
Noordfche Volken maken ’er menigvuldig
gebruik van ; de garft is hen alzoo nodig tot
het vervaardigen van drank als het kooren tot
het zamenftellen van brood: zy hebben de
gewoonte, om in het vervaardigen van hunnen
Bieren, niets anders als Mout_ te gebruiken
; dat is te zeggen , graan dat in de open
lucht gefchootsen is , ftraks na dat het geduu-
rende twee dagen'in een kuip geweekt heeft:
wanneer het graan begint te fchieten ; werd
het luchtig over het vuur gedroogt, vervol-
gens werd het getnasilefi , hier na met warm
water belproeit , men roert het om , kookt
het, enz. voegt ’ er hop en gift van Bier by ,
en ftelt hetwerder in ftaat om wel te konnen
giften.
In eeriige landen noemt men de Garft,
Brood des Gêbreks. In den tyd van Plinius
wierden de Athenifche Worftelaars , welke
de garft tot hun voedzel gebruikten, Hordea-
rii bygenaamt. De Maza der Ouden , was
uit geröoftert garfte meel, met eenig vocht
gekneed o f gemengt, zamengeftek , gelyk
water, olie, melk, gekookte wyn, honing,
enz. Men maakte mede een-afkookzel van
Gaïft , Polenta genaamt. De Orgeade van
Welke men gebruik maakt om op een aangename
wys den dorft te ftillen, moet een af-
köking der garft tot gronflag hebben: de Orgeade
is den Room van Garft, der Ouden.
Men bereid in Duitfchland eh Vlaanderen
een garft die tot ronde en zeer witte korlen
gebracht i s , en een weinig grooter als :de
gierft li-oiien z yn ; deze noemt men Geparelde
Garft , om dat zy een grove bvereenlconift
met de paaiden h e e f t ; men maakt dezelve
van gepelde garft, die men onder een hangende
molenfteen plet ; wanneer de korlen
dus voor een gedeelte verbroken zyn , zift
men de onverbroken {tukken uit het meel,
De Duitfchers maken van deze garft menigvuldig
gebruik : zy eeten dezelve in water',
m e lk , en zelfs zomtyds in vleefchnat gekookt,
G A R S T ( K l e in e ) o f C e v a d i l l a ,
Cevadilla , Jive Hordeolum. Deze plant behoort
tot het gedacht 'van het luiskmid; die
welke men door middel van den Koophandel
uit Nieuw Spanje bekoom- , heeft airen ,
welke mar die der garft gelyken. Z y werd
voor brandende en inentende gehouden , en
gefchikt olh de luizen en weegluizen te doen
fterven : men wil dat zy tot poeder gebracht
zynde , de gröhdïïag van het KapucynenPoe-
der is. Men bediend -er zich mede van om
het wild, vleefch weg te byten , en om op de
deelen te leggen welke door het koud vuur
aangetaft zyn.
G A R S T ( [Z oom e r .} : de airen van dit
foort van garft heeft vier zyden , in plaats
dat die van de gemeene garft ’er maar twee
heeft.
Men oogft dit graan in de maaad Juny in *
en het is den toevlucht der arme lieden in
verfcheide landen-: zy leven ’er zoo lang van
tot dat den Oogft hen voorraad voor den winter
verfchaft. 'De Zoomer Garft kan groen
zynde afgefneden worden , en fehiet weder
twee o f drie maaien u it ; de paarden eeten
gaarne het lo o f en het graan. Zie op het- artikel
G a r s t .
G A R U M , dit was by de Ouden een
foort van pekel die een zeer aangenaame
fmaak had , welke met de ingewanden van
een kleine visch, Garrus genaamt zamen ge-,
ftelt wierd. Deze pekel is noch van zoo
veel gebruik by de Turken, als den azyn in
de Herbergen vau Conftantinopolen -om ver-?
fcheide foorten van vifichen te bewaarenenz.
Zie op het woord S m a r is .
Verfcheide lieden pryzen de Garum aan
om de verouderde zweeren te zuiveren , -te-
gens de dolle honds beeten , en het koud
vuur. Men ftooft ’er de zieke deelen mede
; en men mengt ze in de klifteren tegens
de waterzucht.
G A A Y , Graculus , dit is een fchoone
vogel die zeer gemeen in alle landen is , en
tot het geüacbt der Ekfters behoort : men
onderfcheid haar in verfcheide foorten.
De Gaay verfchilt hier in van de Ekfter
dat zy kleinder is , en door de fchakering der
kleuren van haare vederen : zy heeft blaau-
we ftreepen over haare- vleugelen. De ope-
ning van haaren ftrotis zoo wyd, dat zy ge-
heele eikels doorzwelgt, hierom is z y , in ’t
Latyn, Pica glandaria genaamt; dit is haar
voedzel in den herfft en winter , want zy
vergadert zich een voorraad van deze vruchten.
In de lente «n zoomer zoekt z y groene
erweeten en karfen welke zy zeer bemint.
