
* 5+ D I E R . D I E R - A A R D E .
féhillende planten, maar welker verfchei-
denheit onze oogen ontfnapt?
In het vergelyKen der grootheit van de dieren
en planten, is het noodig de uiterfte paaien
in overweging te nemen, binnen welke
de Natuur zich - ïchynt befloten te hebben.
Het groote fchynt tuflchen de dieren en planten
genoegzaam gelyk te zyn : een groote
JVahifch en een groote Boom zyn van een
uitgebreidheit die weinig verfchilt: terwyl
dat men in het klein, gemeent heeft dieren
te zien van welke een duizent tal te zamen
genomen, de uitgebreidheit der kleine fchim-
melplant.nïet evenaart.
Voor ’t overige het algemeenfte en taft-
baarfte verfchil tuflchen de planten en dieren
, is dat der gedaante. De dieren konnen,
in der waarheit, werken voortbrengen die
naar planten o f bloemen gelyken: maar nooit
brengen de planten iets voort dat naar een
dier gelykt. Men zou in de verwonderlyke
■ Infeéten, die het koraal voortbrengen en bewerken
, niet misgetaft en hen voor bloemen
.aangezien ■ hebben, zoo men, door een kwa-
'lyk gegrond vooroordeel , het Koraal niet
voor_ een plant had gehouden. Dus konnen
de misflagen in welke men vallen kan, in het
wergelyken van de gedaante der planten met
die der dieren, niet dan in een klein getal onderwerpen
plaats hebben gelyk in de Polypen,
■ die een fchakering tuflchen beide maken; hoe
meer waarnemingen men doet, hoe meer men
overtuigt zal worden dat tuflchen de dieren
en planten , door de Schepper geen vafte
■ eindpaal geftelt is ; dat deze twee geflachten
van werktuigelyke wezens , meer gemeene
'eigenfehappen dan wezentlyke verfcheiden-
heden liebben; dat de voortbrenging van het
dier niet meer, en mogelyk minder, aan de
natuur k o l t , dan die van de plant; en dat
■ in ’t algemeen de voortbrenging van de werktuigelyke
wezens haar niets k o lt; en dat ein-
delyk het levende en bezielde, in plaats van
een overnatuurkundige graad der wezens te
z yn , een natuurlyke eigenfehap der iloffe is.
Men herkent licht in deze verheven en fchoo-
ne denkbeelden de Geeft van den Heer de
Auffon; een geeft wiens verhevenheit en
döordringenheit gelyk is aan de Natuur, welk
hy tot het voorwerp zyner befpiegelingen
- neemt. ■
De Heer Liniueus verdeelt de dieren in zes
rangen; de eerfte bevat de Viervoetige; de
tweede, de Vogelen, de derde, de Half-
flachtige; -de vierde, de Viflchen; de vyfde,
de Infeéten; de zesde; de Wormen.
De Ouden .verdeelden de Dieren itj d{#
geene die bloed en die welke zulks niet hebben.
De eerfte wierden in twee andere ran-
■ gen verdeelt, van welke de eerfte die dieren
behelsden welke een long tot een werktuig
voor de ademhaling hebben; en de andere,
die welke alleen kieuwen hebben.
_ Het is aanmerkelyk dat het hart der dieren
die een long hebben, een o f twee holligheden
heeft. Die welkers hart twee holligheden
heeft zyn levendbarende: de dieren welker
hart maar een holligheit h e e ft, zyn de
viervoetige eyerbarende en de Slangen.
Echter behooren de Vogelen tot de eyerbarende,
fchoon hun hart twee holligheden
heeft.
Terwyl de Filofophen de Natuur in ’t groot
afbeelden, en alle hunne krachten infpanneh
om de bekende verfchynfelen onder een al-
gemeene befpiegeling te brengen: zoo laat zy
"er zich echter van tyd tot tyd andere ont-
flippen die hen verwonderen, hen ftil doen
ftaan en vernederen ; van dit foort zyn de
volgende Waarnemingen , die uit een En-
gelich Schryver getrokken, zyn.
Men vint op de kuften der Adriatifche Zee
( o f de G o lf van Veneden} naar by Ancona;
zeer harde fteenen,_die omtrent twintig ponden
weegen. Wanneer men deze fteenen verbreekt
, ontdekt men kleine levende Schelp-
viflehen, die van een uitmuntende fmaak
z y n , welke men Solenes noemt. Dit wopt
door verfcheide Schryvers beveiligt; onder
andere door Atdrovandus, die hier van als
van een algemeene bekende zaak fpreekt, en
van welke ny zelfs getuige geweeft is. i
Men heeft in het hart van een zeer groote
Ipenboom , een' levendige pad gevonden ,
fchoon. de' boom geheel gezorrt was. In
de Gedenkfchriften der Franfcbe Koninglyke
Akademie der Wetenfebappen, werd van een
andere pad gefproken, die in het hart van
een Eikenboom gevonden is , en die men
-gifte dat hier in tachtig o f hondert Jaaren
geleeft heeft ; men heeft levendige Slangen
en Kikvorfchen ontdekt , die op deze wys
in harde lichamen befloten waren. Deze
zaken die zoo tegenftrydig zyn tegen den
gewoonen voortgang en grondregel der Natuur,
fchynen door een zoo groote meenig-
te perfoonen beveiligt te worden, dat men
moeite heeft om ’er aan te twyfelen.
