
-de ftamper behendig moet weg fnyden, die
zich in het midden verheft en het zaad bevat
, en het ledige voorzichtig met zand
•vullen.
Bloemen der vier Jaargetyden.
De wèderkeering der Lente doet de Bloemen
weder ontluiken: die welke dit jaarge-
tyde verüeren , zyn de vroege tulpen , de
anemonen, ranonkelen van T ripo li, enkele
>en dubbele jonquieljes , hyacinten , lelien
van de daalen , feringa , primelaveruflen,
narciflen, keizers kroonen, auriculaas, angelieren
, wilde violetten, enz.
Die van den zomer zyn de laate tulpen,
lelien, tuberoozen, papaverbloemen, lelien
van den dach, martagnons die naar lelien ge-
lyk en, gèele angelieren , immortelle, bafl-
likum, enz.
De herfft Bloemen zyn de tuberoozen,
balfaminaas , dubbele goudsbloemen ,.. fiu-
weelbloemen , duizentfchoone, afrikaanen,
enz.
Die van den winter zyrTde enkele anemonen
, winter hyacinten , winter cyclamen,
thym-laurier, de immortelle, enkele nar-
cifien, vroege crocuflen, hepaticaas, e n z ..
Aanmerkingen over de Bloemen, en der-
zelver nuttigheit.
De Bloemen fchynen alleen gcfchapen tot
verluftiging van den menfch , en om zyne
verblyfplaats te verfieren. De regelmatige
fchikking van alle haare deelen , naare levendige
, verfchillende en luifterryke kleuren
, haare liefelyke geuren trekken de ge-
voelloofte menfchen tot zich, en bekooren
hen.M
aar men kan alle de bevalligheden der
Bloemen niet genieten,' wanneer men zich
vergenoegt met haar alleen in de enge paaien
van een bloemperk te befchouwen. Zou de
menfch zoo veel foorten aan zyn heerfchap-
py onderworpen hebben, zoo hy zich alleen
bepaalt had om in zyne wandelingen opte-
merken, welke fooiteri het zyn die de bergen
en valleijen verfierèn, met welke de velden
• geborduurt z yn , en welke men met een foort
van verkwifting door de boffchen , in de
wdeltynen, op de takken der boomen en de
kruipende kruiden verfpreit ziet? Derzelver
oetoovering gaat zoo zeker, dat het grootfte
gedeelte der Konftenaars die behagen willen
, gedacht hebben nooit beter te zullen
flagen als met derzelver behulp te ontleen en:
de Beeldhouwkonft bootft haar na in haare
luchtigfte werken : de Bouwkonft verfiert
veeltyds met haare bladeren en rankwerken
de pylaren en naakte gedeeltens van haare
gebouwen : de rykfte borduurwerken beel-
aen doorgaans niets anders als -bladeren en
bloemen a f : de prachtigfte ftofFen zyn 5er
mede doorzaait, en men fchat dezelve des
te fchoonder, hoe meer zy de levendigheit
der kleuren en gedaantens der natuurlyke
bloemen evenaaren. De Bloemen hebben in
alle tyden onbeftaanbaar met den rouw en
treurigheit geweeft; men verbant haar uit de
plaatzen in welke fmerten en traanen heer-
fchen : maar men befchouwt' haar als .een
merkteeken van vrolykheit., en een onaf-
fcheidbaar Beraad der feeften, .voornament-
lyk op het einde der maaltyden, wanneer
zy de vreugde van het feeft weder komen
opwekken, welke dan begint te verflauwen.
De bloemen verfchaifen ons aangename
gebakken die onze nagerechten overvloediger
doen z yn , poeders die onze huizen met
een aangename geur vervullen, en zelfs
geneesmiddelen die ons in een meenigte
kwalen verligting verfchafFen. De violen,
jonquieljes , perzikbloemen , rozen , jas-
mynbloemen , angelieren , en vooral de
oranje-bloezem, verfchafFen ons conferven,
confyten , welriekende oliën en wateren,
welke ons noch langen tyd na dat de bloemen
verwelkt zyn haaren liefelyken reuk en
andere hoedanigheden doen genieten.
Iedere Bloem is door de Natuur gefchikt
om alle jaaren de plant, aan. welke zy haaren
oorfprong verfchuldigt is , te vernieuwen
en te vereeuwigen; zy doet het zaad
geboren worden dat.op haar volgt. De bloem
bevat in haaren fehoot een weder voortbren-
gent beginfel diè dè onltervelykheit aan haar
foort verfchaft; en veeltyds bereid zy ons
een welfmakende vrucht, een voedent zaad,
een meel, dat, fchoon het van eenen een-
voudigen fmaak i s , , altoos, jets aanlokkcnde
heeft, en dat men, door een noódzakelyke
keus, altoos hooger fchat, als de welluftig-
fte gerechten welke door hunne kitteling
van den fmaak het meeft begeert worden.
Onder de Bloemen vint men ’er echter
eeni-ge die geen bermaphroditen z y h , dat is
te zeggen, die alleen geen vruchten konncn
vóórtbrengen: haar is .de vruchtbaarmakende
kracht van het fto f noodig dat men op de
helmflyltjes der beide foorten van bloemen
ziet, welke op den zei ven Heel, o f op twee
Haalt
maait elkanderen geplaatfle fteelen, die uit
èenen wortel voortkomen , geplaatft zyn.
