winter is , hoe grooter haare verteering is ,
en de Byën loopen dan meer gevaar van gebrek
te zullen hebben en van honger te fter-
ven voor dat de bloemtyd wederkeert. Zoo
den winter te ftreng is , loopen z y gevaar
om van koude te fterven. Dus zyn een te
ftrenge en eene te zachte winter, haar even
zeer nadeelig. Men heeft lieden die hunne
korven des. winters in warme vertrekken op-
iluiten; maar fchoon de gefteltheit der lucht
in deze plaats zeer zacht is , wanneer de koude
maar eenigzins vermindert, zoo eeten de
Byën des te meer van haaren voorraad, en
komen eindelyk door honger om; behalven
dit word de lucht, die in de korven niet ver-
yerfcht word, vochtig en doet de Byën iterven.
Hier tegen loopen die geene gevaar,
welke de.Byën aan de ftrenge koude bloot-
geftelt laaten , zonder haar hier eenigzins
tegen te befchutten , om haar alle te zien
ontkomen; dikwyls gebeurt het dat 'men des
morgens, onder in de korven, geheele hoo-
pen verftyfde Byën vind, ’ tgeen veroorzaakt
word dat de koude haare fpieren de kracht
beneemt om langer trosgewys met elkande-
ren vaftgekleeft te blyvën. Deze Byën fchy-
nen volftrekt dood te z yn ; maar zoo zy noch
niet verfcheide dagen in dezen ftaat gcwecft
z yn , doet men haar weder bekomen, wanneer
men ze by een zacht vuur verwarmt.
De Ouden waren hier niet onkundig van,
maar zy hebben deze verandering van ftaat
als een weder opwekking belchouwt, welke
zich hier aan alleen bepaalt, dat deze infeéten
de beweging geduurende een zekere tyd verliezen
konnen, zonder echter op te houden
met leven.
Een der befte middelen om de Byën in
ftaat te ftellen deze twee onheilen te weder-
ftaan, is dat men altoos zyne korven met
talryke zwermen bézet houd; want hoe groo-
ter het getal der werkbyën is , hoe grooter
haare inzamelingen zyn konnen, en hoe beter
de warmte die zy in de korven veroorzaken
, haar in ftdat ftelt om de koude te we-
derftaan, die, wanneer zy ftreng i s , haar
alleen doet verftyven zonder haar te doen
fterven, en echter haar belet om te vroeg-
tydig haaren voorraad te verteeren.
Koppeling ofte zamenvoeging der Zwermen.
Het befte middel om altoos talryke zwermen
in zyne korven te hebben, is , dat men
b y het verzamelen der zwermen , ’er twee
o f drie by een voegt zoo men hen te zwak
bevint, dit noemt men de zwermen koppelen
o f trouwen. Niets is gemakkelyker als om
dus twee zwermen te vereenigen; het befte
is wanneer men zulks op het oogenblik doet
na dat zy uit de moeder korf zyn uitgegaan,
om dat zy zich dan, vermits zy noch geen
honingraten noch voorraad hebben, gemak-
këlyker van den eenen korf in den anderen
overbrengen laaten. Men doet dit op ver-
fchillende wyzen , volgens de gedaante der
korven. Men plaatft hen met de opening op
elkanderen, de ledige korf boven; en door
middel van rook doet men de Byën van den
eenen in den anderen korf overgaan. Het
befte is dat men dit des avonds doet, deze
twee volken , dus door den rook verdooft
zynde , zyn niet bedacht om elkanderen te
beftryden; den anderen morgen leven zy in
goede verftandhouding, na dat een der beide
Moeder Byën omgebracht is. Zoo het weder
, in de eerfte dagen in welke men een
nieuwe zwerm inëenkorfovergebrachtheeft,
regenachtig o f koud is , en de Byën niet uit
konnen vliegen, zoo moet men bedacht zyn
om baar vóedzel te verfchaffen, om dat zy
anders van honger fterven zouden.
Middelen om de zwakke Korven te behouden.
Zoo men , dóór het verzuimen van de
zwermen te koppelen, zwakke korven heeft,
zoo zyn ’er echter middelen, om dezelve te
behouden. De Heer de Keaumur heeft dit
door proefnemingen bezocht: hy koos korven
uit in welke niet meer dan een hand vol
Byën waaren. Hy heeft zich de drie oogmerken
voorgeftelt, die een ieder hebben
moet welke zyne ko.rven bewaaren wil. Het
eerfte is , om zyne Byën tegen de onmatige,
koude te befchutten. Het tweede, om de
'opening van haare korven niet te fluiten,
om dat z y vryheit zouden hebben om by
fchoon weder uit te vliegen, en dat de lucht
zich in de korven zou konnen ververfchen.