D I E R - A A R D E , of A arde VAN Of
der D ie r en , Humus animalis: men gééft
dezen naam aan het foort van aarde dat door
do
D I E R T J E S .
de verrotting der dieren voortgebracht wort
welke men onder de aarde delft, zy is o f
zuiver o f vermengt. De eerfte is die welke
van een dier ov.erig blyft dat in. een vat fterft
en beflooten blyft, na. zyne geheele en volmaakte
verandering in aarde zy „heeft een
pisachtigen reuk. De tweede is die welke
van een dief dat begraven is voortkoomt, en
welkers deden, by hunne ontbinding, zich
met andere aardens, ’c zy zuivere., ’t zy die
welke van planten voortgekomen zyn , enz.
vermengt hebben.
D I E R L Y K E P L A N T E N , zh
Z o OP H Y TEN.
D I E R T J E S ( R oo d e ) dit zyn kleine
lichtgevende diertjes, die de groote’ van de
punt van een fpeld hebben, en die men gewoond
yk in de Savanes o f weiden van de
Eilanden van Amerika vind. Deze diertjes-,
die een weinig minder gevaarlyk als de Chi-
ques z yn , hechten zich aan de huit der dieren,
en byzonder aan die welke graazen, en
veroorzaken hen eene zoo geweldige , en
verfchrikkelyke jeuking, dat zy om ’er zich
van te ontflaan, hun lichaam met zoo veel
gewelt tegen, de fteenen en boomen wryven
als o f zy. het verfcheuren wilde.
D I E R T J E S (W a t e r of V o c h t )
Animalculum. Zedêrt de uitvinding der mi-
crofcopen, heeft men in het mannelyke zaad
der dieren, en in de aftreksels van de zaden
en planten, een nieuwe wereld van bewegende
lichaamen ontdekt , die door verfcheide
Waarnemers als wezentlyke dieren be-
fchouwt zyn. Het is na deze waarnemingen
dat ’er verfcheide fteltzels over de voorttee-
ling, de zaadwörmpjes dor mannetjes, en de.
eitjes der wyfjes, in ’t licht gekomen zyn..
De Fleer de Buffon heeft door onwederfpre-
kelyke proefnemingen , in het. tweede deel
zyner Natuurlyke Hiftorie bewezen, dat de
zich bewegende lichaamen , die men door
behulp van het mifcrofcoop in het mannelyke
zaad Ontdekt, geen wezentlyke dieren
zyn ; maar alléén Levendige en tuigwerke-
lyke klompjes o f lichaampjes , bekwaam om
nieuwe tu-igwerkelyke lichamen voort te brengen
, die van den zelfden aart zyn als die van
welke zy voortkomen. De Heer de Buffon
heeft deze bewegende lichaamen zoo wel in
■ het zaad der wyfjes , als in dat der mannetjes
ontdekt; en hy doet zien dat de bewegende
lichaamen, die hy door de microfcogen i-n
D I K B E K . D I K K O P . 25#
dé ’aftrekzels: de r planten ontdekt heeft, mede
tuigwerkelyke klompjes of lichaampjes zyn.
Deze waarnemingen, die de Heer de Buf?
fon met alle zyne natuurlyke fchranderheit
voortgezet_ h e e ft, zyn mede door de Heer
Needham in zyne nieuwe Microfcopifche
Waarnemingen van het jaar 1750. gedaan.
Het is in deze doorluchtige Schryvers dat
men een omftandig bericht van deze wetens-
waardige Waarnemingen, vinden kan: het is
in dezelve dat men .met verwondering be;-
fchouwt wat het verftand en de proefneming
tikwerken konnen, om een gedeelte van den
fluyer weg te fchuive.n die de Natuur overdekt.
Welk een nieuwe wereld van oneindig"
•kleine wezens , heeft ons het microfcoop
ontdekt! Leeuwenhoek rekent dat duizent mil-
Koenen van deze bewegende lichaampjes.,,
welke men in het water.ontdekt, zoo groot
niet zyn als een gemeene zandkorrel. De
Heer Malezieu heeft door het microfcoop
dieren gezien die zeven en twintig millioe-
nen maaien kleinder als een myt waren. Onze
verbeelding verheft zich aan de twee eindpalen
der Natuur, namentlyk het groote en
het kleine.
D I K B E K , zie K e r s s e v i n k .
. D I K B E K o f D i km u il ., Bucculentuso
D it-is oen Indiaanfche vifch die eenigzins
langachtig, :em omtrent v y f duimen breed is.
Volgens Riuifchy .werd hy door de Hollanders
Dikmuil genaamt, .om dat zyne. kaken
zeer dik zyn.;; ■ zyne kleur is geel, met witte
.zilverachtige vlakken gemengt^. zyn vleefcli
is een vry .aangename fpyze..
_ D I K K O P , Cyprinus oblongus, dit is een
riviervifch met zachte vinnen , hy behoort
tot- het gedacht der H a r d e r s , zie dit
woort. De Eranfchen noemen dezen vifch
Molenaar , om dat hy zich by de watermolens
onthoud, als mede Vuilik', om dat hy
•in de onreinheden leeft. Hy. gelykt na de
•zee Molenaar., die men in Languedoc Cabot
noemt.. Hy heeft een. rugvin,, twee onder
de kieuwen', tweemaan den buik., en;een aarsvin.
Zyne kop is groot en dik , zyn bek
heeft geen. tanden , maar zyn gehemelte is
vleezig en niet beenderen bezet: hy heeft
vier kieuwen aan iedere zyde r zyn blaas is-
dubbelt en met wint vervult; het vel van
izyn buik is zwart; zyn vleefch w it, van een -
laffe fmaak, vol graten* en .een weinig.be