
K R A P , zie M e e k r a p ;.
K R E E F T , Afiacus.. Dit. is-: een fchaal-
v ifch , van een verfchillent gellacht van de
Krabben♦ Men onderfcheid ’er. twee voorname
foorten van: te weeten , de Zee-Kreeften
, ’ t geen de Groote Zee-Kreeft, de Locus-
ta , enz. zyn en de Rivier - Kreeften ;. alle
hebben zy een langwerpig lichaam én
Haart.
De Groote Zee-Kreeft, is een zeer groote
Kreeft, van welke men twee foorten heeft:
de eene. heeft twee groote fcharen , welke
langer en breeder als een hand , en veel Her~
ker als die der Krabben zyn :. de andere heeft,
alleen twee groote baarden , welke de lengte
van een arm hebben , en op dezelve wyze als
de pooten van de Krabben , gewapent zyn,.
Beide groeijen zy tot een ongemeene groote:
men heeft ’èr welke twee o f drie voeten, lang
zyn : men vind hen in meenigte op de Antil—
lifche Eilanden , alwaar de Inwoonders, hen.
by het maanlicht, o f by dat van-een fakkel ,
op de Heenachtige plaatzen vangen , alwaar
de Zee by de Eb , kreken met water gevult
achter la a t: zy rygen hen aan een yzeren.:
vork-, o f fnyden hen in twee Hukken^
De Groote Zee-Kreeften , zyn meede in
onze Zeërf, en op onze KuHen zeer gemeen;
hun fchaalachtig bekleedzel,. is met blaauwe
•ylakken op een roódachtige-grond bezaait,
en welke meer o f min groote hebben , deze
fchaal bedekt een wit zamenweèfzel. .Wan^-
neer deze dieren gekookt zyn , werd hunne
fchaal geheel rood : zy hebben naby de-oogen,
twee lange hoornen , welke dunner als
die van de LocuHa zyn ;: en twee andere
welke noch kleinder zyn : uit het,midden van her
voorhooft,-koomt noch een andere plat-f-
te en breede hoorn v o o r t, w elke ter wee er
zyde. zaagswys getand is*T De Groote Z e e -
Kreeft heeft tien p ooten, wanneer men ’er
de twee armen onder rekent, die met fehaa—
ren gewapent zyn , van welke het dier zich.
even als'van handen bedient; deszelfs voorfte
pooten o f armen , hebben volftrekt geen za—
menvoegzelen, en zyn niét wollig; maar hy
heeft ’ er twee apdere, welke zulks zyn, deze
zyn veel kleinder: de uiteindens van deze zyn.
even als een vogelbek gevormt, het bovénfte-
gedeelte is beweegelyk , en fluit regens het
onderHe, dat onbeweegbaar is; zyne nypers
o f fchaaren zyn inwendig getant: men merkt
op,. dat de eene van deze armen altoos groo—
ter als de andere is : • de eerHe van iedere zyde
is, maat alleen aan het ei^e. géfpleeten,
hamentlyk die geene welke naaH de groote’
armen geplaatH zyn. De Haart is met v y f
fchaalswyze ringen bedekt, deszelfs punt is
breed,en even als met vleugelen bezet, welke
dienen om te zwemmen. De oogen van
de Groote Zee-Kreeft zyn klein , het tegen-*-
deel heeft in de LocuHa plaats;, maar. hunnen
bek is evenveel gefpleeten, en lang : de tanden,
de tong , de maag , de gelei-buis door
welke het voedzel nederdaalt, en andere in-*
wendige deelen,. koomen met die van de Zo-
cujia overeen.
. Het kleine foort van Zee - Kreeft r heeft
een kop en borfl welke meer ingefneden, «n
rondachxiger,zyn ,. de getande hoorn van der-
zelver kop is langer, en het dier, kan. dezelve-
naar zyn en wil regeeren ; de hoornen zyn
buigzaam, en van leedjes voorzien: het lich-
haam is met roodachtige plaaten bedekt
welke, blaauwe dvvarsHrepen hebben : dit-
foort van Ze e -K re e ft. is zeer zeldzaam.
