
komen, en den honing, gelyk w y in ’ t vervolg
zien zullen, zyn hier de oorzaaken van:
de wafch die in den beginne wit was, krygt
haare witheit weder wanneer zy voor den
daauw blootgeftelt word; maar alle de Byën'
maken geen wafch van een gelyke witheit.
men weet op de wafchbleekeryen zeer w e l,
dat men alle de foorten van wafch geene
fraije witheit kan doen verkrygen.
In de maanden April en M e y , vergaderen
de B y ën , van den morgen tot den avond,
wafchftoffe. Maar wanneer de hitte grooter
word, gelyk in Juny en July, zoo doen zy
haare grootfte inzamelingen, des morgens
tot omtrent tien uuren, om dat dan de ftof-
deeltjes van de ftampertjes door den daauw
die des nachts gevallen is , bevochtigt z yn ,
zich te beter op elkanderen laten pakken en
aan een kleven. Dit f to f , dus vereenigt
zynde , ’ t geen de rauwe wafch uitmaakt,
verfchilt wezentlyk van-de waare wafch, die
tuifchen de vingeren zacht w o r t , als een
deeg kan gekneed worden, en buigzaam is;
in plaats dat de ruuwe wafch niet zacht wort
wanneer men haar tuffchem de vingeren houd,
geen buigzaamheit verkrygt, maar brokkel-
achtig is.
De Heer de Reaumur, wiens aandacht het
minfte voorwerp van nuttigheit tot zich trok,
heeft verfcheide proeven • genomen om te
zien o f het niet mogelyk was om door konft
volmaakte wafch uit de ruuwe te trekken:
hy Helde zich voor om met de Byën naar
den prys te dingen in het vervaardigen van
de wafch ; maar zyne proeven hebben hem
niets anders geleert a ls , dat het alzoo min
doendelyk is om wafch van de flampers der
bloemen te maken , als dat men chyl kan
voortbrengen uit de verfchillende zelfïlan-
digheden die ons tot voedzel verftrekken,
o f dat men zyde.nit de moerbeziën' bladeren
kan bekomen door dezelve overtehalen.
Na dat w y de wyze befchouwt hebben op
welke de Byën haare celletjes vervaardigen ,
zullen wy tot derzelver-gebruiken overgaan.
Gebruik der Celletjes.
De celletjes dienen om den honing, ruwe
wafch, en eyeren te bevatten, die de Koningin
in dezelve fécht. Laten w y eerft zien
op wat wyze z y ’er haare eyeren in lecht,
die de hoop en verwachting van het gemee-
nebeft zyn. ■ / -
De By e , die men de Koningin noemt, is
eene moeder van eene verbazende vruchtbaarheit;
het is van haar alleen dat alle de
jonge Byën die in een korf z y n , geboren
worden: dus is ’er geen aankleving die verder
gaan kan als die welke de Byën voor haar
hebben. Zy-bewyzen haar alle dienften,
geven haar alle de eerbewyzen die een op-
pervorftin vorderen kan: z y geven haar een
meer o f min talryk gevolg : liefkozen haar
met haare fnuiten: en volgen haar alomme
waar zy gaat. Zoo ras men de Byën weder
een Koningin verfchaft, wanneer z y de haare
verlooren hebben, en hierom in een vol-
ftrekte werkeloozen Haat lev en , zoo ziet
men haar aanftonts tot het arbeiden gereed;
en .wel in evenredigheit van de vruchtbaar-
heit van deze nieuwe moeder. De hoop alleen
om wel ras eene moeder onder haar te
zien voortkomen , is zelfs genoeg om haar
hier toe aan te fpooren; zoo men in plaats
van een moederby-e , ’er maar alleen een
nymph van dezelve in plaatft, zoo ziet men
haar ftraks den arbeid hervatten.
De moederbye is de ziel van deivkorf:
zoo z y koomt te fterven, zoo:houd allen
arbeid o p , en de Byën hongeren zich dood.
Haare aankleving aan haar is gelyk aan het
nut dat zy. aan haaren .Haat verfchaft. De
vruchtbaarheit van - deze Koningin is zoo
groot , dat z y , in den tyd van zeven o f acht
weken , tien o f twaalf duizent Byën , en
zelfs noch grooter getal, kan ter werelt
brengen. Van haaren kleinen ftoet gevolgt,
gaat z y naar de.celletjes, fteekt de kop eerft
in alle, waarfchynelyk om te zien o f zy in
goeden Haat zyn: zy gaat ’er dan weder uit,
en keert eindelyk te rug om op den bodem
van het celletje een ei te leggen, dat ’er op
het oogenblik aan.vaft kleeft. Z y gaat dus
van celletje tot celletje voort, en lecht tot
twee hondért eyeren op eenen dach. De
Natuur leert haar om de grootfte celletjes
uittekiezen, wanneer ze eyeren lecht uit
welke de Hommelen o f mannetjes moeten
te voorfchyn komen; en de koninglyke celletjes
, wanneer z y eyeren lecht waar uit
koninginnen geboren worden. Na verloop
van twee o f drie dagen, meer o f min, na
dat het warm o f koud i s , koomt uit ieder
ei een worm te voorfchyn, die zich op den
bodem van het celletje vertoont. Dezen
worm is lang, w it, en blyft altoos in deri-
zelfdèn ftant, dat is te zeggen , ringswys
gekromt, zachtjes geftrekt op een vry dikke
laag van een witachtige pap, met welke zy
zich voeden.