Het derde, om haar in den korf zelfs haar
voedzel te doen vinden, op dat zy niet Genoodzaakt
zouden zyn om het zelve elders te
gaan zoeken, en zich voor de koude bloot-
ftellen. Hy geeft aan de hand om, met wat
ftoffe men verkieft , twee befchotten , ter
wederzyden van de korven op de plank die
dezelve onderfteunt, te vormen; en hen haaren
gewoonen afftand te laaten behouden,
hen geheel met zeer drooge aarde te bedekken
; om aan iedere korf een houte buis te
plaatzen , die tot een opening aan dezelve
dient
BYE. BYE,
dient om de lucht te ververfchen, en onder
iedere korf een tafelbord met'honing te plaat1
zen. Door dit middel, zecht h y , verandert
de groote koude in een middelmatige koude,
die haar in dien zachten ftaat van verdooving
brengt welke heilzaam voor haar is; men kan
zich van hooi o f opveegzel van koorenzol-
ders in plaats van aarde bedienen , welke
twee laatfte ftoffen dit voordeel bezitten,
dat zy de dampen tot zich trekken welke uit
de korven uitwazemen. Het is gebleken dat
twee ponden honing genoeg waren om een
korf, die dus bedekt wa s , geduurende den
geheelen wintër te voeden, en die een vry
groot aantal Byën bevatten. Schoon het
voordeelig is om de Byën een vryen uitgang
te laten, zoo fterven ’er echter veel in het
begin vah de lénte , die z ich , door eenen
fchoonen dageraat, laten verlokken, en uitvliegen
, wanneer haar de koude in het veld
doet omkomen. De warmte is het leven van
deze dierbaare infeéten; de graad van koude,
beneden die welke het water doet.bevriezen,
bevangt hen indiervoegen dat zy fterven:
twaalf Byën in eën glas geplaatft, en op een
plaats gebracht alwaar de thermometer op elf
graden ftaat , kómen gewiffelyk om. De
befte middelen om deze nadeelen te ontwy-
ken, die vry aanmerkelyk zyn , is dat men
voor iedere korf een dicht traliewerk plaatft,
dat'de lucht een vryen doortocht laat, en de
Byën het uitvliegen belet; dié geeri welke
het opzicht over de korven heeft, zal zich
wel wachten om dit traliewerk te openen,
Wanneer de thermometer den graad van vorft
w y ft ; maar hy zal haar den uitgang vry laten
, wanneer dezelve de gematigtheit der
kelders aanwyft. Zoo de Schepper der natuur
gewilt heeft dat de bevolking by uitne-
mentheit fterk voort zóu gaan onder deze
kleine infeéten, zoo is de fterfte mede onder
hen in eenen hoogen trap; het is vooral in
de infeéten dat men de verheven aanmerking
van den Heer de Bujfon beveiligt zien kan,
welke is dat de natuur op twee onwankelbaa-
re fpillen omdraait, de tallooze vernietiging,
en de tallooze vermeerdering.
Plondering der Byën.
Behalven alle de vyanden die de Byën van
alle zyden belagen, zoo vinden z y , gelyk
de menfchen, vyanden in haares gelyken.
In de maanden July en Auguftus «gaan de
zwakke en late zwermen, die noch weinig
yoorraad verzamelt hebben, even gelyk
ï*3
ftruikroovers u it, vallen in andere korven,
om den honing te- plonderen: zy leveren elkanderen
bloedige gevechten in welke veel
Byën omköitien ; deze plondering is zom-
tyds zoo aanmerkelyk, dat men gevaar loopt
oin zyne geheele Byekweekery te verliezen.
Het is vooral twee o f drie dagen- na den regen
, dat de plondering het meefte te vreezen
is , om dat dan den honger die geene het
fterkfte perft welke door gebrek aan voorraad
geleden hebben.
Men ontdekt dat een korf geplondert word,
wanneer men een grooter geraas als naar gewoonte
in den zelven hoort, en dat men ’er
de Byën in grooter meenigte en met meer
verhaafting uit voort ziet komen. Het befte
middel om de plondering voor te komen, is
dat men zorg draagt om altoos fterke en wel
voorziene korven te hebben. Hier toe, moet
men de Byën in ongunftigè omftandigheden
zorgvuldig gade flaan, overvloedig van onderhoud
verzorgen, nauwkeurig voor haare
zinnelykheit zorgen , de zwakke zwermen,
wanneer het tyd is , met elkanderen vereenigen
; indiervoegen dat men geen zwakke korven
heeft, ’t zy in ’t begin van den winter,
’ t zy in andere jaargetyden , in welke de
Byën genoodzaakt zyn om op den roof tè
gaan om voedzel te vinden. Men kan de
plondering beletten door de korven met een
traliewerk te fluiten , door welk niet meer
als drie o f vier Byën te gelyk door konnen;
als dan zal de zwakfte korf in ftaat zyn om
het grootfte aantal van befpringers weder-
ftant te bieden.
Ziektens der Byën.
De bekende ziektens der Byën zyn in geen
groot aantal. Dè gevaarlykfte is de loop o f
buikloop. De Heer de Keaumu r denkt dat
deze. ziekte hier uit ontftaat, dat de Bycn
genoodzaakt geweeft zyn om zich met zuiveren
honing te voeden, en dat zy zich niet,
voor een gedeelte, met ruuwe wafch hebben
konnen voeden; dit gevoelen is gegrond op
de proef die hy genomen heeft om de Byën
alleen, geduurende eenigen ty d , met honing
te voeden, ’t geen haar wezentlyk den buikloop
deet krygen. Het natuurlykfte middel
oln haar van deze ziekte te genezen, is dat
men haar een honingraat geeft, welkers celletjes
met ruuwe wafch vervult zyn , ’ t geen
het voedzel is welkers gebrek de ziekte veroorzaakt
heeft; maar het fchynt dat de ruuwe
wafch die zy in den winter eeten van weinig
aan