
30a E I K E , E I K E .
foort van klein fchaaltje bedek t.zyn, welke
Óien ■ kelk noemt. Deze vrucht die de ge-,
daante van een o ly f heeft, en met een harde
en blinkende fchors bedekt is , bevat een pit
welke uit twee deelen beïlaat, 'en een wrangen
en wreeden fmaak heeft, zy- is eerft.
groen , vervolgens word zy geel en is. aan
het knagen der wormen onderhevig.
De duuring van het leven der Eikenboo-
men en dè. hardheit van hun hout, zyn evenredig
met de traagheit van hunnen, aamvafch.
In vette gronden, verkrygt hy drie voeten
in omtrek in de uitgeflrektheit van dertig
jaar'en; als dan begint hy llerker te groeijen
en verkrygt zyne grootfle uitgebreidheit voor
het veertigfle. jaar. Schoon, den Eikenboom:
in. alle gronden voortkoomt, zoo brengt den
aart van. de grond endenflant groot verfchiL
in zynen aanwafch. en in de hoedanigheit. van.
zyn hout te weeg.• De Eik,, gelyk veel andere
foorten. van boomen, groeit veel fpoe-
diger in laage en. vochtige gronden: maar als.,
dan is zyn hout veel zachter, breukiger, en
minder goed tot timmerhout; dat ge.enb ’t
welk op de bergen, groeit is kwallig en zeer
flerk,
Wanneer men. e.en plantcry van hooge Ha®
Eikënboomen wil aanleggeri, zoo moet men
eikels in grooten overvloed, zaijen, de jonge
planten een goede plaats verzorgen en haar
ter rechter, tyd fnpèijen.;, dit zyn de belle
middelen om. dé plantery te bevorderen, gelyk
men zulks op het woort H o u t zien
kan. Wat de jonge. Eiken, betreft die men
aankweekt om. ’er wandellaanen ó f andere,
plantefyen van. aan te leggen;, men moet ze
m zand laatën.'fchiéten.om hen in.de maand
Maart in de aarde te plaatzen, doch hen maar
met weinig aard bedekken. Vóór dat mén ze
verplant, is het nuttig dat men het worteltje
o f uitfprüitzel afinyd door, dit middel zal
de jonge eik.zylingfche wortelen uitfchieten
én geen fpil vormen; en wanneer hy met een
menigte.zylingfche wortelen bezet is ,, zoo
laat hy zich alzbo gemakkelyk. als d.e olmen
én linden verplanten.. Zie déze woorden.
Het eikenhout vereenigt zoo veel uitmuntende
hoedanigheden,.dat.lietvan alle foorten
yan hout het meelte begeert wort om huizen
en fchepen te bouwen,. Wanneer dit hout
naauwkeurig. droog en uitgéloogt i s o m dat
het niet zou krimpen, zoo kan het zes honden
jaareji duuren , mits. het voor de.lucht be--
fchermt i s . Zoo men. van dit hout wanneer,
het no.ch groen is gebruik maken moet, ' zoo.
kan, men. niets b.eter. doen.om.het.de nodige;
eigenfchappen te doen verkrygen , en ook
die van door de wormen niet aangetaft te
worden, als om de planken in water te werken
t geen ’er de loog uittrekt, volgens de.
proefneming van E l l i s , die deze handelwyze
ten opzichten van het beukehout opheeft.
Z ie B z.ukeb.oom.
Deze voorzorg is niet nodig wanneer men
het in de aarde o f in het water tot paaien gebruikt
, in welke men. zecht dat het vyftien,
hondert jaaren duurt. Dit foort van hout
verfchafc uitmuntende kooien.. Men heeft
een. middel uitgevonden , gelyk men zulks,
op het woort Ho u x 'z ien kan-, om aan liet
fp in t, dat natuurlyk zacht en dik aan het
eikenhout is de eigenfchap van hart hout
te geven.