Deze vogels hebben een zwarte , fterke , en
•dikke bek , die twee vinger breed lang is ,
en blaauwe ogen. .D e vederen der Gaay
zyn met verfchillende kleuren gefchakeeiT;
het achterfte gedeelte van haar-hooft is uit
roiïe en- groenachtige blaauwe vederen za-
mengefteït.; die van demrug:zyn Veel biedt er
feil trekken op het afchverwige; de vederen
naby den ftuit zyn witachtig ; en haaren
ftaart die met wit gefpikkelt is.,, verfchilt
veel in lengte' van S e van de- Ekfter i haare
borft en buik zyn bleek afchverwig, zoo ook
de voeten en vingers; de nagelen zyn zwart
en een weinig gekromd
De Mannetjes Gaay is een weinig grooter
als het wyfje de vederen van zyn kop zyn
veel zwarter, en die van zyne vleugelen van
een fchooner blaauw. - Men zecht dat dezen
vogel aan de vallende ziekte onderworpen
is. Wanneer hy in een kooi opgekweekt
w o rd , leert hy fnappen en fluiten; hy
bootft verfcheide foorten van vogelen n a ,
en is zeer gemeenzaam , doch hier toe moet
men hem noch zeer jong zynde verkiezen.
Zyn wyfje lecht vier o f v y f eijeren , en
maakt haaren neft in de Eiken en andere
boomen. Dezen vogel is alzoo roofzuchtig
als de Ekfter; hy fcheptbehagen in het ftee-
len , en zoekt de geheimfte plaatzen uit om
zynen roof te verbergen.
De Gaay van den Eïzas o f Straatsburg
voed zich in den oogft , met graanen en in-
feéten die hy op de velden v in t : haare kleuren
zyn zoo levendig en zoo aangenaam, dat
zy hier door de naam van Blaauwe Kraai, o f
Duitfche Papegaai verkreegen heeft. Na den
oogft voed zy haare jongen met vruchten
van wilde boomen , en verfcheide foorten
van infecten.
De Boheemfche Gaay is een trekvogel, die
zeer op de druiven verlekkert is , en' dié zich
in de omliggende landen- van Boheme onthoud.
Men heeft medé een menigte van deze
vogelen in Italië , alwaar zy in troepen
van honderden in de omliggende ftreeken
van Plaifance en Modena vliegen : Klein
denkt dat dit een foort van Lyfter is.
De Berg Gaay is de Nooten-kraker. Zie
dit woöft.
Men geeft mede den naam van Gaay met
platte voeten aan de kleine Water Rave , ’t
'geen een zoon van Duiker is. Zie W a t e r -
R a v e .
De Bengaalfche Gaay is veel grooter als de
Gemeene Gaay ; l het opperfte gedeelte van
'haaren kop is geheel blaauw , zoo als mede
het onderfte gedeelte van den buik en de
bouten ; de rug en ftuit zyn flyk-kleurig
groen; dë ftaart is zwart en blaauw.
De Gaay van de Kaap de Goede Hoop heeft
een lange en roode bek ; voor ’ t overige ge-
-lykt zy naar de Europeaanfce Gaay : zy bemint
de wilde amandelen; en leert zeer gemakkelyk
fnappen. Men ziet haar op hoogs
rotzen o f hooge hoornen zitten.
G A Z E L L E , A n t i l o p e , Qazella.
Dit is een bevallig viervoetig dier , dat ge^
vorkte voeten , een fyne en fraye geftalte,
en een zeer fnellen loop heeft. Het onthoud
zich gemeenelyk in Afrika en in. de Ooft-In-
dië. Men heeft ’er verfcheide foorten die
onderling van elkanderen verfchiilen. In
Afrika heeft men Gazellen die in geftalte en
gedaante naar Rheebokken gelyken. De
Afrikaanfche Gazellen hebben groote ooren
die inwendig kaal zyn , en waar van het vel
zoo glad en zwart als ebbenhout is. Der-
zelver hoornen zyn zw a r t, en tot aan de
helft van hunne lengte gegroeft:. zy naderen
elkanderen aan het einde gelyk de toppen van
een lier. De hoornen der wyfjes zyn rond;
maar die der mannetjes zyn een weinig platter
en meer achterwaarts geboogen.. Men bemerkt'
aan den oorfprong van deze hoornen
een bos haair die langer als dat van het ove^
rige van het lichaam is , dit is kort en van
een veel rooder kleur. De Arabieren ge»»
ven aan deze dieren den naam van G e i t . >
De Gazellen herkaauwen : zy hebben geen
fnytanden in het opperkaakbeen , en zy hebben
niet meer als twee mammen.. Men vint
ter zyden en onder iedere mam,. twee zakken
die met korlen doorzaait zyn , welk door
kleine klieren gevormt worden , ,en in ’t
midden doorboort zyn , uit welke een fmee-
rige ftoffe voörtkoomt; maar men zecht niet
dat deze ftoffè een reuk als de civet hééft.
Men ziet aan de- Senegal en Gambra groote
troepen Gazellen. Dit zyn., zecht Bos~
man , de bevalligfte fchepzelen der wereld :
zy zyn weinig grooter als een konyn ; haare
pooten hebben de dikte van een pype fteel
derzelver hoornen zyn mede zeer klein, en
van een blinkende zwarte kleur :: zy zyn zoo
vlug, dat het fchynt dat zy tuflchen de ftrui-
ken doorvliegen ; echter vangen *er de Negers
zomtyds om derzelver vleefeh te eeten,
’t geen zy vry goed bevinden. Deze dieren
zyn te teeder om in deze landen overgebracht
te worden : wanneer men hen wil overvoeren
werden zy met katoen bedekt ;.maar doorgaans
zyn zy naauwlyks de linie gepafleert
o f z-y fterven; echter zecht men d a t ’e r , eenige
jaaren geleden , twee levendige in den
Koninglyken tuin te Parys geweeft zyn.,
De Indiaanfche Gazelle, die geene welke
de Bezoar voortbrengt, heeft de groote van
de tamme Geit,, o f is , volgens andere SchryverSi