
zoo is haare eerfle bezigheit om alle de kleine
openingen o f reeten die ’ er zich in bevinden
, toe te floppen, dit dóen zy met een
lymerige, kleefachtige floffe die in den beginne
week is , maar vervolgens hard wort:
mèn heeft haar de naam van Voorwafch gegeven.
Men denkt dat het op de popelier,
berken, en wilgenboomen is dat zy dezelve
inzamelen: echter heeft de Heer de Reaumur,
dezen onvermoeiden Waarnemer der Natuur ,
nooit de Byën bezig konnen vinden met deze
inzameling te doen", en heeft haar door
de Byën zien gebruiken in Landen daar men
niet eene van deze hoornen heeft r dit is eerie
ontdekking die noch overig blyft. Hoe het
©pk zyn mag, de Voorwafch is een harfl
die in tvyngecll en olie van terpentyn opge-
lofl kan worden. Z y is niet altoos gelyk-
vormig in zelfïlandigheit, reuk en kleur: zy
geeft gemeenelyk wanneer zy warm is , een
fpeceryachtigen reuk~van z ich ; men heeft
*er zelfs die waardig is om onder de reukwerken
i geplaatfl te worden. D e voorwafch
is. uitwendig roodachtig bruin, en inwendig
geelachtig. Behalveniret gebruik dat nien
’■ er in de Geneeskonfl als een losmakent middel
van maakt , zoo hebben eenige proefnemingen
aan den Heer de Reaumur doen zien,
dat de voorwafch in wyngeeft o f olie van
terpentyn ontbonden zynde, in plaats van de
vernis, kan gebruikt worden, van welke men
zich bedient óm aan het bladzilver o f bladtin
een goudkleur te geven: zoo men, by voorheek,
dezelve met maftik o f fandarak vereen
igt , zoo zou zy zeer goed zyn om goudleder
te verniffen.
Het inzamelen en plaatzen van de voorwafch
is een der moeijelykfle verrichtingen
van dë Byën : z y zamelen dezelve in , en
óntlaften- ’er zich op dezelve wyze van, als
w y zien zullen dat z y de wafch doek ; de
taaiheit der floffe maakt alleen dezen arbeid.
zwaar.
De werkzaamheit is zoo groot onder de
By ën, dat terwyl eenige de reeten der korf
toefloppen, andere aan de honingkoeken o f
honingraten arbeiden, die uit zeer regelmatige
holletjes o f celletjes beflaan.
■ Iedere honingraat heeft twee orders van
holletjes die tegen elkanderen overftaan, en
hunne gemeene voetfleun hebben. Ieder van
deze raaten heeft een rechtflandige flrekking;
*en mén heeft tuffchen beide geen meer tus-
Ichenwydte als noodig is om eenige Byën
•te gelyk doorgang te konnen geven. Men
heeft andere openingen die dwars door de
raaten foppen om haar den weg te verkorten/
De dikte van ieder van deze honingraatën is
iets minder als een duim : dus is de diepte
van ieder holletje J die voor de werkzame
Byën gefchikt zyn, van omtrent v y flyn en ,
en hunne breedte is altoos ftandvaftig. twee
lynen en twee vyfde gedeelte van een ly n ,
in alle landen in welke men Byën heeft. ,Zie
daar een maat die nooit veranderen kan, die
de gehéële werelt kent, die men overal vint,
in een woort, dit is een algemeene regel in
het fluk van meting.
Behalven deze holletjes, die het grpotfle
getal uitmaken , vervaardigen zy 'noch een
klein getal andere die een weinig, gröoter,
en gefchikt zyn om de eyeren te bevatten uit
welke de valfche Hommels moéten voortkomen
; in plaats dat de eerfle gefchikt zyn
voor die wélke werkzame Byën^vóórtbrengen.
Deze holletjes, die, gelyk 5e voOrige,
in diepte verfchillen, hebben altoos een
flandvaflig'e middellyn , welke drié en een
halve lyn is;, indiervoegen dat twintig- van
deze celletjes, die voor de valfche Hommels
gefchikt zyn, een Jjt® van v y f duimen , zes
lynen en een weinig meer beflaan; waar tegen
twintig celletjes van dë werkzame Byën.
nauwkeurig vier duimen uitgeflrektheit hebben.
De Byën leggen den grondflag van haar
gebouw. in het bovenfle gedeelte van den
korf aan, en werken "te gelyk aan de celletjes
van' wederzyden. In omflandigheden in welke
het werk fpoed vereifeht, géven zy aan
de holletjes alleen een gedeelte van dë diepte
welke zy hebbén moeten: enlaaten.hen onvolmaakt
, en flellen het voltooijen uit tot
dat zy het getal van alle de celletjes aabge-
lecht hebben, die haar voor het tegenswoor-
dige noodig is.
De zamenflelling der honingkoeken kofl
haar zeer veel arbeid: het grootfle gedeelte
van de arbeidflers is onledig met oprichten
verbeteren , het nauwe glad te maken , en
het inwendige gedeelte van de holletjes tot
'volmaaktheit te brengén : zy vervaardigen
de zyden en -bodemen met een zoo groote
naauwkeurigheit, dat wanneer men drie o f
vier van deze gedeeltens, op elkanderen
lecht, zy niet meer als de dikte van . een
gemeen blad papier hebben. Z y léggen noch
verfcheide andere holletjes aan om tot een
foort van wieg voorde eijeren dcrKoniho--
innen te verflrekken : als dan verlaaten zy
haare gewoone bouwkonfl; zy leggen voor-
bedachtelyk celletjes aan die een rondachti-
'ge en langwerpige gedaante hebben, en zeer
zwaar gemaakt zyn. Een eenig van deze,
celletjes weegt zoo veel als hondért o f hon-
dert' en vyftig gemeene .celletjes. De wafch
is aan dezelve met overvloed te kollen ge-
iecht; dit zyn te recht koninglyke. celletjes.