Zomtyds zyn alle de bloemen van eene
plant o f van eenen geheelen boom mannelyk
o f vrouwelyk: deze konnen niet vruchtbaar
gemaakt worden, dat is te zeggen geen
vruchten o f .zaad vóórtbrengen, zoo zy het
mannelyk bevruchtent Hof van een andere,
plant van het zelfde foort niet ontvangen.'
Deze mannelyke bloemen brengen geen
vruchten, voort na dat zy afgevallen zyn^.
zy zyn in dit opzicht' ’t geen de mannelyke
dieren ten opzichte van hunne wyfjes zyn ;
welke niets vóórtbrengen zoo zy door de
mannetjes niet bevrucht worden. W y hebben
te veel voorbeelden van deze wonderen
der Natuur in de planten voor oogen,
dan dat w y ’er ons. langer by Hil behoeven
te houden. Men heeft maar alleen de artikelen
Dadelboom , Hennip , Pimpernooten,
Kafianjeboom , Hop , Hafelaar , enz. in te
zien , om de oorzaak na te fpooren waarom
zekere gewaflen onvruchtbaar zyn , en de
middelen te leeren waar door men hen
vruchtbaar maakt: men zal hier mede vinden
dat de bloemen tot in het oneindige
verfchillen konnen, wanneer het Hof dat
van de helmflyltjes van een bloem v alt,
door den wint op de ftamper van een bloem
van een ander foort o f verfchillende kleur
'gevoert wort. Men zal. hier mede zien dat
de vrucht o f het zaad die op deze , geen
hermaphroditen zynde, bloemen volgt doorgaans
op een andere plaats als de bloem
voortkomen; waar in zy van die Bloemen
verfchillen welkers helmflyltjes te gelyk
mannélyk en vrouwelyk fchynen te zyn ,
in welke de vruchten gemeenelyk in de kelk
van. de Bloemen gebooren Wort, welke dezelve
heeft voorgegaan. W y hebben een
meenigte omfchryvingen, die betrekkelyk tot
dit onderwérp z yn , door dit Werkverfpreit,
in die artikelen welke ons dit foort van ver-
fchynfelen aanboden.
B L O E M K O O L , Brajpca cauli-flora,
Haare bladeren zyn breed, veertien o f vyf-
tien duimen lang., zoo breed niet maar veel
langer als die van de witte' fluitkool, van
een heldere groene kleur, die zomtyds met
bla.auw semengt is-, zy zyn met witachtige
aderen aoorftreept, en aan de randen op
eenigen afftand een weinig getant.. De mid-
delfte bladeren fluiten zich te zamen en vormen
een ho oft, maar ,’t geen zachter en zqó
vaft niet is als andere fluitkoolen. In ’t mid-
I. D e e l .
den van deze bladeren komen een meenigte
fteelen voort, die met een verzameling van
troswyze bloemen bezet zyn. Deze fteelen
zyn dik , w i t , zacht, van een aangename
fmaak, en zeer goed tot fpyze. Zoo men
dezelve laat opfehieten; brengen zy bloemen
en peulen, gelyk andere kooien voort. De
Tuinlieden binden gewoonelyk de bladeren
van de Bloemkoo!met een band om het hooft
toe , om haar lang in dezen ftaat te bewaa-
ren , en te beletten dat zy niet in ’tzaadfchie-
ten ; zoo men deze hoofden affnyd zonder
de fteelen uit'de aarde te trekken, fchieten
zy kleine fcheutjes u i t , die men voor een
foort van kleine kooltjes laat doorgaan, die
van een.zeer aangename fmaak zyn , en welkers
bladeren men by vleefch eet, deze worden
in Italië en Engeland aangekweekt, d%
Italianen noemen haar Broccoli.
B L O E M E N V A N B I S M U T H E N
C O B A L T , zie B i smuth en C ob a l t .
B L O E M V A N Z E E Z O U T , Adarce.
Men geeft dézen.naam aan een zout fchuim,
dat zich aan het riet, en verfcheide andere
planten, op den oever der zee hecht, en aan
dezelve hard wort: men fchat het goed om
de fchurft en andere ■ gebreken der hüit te
verdryven.
B L O E M V A N Z W A V E L , zie Z wav
e l b loemen.
B L O K S T E E N , dit is gewoonelyk een
witachtigen en kalkachtigen fteen, die eenig-
zins zacht is , hy wort in kleine blokken uit
de fteengroeven gehouwen; de befte is die
welke het hardfte is: men moet dezelve.ge-
lyk doen maken, en hen ten minften eenen
winter op een geftapelt laatén liggen, voor
dat men ’er'zich tot bouwfteenen van bedient.
De Blokfteen is een dier bouwftoffen met
welke het bouwen het fpoedigfte voortgaat :
hy .dient voornamen tl yk om de zwaare muu-
ren inwendig te bekleeden.
B O A , een waterflang, van welke Jon*
fion fpreekt, en die men zecht dat van een
zoo onmatige groote is, dat zy een geheelen -
os kan inzwelgen. Een diergelyk dier, zoo
het in, wezen is , moet de geeszel der dieren
wezen in het land in welke het zich onthoud,
èn zoo het geflacht. der dieren het zelvè alleen
. tot voedzel verftrekt: men wil dat deze
flang het weident hoornvee volgt, en dat zy
R - mét