- Wat $le Zee-Kreeft betreft welke men in:
-t Latyii Locufta -noemt. Men kent ’er ver—
fcheide van dit fo o r t ; deze fchaalvifch heeft
geen bloed, zo o min als de voorgaande ; zy—
ne fchaal is week ,, zyne twee hoornen zy-ïi'.
lang,en-met angels voor de oogen gewapent,-.
en hy heeft boven dezelve noch twee andere:
hoornen , welke dunner , en meer gekromt:
zyn ; zyn Haart gelykt naar die van de. Z e e -
Kreeft , en hy lecht zyne fchaal a f, gejyk al--
le dieren van het gefïacht der fchaalviffchen..
De LocuHa verfehilt hier in van de: andere-
Kreeften, dat hy twee pooten aan iedere zy de
heeft, welke.geen.platte nypers hebben ,,
o f ten. hoogHen hebben zy een hoekswyze
nyper ; hy heeft v y f vinnen, aam den Haart,
het.overige is met dunne plaatjes bedekt. De*
LocuHa onthoud zich op-Heenachtige plaatzen
: zy zoeken des winters hün aas langs de
oevers, der rivieren en in den zoom et bc--
geven zy zich naardde diepte :-zy vechten met
Kunne,hoornen tegens elkanderen, en voeden
zich met de kleine vifchjes welke zy om zich-
vinden : men noemt de LocuHa meede Zee—
Sprinkhaan , en Hippocampus ; ■ echter is de
Hippocampus een geheel verfchillent dier.. Zie-
dit woort.
R i v i e r - K R e e F t.e n , Afiacus flüviati- -
■ /ƒ$■ , deze Kreeften zyn zeer veel kleinder als
de Groote Zee- K reeften.. Z y koomen: in de;
Rivierenof beeken voort, welkers water fnel
Hroomt. Hun lichaam • is rond ; • en hunnen
kop eindigt, in • een vry breeden hoorn, die
kort en. fpits - i s ,, en, onder; welke, de oogen i
w
gêplaatft zyn : zy hebben op het voorfte ged
e e lte vier andere hoornen , waar van twee
Jang en twee kort zyn , deze hebben leedjes,
zyn buigzaam > en eindigen in een wollige o f
Jjairachtige punt. Hunne armen zyn-gevorkt,
getant en in v y f leedjes verdeelt, Het is met
deze armen dat zy nypen, en kwetzen konnen.
De twee eerfte pooten welke aan de armen
volgen , zyn meede aan'het einde gevorkt,
en behalven dit noch ruig, De twee volgen*
de zyn met een fpoor gewapent: de mond is
met tanden bezet, gelyk die van de Locofta,
Hunne ftaart dient hen om te zwemmen , en
.over de aarde te gaan , edoch alleen achter*
waarts : zy hebben gèlyk de Zee - Kreeften,
vleezige uitwaflen , in welke de eijeren be*
.vat zyn. Hunne fchaal word door het koo-
ken , inwendig rood. Hun vleefch is zacht
en vochtig,
De Kreeften voeden zich metdoode krengen,
en onreinheden, wanneer zy oud worden
, vormt ’er zig omtrent.hunne maag, twee
foorten van kleine {teentjes , die men onei-
gentlyk Kreeften-.oogen noemt.
Mén houd de Kreeften, zoo wel die in de
Zee , ais in de Rivieren, gevangen worden ,
en vooral de laatften , voor een aangename .
fpyzé. Hun vlees is zeer voedzaam , en heeft
een goede fmaak ,-en is verfterkende , edoch
het is eenigzins moeijelyk om te verteeren,
en vooral dat van de Zee - Kreeften: het is
nuttig tegens de verhuringen der borft , en
in. de ongefteltheden welke uit een te groote
fchcrpte in de vochten ontftaat, mits men
’er middelmatig gebruik van maakt.
