
uit te fpruiten. Zoo men eenige jonge hoornen
van zelfs in de hakbofichen ziet voor-
koomen, zoo zyn z y alleen hunnen oorfprong
aan de vruchten o f zaden verfchuldigt, want
de Eiken vermenigvuldigen niet door_ afzet-
zels, en fchieten uit hunne wortelen niet uit;
en men kan aanmerken , dat deze jonge hoornen
, wanneer zy verre van de overgelaaten
fcheuten voortkoomen , alleen hunnen oorfprong
aan de krayen, veldmuifen , o f andere
dieren verfchuldigt zyn, welke deze vruchten
tot hun voezel verfleepen, en hier achter
gelaten hebben
Uit deze waarneemingen blykt dan, dat,
om van een hakbofch al het mogelyke voordeel
en nut te trekken, de gewoone handel-
wys niet dienflig is , met de boffcheh aan regelmatige
omkappingeh te bepaalen; een han-
delwys welke haare begunftiging aan haare
gemakkelykheit te danken heeft. Om de bos-
fchen om te kappen , moet men acht op den
aart van den grond geeven; men wint met in
goede gronden te wachten; maar men moet hen
jong omkappen op plaatzen daar de aarde
geen diepte heeft. Het is van aanbelang, om
aan te merken , dat in de eerfte jaaren, de
groeijing van tyd tot tyd toeneemt; dat de
voortbrenging van een jaar , die van een ander
jaar overtreft; totdat het, tot een.zekeren
ouderdom gekoomen zynde , deszelfs
.aangroei vermindert. De verflandige eigenaars
van bofïchen moeten dan dit tydflip,
dit Maximum, verkiezen, om alle mogelyke
voordeelen van hun hout te trekken.
De ondervinding heeft noch aan den Heer
de Büffen geleert x dat de zorgen die men
neemt om de aarde te zuiveren en wel te bearbeiden
, in welke men bofïchen zaaijen o f
planten wil , • meer nadeel als voordeel toebrengt
; gewoonelyk , zecht hy , doet men
kollen om voordeel te bekoomen; hier is het
doen van kollen aan de verkrygingfchadelyk.
De belle handelwyze om in alle foorten van
gronden den aangroei van het hout te doen
flagen , is , dat men ’ er doornen en heellers
in zaait; en dat men door eene , een o f twee
jaarigé bearbeiding van dezen aart, de aarde
in een flaat brengt, als o f zy in géén dertig
jaaren bearbeid was. A lle deze heellers en
llruiken zyn zoo veel als befchützelen, welke
de jonge planten bedekken , de krachten van
den wind verbreeken, die van den vorll verminderen
, en hen tegens de ongematigheit
•der jaargetyde befchutten. Een grond die
met heide bedekt is , kan als een half volkoo-
men bofch befchouvvt worden ; en dat mogelyk
tien jaaren voor uit heeft öp een zufc
vere en welbebouwde grond. Men kan in
eenige gronden haver met de eikels zaaijen ,
wantzy befchut de jonge planten, om dus te
fpreken, in hunne kindsheit.
In de twee eerfle jaaren^ vermeerdert den
aangroei der planten gelladig; maar doorgaans
vermindert dezelve ïn het derdejaar; en zy
‘gaat vervolgens in de volgende jaaren voort;
men moet dit tydflip in acht neemen om de
jonge 'planten tot even boven de aarde af te
fnyden, en vooral in vette aarde. Wanneer
den boom dus afgekapt is , gaan alle de fap-?
pen in den wortel o v e r , en 'ontwind ’er de
uitfpruitzels van; van teeder en kruidachtige
wortelen die zy voormaals waarën , werden
.zy veel flerker , en dringen dieper in de aarde
in ; ’er vormen zich een meenigte hair-
^achtige veezelën, uit welke zoo veel fapzui-
gers voortkoomen; de boom trekt,de voedende
fappen in meenigte , tot zich ; en in
het eerlle jaar , geeft hy.een.uitfpruitzel u it,
dat krachtiger en hooger opgefchooten is ,
als den ouden ïlam van drie jaaren zou ge-
weefl hebben. Door deze gemakkelyke en
onkollbaare handel wyze -, vervult men het
gebrek der bearbeidingen , en men* verhaalt
eenige jaaren den aangroei van eenplantaadje.
Wanneer de jonge planten bevroozen zyn ,
is het belle middel, om hen te herltellen ,
dat men ze op dezelve wyze afkapt; men o f fert
het voortbrengzel van drie jaaren op ,
om d a t, van tien o f twaalf, niet te verliezen.
Om al het mogelyke voordeel. van eén
grond te trekken, moet men de boomenwelke
hun vpedzel diep uit de aarde trekken, met.
die geene vermengen , welke zulks alleen uit
de oppervlakte doen. Men kan alle deze gewichtige
waarneemingen in hetbreede vinden
in dé Memoriën welke de Heer de.Buffon, in-
die van de Koninglyke Franfcbe Akademïe der
Wetenschappen van Parys, voor den jaare 1738
en 1739, ingevoegt beeft*
H O U T D U I F , zie R in g e l d u i f *
H O U T ( F u s t e t ) . De kleine boom ^
welke dit hout verfchaft groeit in Italië , en
•in de Zuidelyke Landfchappen van Vranke-
ryk , en zoo het fchynt, mede op Jamaïka.