De
De werkbyën zyn de voedfters die de Natuur
voor de wormen gefehikt heeft. Z y
zyn zeer zorgvuldig om ieder celletje te gaan
bezichtigen, om te zien o f den worm die in
ieder derzelver gehuisveft is , alles heeft wat
hem noodig is. Het voedzel der wormen is
honing en wafch, dat in het lichaam dezer
Byën bereid wort. Z y hebben een byzon-
dere zorgvuldigheit voor de eyeren uit welke
de Koninginnen moeten voortkomen: zy
verzorgen dezelve overvloedig van voedzel.
In minder als zes dagen heeft den worm zy-
nen volkomen groei verkregen; als dan fluiten
de Byën , wetende dat hy geen voedzel
meer noodig heeft, de celletjes met een klein
deltzel van wafch. De worm, die tot dien
tyd in een volmaakten ftaat van ruft geweeft
is , ftrekt zich dan u it , en befpint de wanden
van zyn celletje met zyde ; want hy kan
gelyk de rupzen fpinnen. Men moet aanmerken
dat den worm voor dat hy begint te
fpinnen , zynen geheelen voorraad van pap
verteert heeft; want de voedffers gebruiken
de voorzorg om hem niet meer te brengen
als hy eeten kan. Wanneer de worm dus
zyn celletje inwendig befponnen heeft, gaat
hy in den ftaat van popje o v e r , dat is te
zeggen,-dat hy die deelen aflecht die hy in
den ftaat van worm noodig had , gelyk dat
’ t welk hem dient om te ipinnen en anderen.
De deelen die hem voor zynen nieuwen
ftaat van Bye noodig zyn, ontzwagtelen
zich. Deze gedaante verwifleling, die een
der verwonderlykfte is welke de Natuur ons
vertoont, zoo wel aan de vliegen als aan de
Byën gemeen zynde, zoo wyzen w y naar
het woort P o p j e , alwaar men een wydloo-
piger omfchryving van dezelve vinden"kan. '
De Bye is in den ftaat-van popje , met een
zoo dun en doorfchynent vlies omkleet, dat
men haare zes pooten, zeer duidelyk onder
haar lichaam gefehikt ziet, als mede haaren
fnuit uitgeftrekt leggen: de By e is in dezen
ftaat eerft wit; in ,’t vervolg worden alle de
deelen van het lichaam by trappen gekleurt,
en ontwinden zich ongevoelig: men herkent
hier den voortgang der Natuur in , die, in
alle haare voortbrengzelen, altoos met ongevoelige
fchakeringen voortgaat; de Bye is.
gewoonelyk ten einde van een en twintig
dagen tot haaren ftaat van volmaaktheit. Z y
maakt van haare tanden gebruik om uit haare
gevangenis te komen en om haar omkleedzel
te verbreken: dit is eenen moeijelyken arbeid
voor dè jonge B y e : men heeft ’ er eenige die
deze zwarigheit niet te boven komen konnen,
en echter ko.meji haar de oude Byën niet te
hulp ; zomtyds komen ’er eenige in dezen
zwaren arbeid om. De Byën hebben, gelyk
een meenigte andere dieren , tot een zekeren
tyd die door de Natuur bepaalt i s ,
alle bedenkelyke zorgvuldigheden voor haare
jongen : wanneer dezen tyd voorby is ,
verandert haare liefde in onverfchilligheit:
een tegenftrydigheit die het onderfcheid tus-
fchen een natuurlyke geneigtheit en de rede
doet gewaar worden. Zoo ras de Bye uit
haar celletje is voortgekomen, begeven zich
eenige andere naar het zelve om het te her-
ftellen, te reinigen, en gereed te maken om
een nieuw ei te ontvangen o f om een bewaarplaats
van honing te verftrekken. Het
vliesje dat de jonge By ë afgeleeht heeft, is
zeer nauwkeurig tegen de wanden- van het
celletje geplakt; ’t geen ’er de kleur van ■
doet verïchillen. Nauwelyks is de jonge
Bye uit haar celletje voortgekomen, nauw-
lyks zyn haare vleugels uitgeipreid , o f zy
vliegt door de vélden : en z y is alzoo bekwaam
om honing en wafch in te zamelen
als een der andere, Byën. Het zyn deze
jonge Byën d ie , wanneer zy alle uitgeko-
men zyn , en het getal der Byën te meenig-
vuldig in de korven zynde , voor een gedeelte
de nieuwe volkplanting uitmaken, die
men Zwerm noemt, gelyk w y in ’t vervolg,
zien zullen.
Terwyl de Byën dus onledig zyn, de eene
met de zorg der opvoeding van de jonge
Byën die de hoop van den ftaat uitmaken;
de andere met de dierbaare inzameling van
de ruuwe wafch en honing: (hvant dit maakt
beide haar voedzel u it,j zoo gaan zy die te
rug .komen beladen met de twee klompjes
van ruuwe wafch, dezelve in de ledige celletjes
plaatzen,. ten minften zoo de andere
niet komen om haar van hen te ontlaften om
hen pp het oogenblik te gebruiken: zy kneden,
drukken, en fchikken hen al'voorens:
dus doen de volgende mede. Z y vullen ’er
dus geheele honingkoeken mede op: dit zyn
als zoo veel voorraadfehuuren tot welke zy
by gelegentheit haaren toevlucht nemen, ’t
zy om de celletjes te bedekken welke haare
jongen bevatten,; ’t zy om die toe te fluiten
welke met honing vervult zyn , o f om tot
Voedzelte verftrekken.
Inzameling van den Honing.
De inzameling van den Honing is een zaak
van zeer veel gewicht voos de Byën.
D e