Alle. de' deelen van den Eikenboom zyn,
nuttig. Men maakt van zyne fchors, tot
poeder gebracht zynde , gebruik onder den.
naam van. ruuiite Hun;, om het leder te bereiden;
zyn fpint, hout en zelfs, zyn merg*
hebben, dezelve eigenfchap, uitgezonden dat
de fchors krachtiger, op het leder werkt, als.
het hout en het merg, maar minder, als hét
fpint.. De. fchors die tot het bereiden van.
het leder gedient heeft, werd bereide Run.
genaamt. Men. gebruikt dezelve tot mefling
ia de broeikaifen, De Eikels,. o f de vruchten
van den.Eikenboom, ontbreken dikwyls, om,
dat zyne'Bloemen alzoo teder als die van,
den wynflok z yn ; maar wanneer deze eikels
oyervloedig zyn , trekt men ’er groote voor-
deelen van, om, de varkens te meilen,. welke
dit voëdzèl e en' üit-muntent Ipek doet verkrygen.
In ’t Jaar xyog. bakten de arme lieden
brood van het.meel dezer vrucht; fchooi»
dit brood van een.Hechten fmaak was, wierd
het echter in groote menigte in . verfcheide
Landfchappen van Vrankryk gegeten,
De Eikenboom is het vaderfand, van. een
groote menigte infeclen; ieder derzelver vind
er. daf voedzel op ’t geen hem nuttig is. Zie
daar dé. reden waarom men op de EDtenboa-
men een zoo groote menigte van verfchlHen-.
de foorten van galnooten ziet;,het is op de
Levantfche Eiken dat dé galnooten groeijen,.
van welke men gebruik maakt om de fidffea
te bereiden tof h'et aannemen van verfcheide
foorten van kleuren, als mede. om inkt zamen.
te Hellen, De fcho rs ,het fpint,. het hout,
dè bladeren , dé eikels de galnooten , de-
knobbéls die op dè bladeren voortkoomen
de Marentak', een op. fchuimloopénde plant,
en een föort van paddefloel, die Agarik der-
Eike. genaamt.word,,zelfs.de mofchyen ineert!
E I K E .
een woort alle de verfchillende voortbrengs
e ls , zqo wel natuurlyke als tegen natuur-
, lyke van den Eikenboom, werden in de Ge-
neeskonft gebruikt: hunne krachten zyn in
’t algemeen zamentrekkende en bloedflel-
• pende.
Behalven de Eiken die het aller gemeenfle
in onze Europeaanfche boifchen zyn en van
welke wy fpreken, heeft men ’er noch ver-
fcheide anderen en veel verfcheidentheden
-van dezen boom, en des te meerder om dat
hy door zaad aangekweekt word. De Eiken
die in de .Levant en in Amerika groeijen
hebben het voordeel der verfcheidentheden
en bevalligheden: maar de onze winnenhet
in de hoedanigheit van het hout. Onze Eike-
boomen met groote eikels en lange voet-
fleeltj.es , als. mede die met middelmatige
eikels en kleine voetfleeltjes verfchaffen uit-
müntent hout. Hét, hout der Eiken die kleine,
eikels dragen is dwars.
Men geeft den naam van Steen Eiken aan
een foort van Eiken die om hunne hladeren
aanmerkeiyk zyn , deze zyn met dons bedekt;
derzelver eikels zyn in. diervoegen, in
.hunne fchaalen o f doppen beflooten dat zy
zeer bezwaarlik tot rypheit koomen. , Het
.hout van den Eikenboom van Virginiëis aan-
merkelyk oni deszelfs roode aderen. Men
heeft ’er een foort van altoos groene Eiken
welkers bladeren langwerpig-zyn en geen
infnydingcn hebben;..de Indianen maken van
zyne vruchten gébruik- om hunne foepen dik
te maken, zy zyn zoet en men trekt ’er me- .