Wanneer de Kreeften , als meede de Groote
Zee-Kreeften en Krabben , een van hunfte
groote pooten verlooren hebben, zoo koomt
er een andere op dezelve plaats voort, maar
deze js kleinder : deze byzonderheid is gegrond
op de proefneming van den Heer de
lieaumur,
De andere foorten van Kreeften,
■ Men vint veel Kreeften in de Rivieren van
Amerika , welkers nypers veel Iter'ker zyn
als die der .onzes men maakt biermeede, van
deze Kreeften, uitnemende foepen; de Kreeften
van de Senegal zyn de uitnementfte. Dus
is het met die van de Mollukfche Eilanden
n*e.t g.eIegen i welke die geene binnen vier en
twintig uuren doen 'fterven , welke ’er van
eeten. Deze zyn Land-Kreeften : zy gelyken
eenigzins naar de Locufta ; zy aafen onder
zekere boomen , welkers fchaduwe de groei*
jing der planten belet, en die geene welke ’er
onder flapen, ziektens veroorzaken.
De Kreeften van de Goudkuft , hebben
een purper kleur : zy maken gaten op de wy»
•ze der mollen in de aarde. Hun vleefch is
-zeer aangenaam : Y die van het Eiland Taba*
go zyn groenachtig, en hebben een goeden
iinaak. -
„ De VoórtteéUng der Kreeften.
Volgens L . A. Portius, hebben de Rivier-
Kreeften grooter eijeren in evenredigheic van
hunne groote als de Zee-Kreeften: deze hebben
twee' openingen , waar door de eijeren
uitgaan: en welke zich , de eene ter rechter
en de andere ter linker , van de plaats bevinden
, op welke de fchaalen zich vereenigen,
die den rug , o f liever het achterfte gedeelte
van het dier bedekken. Dit bedekzel verfehilt
in de Zoetwater-Krceften , hier in , dat het
uit verfcheide beentjes zaïnen geftelt is , welke
met elkanderen de gedaante van een langwerpig
fchilc vormen.
Om de kentekenen aan te duiden , door
Welke men een mannetjes kreeft van eenwyp.
jes kreeft onderfcheid , zoo moet- men het
lichaam van het dier in drie deelen onder-
fcheiden ; te weeten den buik , de ftaart en
de leden. De buik bevat in de wyfjes alle de
ingewanden en eijerhuizen ,. welke tot de
voomeeling véreifcht worden, en in de mannetjes
de zaadballen , zaadvaten , enz, W y
hebben reets gezecht dat de ftaart uit veel harde
en beenachtige plaatjes is zamen geftelt,
welke met elkanderen leedswys vereenigtzyn,
en uit een meenigte fpieren, De leden def
Kreeften beftaan uit twee foorten , te wee-
ten , groote en kleine. De groote hebben
fchaaren, en werden Armen genoemt; én de
kleine, Beenen o f Pooten. Alle dp leden zyn
in de mannetjes- veel grooter als in de Wyfjes
: het is uit de kleine leeden , als meede
uit baardjes van den ftaart, dat men de mannetjes
van de wyfjes onderfcheid : deze laat-
fte hebben niet meer als vier paaren pooten5
de mannetjes hebben ’er v y f paaren. De wyfjes
bében aan het uiteinde van de baarden van
den ftaart, kleine vezelen , aan welke de eijeren
vaftgehecht zyn. Portius zeebt, dat in
ieder van de pooten van het derde paar , een
kleine eironde opening is. De vliezige buizen,
welke haaren oorfprong in de eijerhuizen
hebben, eindigen in deze openingen uit
welke de eijeren voortkoomen , na dat zy de
geheele lengte , zocht hy , van de vliesachti-
Ini a „ê