Deszelfs 'bladeren zyn. eirond, en aan het
uiteinde rondachtig : deszelfs donker groene
bloemen , koomen in de trolfeh van de takachtige
draadjes voort. Wanneer het hout
van dit kleine boompje , een fraaije. geele
kleur
kleur heeft, en op een bevallige wys géadert
is , zoo werd het door de Schrynwerkers en
Luitmakers , tot verfchillende werken gebruikt
: dit hout verfchaft in de verfkonfl,.
een geele. kleur , maar die echter niet duurzaam
is..
H O U T H S I o f H a u t . Een Braziliaan
fch dier , dat de groote van een hond
b e e ftd e sz e lfs aangezicht koomt met dat van
de kleine Aapen overeen r het heeft een handende
buik, een lange Haart, de pöotenwol-
bg 5 gelyk die der Beeren., en de nagelem
lhng en fcherp., Hy fchept behagen om' zich
boven op de bóomen te zetten, waar van- zyn
naam is voortgekoomen: men maakt hem ge-
.makkelyk tam ; men gelooft dat dit dier een
foort van A x o f L u la a r t is.. Zie L u 1-
a a r t ..
H O U T I N G , Pifces Oryxrhimus•, dit is
een vifch die-men gemeenzaam in Vlaanderen
en Holland ziet. H y heeft een lange,
dunne || fpitze ,. zachte , en zwarte bek , en
geen tanden ; de opperkaak fleekt verre bo-.
ven de.beneede kaak uit:, hy heeft de gedaante
van een. Forel..
Op de oevers van de Kaspifche Zee ... vint
men e r van een verbazende groote. De
Kooplieden, verkoopen dezelve i-n dat land
gezouten en gedroogt: deszelfs vet is voedzaam
: wanneer zyne darmen gekookt zyn
zoo werden z y , gebruikt dm lym te vervaardigen.
De Egyptifehe VifTchers wachten zich
w-el om de Houting te vangen , vermits zy
een grooten eerbied voor dit. foort van vifch
hebben.-
DE m o l l u k s c h e
e i l a n d e n , o f M o h .d k s .ch hóut,
Btgnum. Molucenfa-\ Dit is het hout van een
boom die. op de Molukfche Eilanden groeit ,
zyne bladeren gelykën naar die der wilde Ma-
luwen , en zyne vrucht naar een groote har-
Zelnoot: zy heeft een zwartachtige kleur, en
is met een zachte fchors omkleed. D eT n -
woonders van dit Land, maken byzonder
ve e l werk van dezen boom, welkers hout een
buikzuiverende , wormdodénde , en vergift-
wederflaande kracht b e z it; zy kweeken hem
“b hunne tuinen aan , en zyn-’er zoo na-yve--
Hg van , dat zy hem naauwelyk aan de Vrèem,
delingen willen Laten z ien : hierom is dit
nout vry zeldzaam in Europa : de Inwoonsters
«noemen dezen .boom Panaria
H O U T V E R N I E L D E R S,A/^«;'Perda,
Behalven de Bycn welke het bout doorbooren
, en waar van wy in het artikel B r e
gefproken hebben , heeft men noch een ander
foort van Infect, ’t geen met recht Hout-
doorboorder oï.Houtvernielder noemen kan. Deze
kleine Houtvernielder, welke Plinius in
het geflacht der Motten geplaatft heeft, vormt
zich een zyde koker o f fcheede , welke hy
aan de buiten zyde met fplintertjes hout bekleed
,■ om dezelve meer lichaam te geeven*.
Men kan zich. niet genoeg over deze. koker
verwonderen y die van fplinters is te zamen
geitelt, welke hetlnfeél met zyne tanden tot
een bekwaame dikte van een fcheid , en op
dezelve wyze byeen gefchikt zyn , als de balken
in de huizen. derRuffen;. het is de Rups—
Houtvernielfler ,- die dezelve te zamen fielt..
Z y houd altoos haar verblyf in dezelve, en
draagt ze op haaren rug overal , als een pyra--
mide , met zich. Deze Rupzen veranderen)
in Vlinders, waar van de mannetjes alleen
vleugelen hebben : hét grootfle gedeelte is
geel met zwart gefpikkelt..
Men heeft meede Water-Motten , welke
dezelve naam van Houtvernieïfiers o f Ligni-
perdes draagen ; maar deze veranderen in vier—
vuldige vliegen , welke de gedaante van Vlinders
hebben: zie M o t t e n ,.
H O U T W O R M E N , o f W ormen
' ? 1E he t ho u t doo rb o o r en ,. Feredo.
Men telt verfcheide foorten van Wormen
welke het hout knagen en doorbooren: eenige
befchadigen de boomen gelyk Eiken ,.
Peereii , en Appelböomen ; andere onthouden
zich in de Zee , en knagen en doorboo--
ren de Scheepen én Dyken. Deze zyn onder
den naam van Wonnen die de Dyken en
Scheepen doorbooren, bekent, zie dit ivoort,
op welk wy van de rechte Boorworm fpree-
ken zullen.-
De wormen welke men Houtwormen noemt,
en die zich in de harde houten onthouden,
als dat der Eikcb'oomen, Peereboomen, Ap-
pelboomen , Kaflanjeboomen ,- Nooteboo-
ïnen, EfTcheboomen , en zelfs het Pokhout,
Ebbenhout ,. enz. en die zich met het zélve
voeden , werden door groote en flerke To rren
voortgebracht. Wanneer de eijeren van
de wy fje s Tor door het mannetje vruchtbaar
gemaakt zyn',. zoo lecht zy dezelve niet alleen
in de fpleeten en barflen der boomen,
welke reeds omgekapt zyn , en die op eenige-
plaatzen beginnen te verderven , maar noch.