de een zeer goeden olie uit. ’Er groeit in
Karolina ,. Kanada-, en Virginië een foort
van groene Eik (IlexboomJ, die om zyne witachtige
fchors dus genaamt wort.. D e Heer
de Suffen heeft hem met een goeden uitflaa
in zyne tuinen in Bourgogne aangekweekt:
het is wasirfchynelyk die welke eikels voortbrengt
die zoo zoet als nooten zyn : ■ verfcheide
foorten van Ilexboomen hebben het
zelfde voordeel. Deze .foorten van Eiken
groeijen omtrent een derde gedeelte fpoedi-
Ser- zy zyn zeer fle rk , en koomen in de
flecntfle gronden voort. Wat al voordeelen
om de vermenigvuldiging van • deze boomen
te doen begeeren! Afrika brengt mede een
foort van Eike-voort welkers eikel zeer lang
i s , dus ziet men dat dezen boom zoo wel
gemeenzaam, in: de Nieuwe als Oude Wereld
is.
E ucsK E N Z ^WA.M , zie. A.g a r ik der
E I S E N R A M . E K S T E R . 301
E IK E -V A A R E N , zie B oom-Yaaren.
E I K E S L A N G , zie D r y in u s ,
E I L O O F , zie K lim.
E I S E N R A M o f E isenman, is een
1 yzerachtig mineraal, dat zomtyds zich by het
tin-erts bevint, hetzelve tot een omkleedzel
verflrekt, o f ’er vry ryke aderen van aanduid.
De Eifenram werd door alle de Mine-
raalkunéigen der Noordfche Landen, als een
weerfpannige , arfenikale , en verflindende
yzer-erts aangezien die onvruchtbaar in metaal
is:, zy is met mica vervult, o f is fchub-
achtig y graauwachtig , en werd rood naar
mate men ’er de deelen met een vyl afneemt.
Zie bet artikel Y zk r , Men geeft, mede den
naam van Eifenram aan het wafch gaud, dat,
in de affeheiding die men in een houte bak
doet , om het van Zyn zandige en flykach-
tige deelen. te zuiveren, met welke men het
vermengt v in t , zich aan kleine, bruine o f
zwartachtige yzer korreltjes gehecht heeft,
die door den zeilfleen. aangetrokkén worden.
E K S T E R , Pica., dit is een geflacht van
•vogelen dat naar de Rave- door den bek,
■ pooten en nagelen .gelykt:. men onderfcheid
’er verfcheide foorten van , die wy zullen
aanhalen na, dat w y de Hifiorie van de ge-
meene Ekfler zullen befchreven hebben.
G em e e n e E k s :t e r o f A a k s t e r , Pica
varia caudata. Dezen vogel , die alomme -
zeer gemeen is , heeft van den punt van den
bek tot aan het uiteinde van den flaart, een
lengte van achtien duimen; zynen.bek is een
en een halve duim lang,.zwart, dik en flerk;
het boven Huk van den zelven is een wei-
nig omgehoogen, uitfpringende en fpits; de
neusgaten eenigzins ruig; de tong gevorkt,
zwartachtig, en gelyk vormig, aan die der
Gaai;.de regenboog van het oog is. van een
bleeke nooten kleur; de.kop, den hals, de
keel, den rug, de fluit, en het ohderile van
den buik zyn zwart; het achterfle van den 1
rug na by den ■ fluit is graauwachtig; de
borfl en de -zyden zyn. w i t , zoo ook de eer- -
fle pennen van de vleugelen-; de vleugelen
zyn klein in , evenredigheit van het lichaam;
den flaart en groote pennen -van de vleu g e --
len zyn met zeer fchoone kleuren verfiert die
met groen., purper en blaauw gemengt zyn ,
doch'alleen aan de buitenfle baarden o f vederen.
. De pennen.der.vleugelen zyn met wit
I’ P. 3 .. g e -