur , en welke
in het begin van Mey uitkoomen. ïn Engeland,
voed men de Groene vinken in kooitjes
óp, om hun vvelluident gezang.
G R O E N E V O G E L V A N D E
K A A P D E G O E D E H O O P . Hy ge-
lykt vry wel naar de Papegaai; edoch hy
heeft alle de wyzen van doen van dezen vogel
niet. Hy vliegt om de boomen , op welke
de Beyen honingraaten gemaakt hebben ;
naar welke hy zeer greetig is , en waar van
hy zyn gewoon voedzel maakt. Wanneer de
Inwoonders van dit Land, een dezer vogelen,
op een tak zich zien Ril houden, zoo is
dit voor hen een zekere aanwyzing, waar dat
den honing verborgen is. De vederen van
deze vogelen zyn by uitRek fchoon.
Seba heeft een groóte meenigte vogelen be-
fchreeven , welke geen byzondere naamen
hebben. Zie het werk van dezen Schryver.
Het grootRe gedeelte is echter in dit Woordenboek
befchreeven , onder de naamen die
door laatere Natuurkundigen , 'en Reizigers,
aan dezelve gegeeven zyn.
G R O E N L I N G , Luteola , een kleine
vogel met een dikke b ek , welke vier enkelvoudige
vingeren aan de pooten heeft,
drie voor , *en een achter. Men onder-
fcheid dezelve in twee o f drie foorten , te
weeten :
De Gemeene Groenlingdit is de Chloris van
. Ariftoteles: hy heeft een groene kleur die op
het geel trekt; hy heeft de groote van een
Leeuw-
Leeuwrik ; zyn hals is g e e l, de borR en den
buik bleek , de Raart lang, de twee zyden,
zyn w i t , het voorRe van den kop g e e l, en
hy heeft een zwarte Rreep ter wederzyden
van den zelven , de bek is kort en loodkleurig,
de vederen van den rug gelyken naar die
van den Vlafchvink, en die van den Ruit zyn
fösachtig ; zyne vleugelen gelyken naar die
van den gekuifden Leeuwrik ; de beenen en
pooten zyn Witachtig, gelyk mede die van
den Volgenden Groenling.
De Groenling der haagen , deze maakt een
middelfoort uit , tuffchen de voorgaande
Groenling en de Vink: de vederen van zynen
rug en vleugelen , gelyken naar- die van de
Berg-Mofch: zyn kop en borR zyn groender
als die van den vorigen ; maar hy is zoo geel
niet, uitgezonden aan den buik: zyn bek ge-
lykt naar die van den GerRvogel. Hy heefteen
verhevenheit aan het gehemelte,-en het ondef-
Ruk van den bek is veel grooter als het bo-
venRuk , gelyk dat,van den anderen Groenling.
,'Belon zecht dat zyn vlucht, levenswys,
en die van te zingen en zyn neR te maken ,
het zelfde, zyn , als die van den anderen
Groenling. Hy lecht v y f o f . zes eijeren ,
welkers neR, langs de heggen op de aarde
gemaakt is , hy is'met vlokken hair, w o l, en
vederen bekleed. Men vind mede neRen van
deze vogelen in de heggen : het buitenRe gedeelte
is ja n h o o i, miR , o f mos gemaakt.
Hunne eijeren zyn bleek groen , met roode
vlakken gefprenkelt.
Deze vogel verbreekt zeer wel de korlen
van den tarw en garR: hy voed ’ er zich mede
gelyk de Vlafchvink en DiRelvink ; hy heeft
een vrolyke en zachten aart, bezit weinig
liRigheit, en is byna bot; hy zingt zeer aangenaam.
Men wil dat de Groenlingen in zekere
jaargetyden van landRreeken veranderen.
.
Albin befchryft drie foorten van Groenlingen
, die van de voorige alleen door de fcha-
keeringen der kleuren verfchillen. Kolbe,
maakt mede gewag van een Groenling , van
de Kaap de Goede Hoop : deze heeft de groote
van den Nachtegaal ; zyne vederen zyn
groen en zwart.
G R O E I J E N D E L I C H A A M E N ,
dit zyn lichaamen welke met werktuigelyke
deelen begaaft zyn , en welke in de trappen
der Natuur den overgang van de Delfbaare
lichaamen tót de Dieren uitmaken : ‘ zie het
verfchil en het foort van verknochtheit, dat
toen tuffchen het ryk 'de? planten, en de twee
I. D e e l .
andere ryken heeft, op het woort D ie r en
M in e r a l e n . Wat de algemeene befchry-
ving der groeibaare lichaamen betreft, zie bet-
woort P l a n t e n .
G R O E I B A R E S T E E N K O O -
L E N . Dit zyn Reenkoolen welke aanmer-.
kelyk z yn , om de plaats, op welke men dezelve
vind, en welkers vorming als een vraag-.
Ruk aan de Natuurkundigen kan opgegeeven
worden. Naby de Rad A lto r f in Franken-
• land, heeft men aan den voet van een Berg,'
die met Pyn en Denneboomen bedekt is,een
opening welke een foort van afgrond vormt,
die men Duivelt Tempel o f Tempel van den.
Duivel noemt. Men heeft in deze plaats
groote Reenkoolen gevonden , welke naar
ebbenhout gelyken, zy waaren hier en gins,
in een foort van/zeer harde bikReen, ver-
fpreid ; wanneer men voortging met graven,
zóo vond men andere diergelyke, welke in
de uitgeRrektheit van een half uur verfpreid
waaren ; en andere die- door kleiaarde bedekt
wierden. Deze Reenkoolen laageiï evenwy-
dig met den gezichteinder gefchikt, en men
vond ’er Van verfchillende. lehgtens; men be-
fpeurde eën, groote meenigte zwavelachtige'
vuurReenen naby deze Reenkoolen , eenige
waaren ’ er zelfs zoo verre van doordrongen ,
dat zy in Rof nedervielen. Deze ‘Reenkoolen
waaren zwaar en zamengepakt : m-en heeft ’er
zich met een goeden uitflag van bedient om
yzer te fmeeden. Het vuur veranderde hen
in een witte a'ffche, uit welke men door loo-
ging een vaR alkalyn jo u t trók. Men vond .
éenige Rukken die niet geheel in Reenkool
verandert waaren, de overige helfte was niets
anders als verrot hout. Volgens deze om**
fchryving, heeft men redenen om te denken ,
dat, na dat de uitbarRingen’ van het onder-
aardfche vuur de boffchen bedolven had, een
gedeelte van deze boffchen in Reenkoolen
verandert is , door de uitwerkzelen van dit
zelfde vuur , van welk wy de oorzaken hebben
gètracht op te geeVen , in de woorden
A a r d b e v i n g , en B r a n d e n d e B erg
en .
G R O N D E L , Gobius , dit is een kleine
vifch. welke Zich aan de oevers , roezen , ia
de rivieren , en in de zeekreeken onthoud ,
welke men veeltyds, edoch ten onrechte ,
met den A l f t verward, zie dit woort.
Men onderfcheid verfcheide foorten van
Grondels: men heeft ’er w itte , zWarte, geelachtige
, groote , kleine, en middelmatige^
C c c W y