Z y zyn in klein aantal in vergelyking van
de andere: de werkbyën weten o f fchynen
te weten dat haare moeder gemeenelyk niet
meer, als vyftien o f twintig, eyeren-op een
jaar lecht, uit welke andere Moederbyën te
voorfchyn komen; en dat zy integendeel
de geboorte'aan verfcheide duizende werkbyën
, en verfcheide honderden mannetjes
-ge%em. zal. Zomtyds-1'echt zy ’ er niet meer
•als drie o f vier van het eerfle fo o r t, en
-zomtyds in ’t geheel geen; en in dit geval,
•geeft de Byekorf geen zwermen uit.
Een honingkoek uit celletjes zamenge-
f le l t , is een bekoorlyk fchouwfpel. Alles
is in dezelve met zoo veel evenredigheit en
zoo veel naauwkeurigheit bewerkt , dat men
op het eerfle gezicht gedwongen wort om
het als een meeflerfluk van de vernuftigheit
,der infeéten te befchouwen : onze heden-
daagfche Archimedeffen zien met verwondering
hoe dat men als door .een natuurlyke
werktuigkunde, in de fchikking en gedaante
van deze holletjes, die zeshoekig, zyn en zes
oppervlaktens hebben, een der-fchoonfle en
.moeijelykfle voorflellen van de Meetkunde
ziet opgeloft: Om in de kleinfle mogeïyke uit-
'geftrekiheit, het grootfte getal van celletjes
aan te leggen, en de mogeïyke grootfle, met
de minft mogeïyke floffe. Het is mede een
zeer fraije Waarneming, dik de Byën de
.helling en kromming van haare raaten, naar
;dat zulks vereifeht w o r t , veranderen en
fchikken.
Laten wy tot het befchouweö, van de vernuftigheit
van onze Byën weder keeren. Het
is met een wezentlyk vermaak dat men haar
, ieder afzonderlyk aan het gemeene werk ziét
.arbeiden. Z y vliegen op de bloemen , en
mengen zich tuffchen de • hefmflyltjes in,
.welkers flo f zich aan een woud van hair
hecht met welk haare lichaamen bedekt zyn;
de Byën fchynen ’er zelfs geheel door ge-
klcurt. Z y verzpnelen vervolgens dit flo f
met de borfleltjes die wy gezien hebben dat
aan haare achterfle pooten geplaatfl zyn, en
dat zy in de driekante kommetjes op een
.pakken: ieder kommetje heeft de groote van
-een peperkooren die eenigzips platachtig is.
Wanneer de bloemen noch niet geheel ontloken
z y n , nypen onze Byën de knopjes
der helmflyltjes, met haare tanden, in welke
zy .weten dat de flofzaadjes befloten zyn,
om deze te noodzaken van zich te openen*
Men ziet de Byën wel ras tot den kor£*
wederkeerenmet klompjes o f balletjes beladen,
waar van de eene geel, andere rood
o f noch andere kleuren hebben, ieder na de.
kleur van het bloemflof van ’ t welk zy za-
mengeflelt zyn. Dit flo f dat zy medebrengen,
is de; floffe tot de wafch o f de ruuwe .
wafch zelve , want zy vinden nergens de
wafch in een flaat van volmaaktheit.
Zoo ras de Byën dus beladen wederkeeren
, komen eenige andere die met haare
nypers een klein gedeelte van deze wafch
floffe.van haar afnemen, die zy in een van
haare magen doen overgaan ; want zy hebben
’er twee, een voor den honing, en de
andere voor de wafch. Het is in deze maag
dat een wonderbaare koking o f bereiding van
deze floffe gefchiet; de rechte wafch wert
in een geringe höeveelheit uit de ruuwe
wafch getrokken , van welke een gedeelte
haar tot voedzel verflrekt, en het overige
wort als drek gelo o ll, dit heeft den Heer
de Reaumur door een vernuftige berekening
bewezen. Hy merkte op dat in een korf van
achtien duizent Byën , ieder Bye dagelyks
vier o f v y f tochten doen kon; dat ’er acht
wafchklompjes tot het gewicht van een greiu
noodig waren ; dat de Byën dus in de. tyd
wan zeven o f acht maanden achter elkanderen,
hondert ponden van deze floffe, en zelfs
meer verzamelen konden; en echter dat wanneer
men ten einde yan een jaar de wafch uit
een diergelyke korf nam , men echter niet
meer als omtrent twee ponden waare. wafch
bekwam; waar uit nöodzakelyk volgt dat de
ruuwe wafch een gedeelte van. haar voedzel
uitmaakt, en dat zy ’er weinig' wezentlyke
.wafch uittrekken. De Byën fpuwen deze
wafch in de gedaante van een pap o f deeg
door haaren_,morid u it, welke wy hier voor
- befchreven hebben,, en zy vervaardigen met
.behulp van haare tong,, tanden , en pooten
die celletjes, welker gedaante w y met verwondering
befchouwden. Zoo-ras deze floffe
droog I s , zoo is het wafch, gelykvormig
aan die welke wy gemeene wafch noemen.
■ De honingkoeken zyn wit wanneer zy eerft
gemaakt zyn, maar zy verliezen langzamerhand
dezen luifler wanneer zy oud worden;
zy worden. g e e l, en de oudflè krygen de
kleur van fchoórfleenroet: de. inwendige
dampen van dén korf, de onreinheden van
de wormen uit wejlke de jonge Byën voort-
Y a