
496 IND: H O EN D E R EN . IND: KERS.
weinig eigenfchappen van dit geflacht van
planten bezit , om dat zy weinig o f geen ver-
doovende krachten _heeft. Echter gebruikt
men.haar als zeer verzachtende in een beroemt
zamenftel , dat pynftillende Balfetn genoemt
word. Men perft uit de beziën van de Indiaanfche
Elfrank een purperachtig ó f violet
fap j dat op de kleur van het Carmin trekt;
men gebruikt het als een buikzuiverend middel
, en in de v erf konfl. Eenige Geneeshee-
ren hebben voorgeflelt, om deze beziën in
plaats van de Kermes te gebruiken inhetza-
menftel van de Alkermes.
I N D I A A N S C H E H O E N D E R E N
(Halve]). De Hollanders geven-dezen naam
aan een foort van Hoenderen van het Eiland
Java , welkers vleefch een goed voedzel en
zeer fappig is: dit.zyn dezelve welken deEn-
gelfchen Bantame noemen: zy hebben de gedaante
van de gemeenë hoenderen, maar zyn
veel kleinder. Het zeldzaamfle van deze vogelen,
is de verwoedheit welke hen bezielt
wanneer zy met elkanderen vechten. Dik-
wyls zyn deze gevechten zoo hardnekkig en
verwoed, dat zy niet voor de dood van het
overwonne hoen eindigen.
I N D I A A N S C H E K E R S ,- Cardamin-
dum, deze plant is oorfpronkelyk uit Peru,
en i s xtans zeer gemeen in de'Europifche tuinen.
Men onderfcheid haar in twee fooften, •
de groote.-en de kleine; dit is in zekervoegen
het. groQtlte ■ onderfcheid dat men’’ er'in be-
fpeurt. De dunne fleel van deze plant is kruipende
| en fiingert zich om de lichaamen die
Jiaar omringen; zy ondersteunt bladen die aan
de bovenzyde groen, bleek aan de onderzy-
de, en gewoonelyk rond zyn; zy is aangenaam
om haare geele bloemen, die met rood
gefireept z yn , uit een lluk beflaan, in v y f
deelcn ingefneden, en aan het ondereinde by
wyze van een fpitze kap eindigen; die vanhet
groote foort hebben een geele kleur die op
het kraprood trekt, en zyn welriekende; de
roodachtige helmftyltjes die methoofdjes bezet
z yn , Komen uit het middelpunt van de
Ibloem voort, en omringen een ftamper, welkers
onderfle gedeelte in een vrucht verandert
die uit drie .zaadhuisjes beflaat, welke
zoo veel kleine bolronde zaden bevatten die
van zich zëlven afvallen, zoo- ras zy rypzyn..
Men lecht-de knoppen van deze bloem met
:azyn in, waar in men een rype peul van In-
jdiaanfche peper doet, en men maakt’’ er hetzelve
gebruik van als van de kappers. Haaren
IND: M A LA B : IND: M E LO EN DIST:
reuk , fmaak en eigenfchappen komen met
die van de tuinkers 'Overeen. Zomtyds zyn
de'bloemen van de Indiaanfche Kers dubbelt;
en deze verfcheidenheit, die door de bemin-
naren der bloemen zeer begeert word, heeft
dit voordeel, dat zy gemakkelyk door botten
vermeerdert word, gelyk mén de andere Poorten
doorzaad doet.
Men kweekt deze plant in de tuinen, voor-
namentlyk om haare fchponheit aan; en. vermits
zy hpog opklimt, zoo is zy gefchikt om
een priëel van latwerk te overfchaduwen. De
Indiaanfche Kers bloeit den geheelen zoomer
in onze ge wellen; in warme landen blyft zy
altoos groen, en bloeit het geheele jaar.
De bloemen en bladeren van de Indiaanfche
Kers zyn nuttig voor de fcorbut.
I N D I A A N S C H E M A L A B A T E N
o f I n d ia a n s c h b l a d , Folium Indum,
Dit inmengzel, dat in de groote teriakel en
andere diergelyke tegengiften koomt, is een
blad ’ c geen naar dat van de kaneel o f citroen-
bloein gelykt, van welke het alleen in reuk
en fmaak verfchilt: het is langwerpig, fpits,
zamengepakt, blinkende, en door drie ilerke
zenuwen verdeelt, welke van den Heel tot
de punt voortloopen; hunne kleur is bleek,
en hunnen reuk en fmaak Ipeceryachtig, en
heeft eenige overeenkomll met die van de
kruidnagelen. Deze bladen komen op een
boom voo rt, die te Cambaye groeit, van'
waar men hen gedroogt overbrengt.
De boom op welke deze bladeren groeijen,
werd door de Indiaanen Katou-Karua, en in
het Latyn Canella Silvefifis Malaharica, genoemt:
hy wafcht op het gebergte van de
Malabaar. Dezen boom gelykt naar de Ka-
neelboom van C ylon, maar hy is veel groo-
ter en hooger: zyne bloemen zyn klein, zon-
nefchermswys gefchikt, reukeloos, van een
witachtige groene kleur , en uit v y f bladen
zamengeilelt: op dezelve volgen kleine beziën
, welke naar onze roode aalbeziën gely-
ken: de bloemen vercoonen zich in July en
Augullus, en de vruchten zyn in December
o f January ryp : men bedient zich alleen van
de bladen als een tegengift.
I N D I A A N S C H E M E L O E N DIST
E L , Echinomelocaftos. Dit is een zeer aan-
merkenswaardige diftel: deszelfs hooft is zeer
groot, van een eironde gedaante, met lievige
doornen bezet, waar van de eene recht,
en de andere gekromt zyn. Lemery zecht dat
het een natuurlyke verzameling fchynt van
Ï-ND: PALMB: IND: V A R K EN S S T E ËN ,
■ de komkommer, meloen, en van den diftel
door zyne wortelen, waar van zynén naam
van echinomeloca&os koomt. Zyne fchors is
groen, gegroeft, zyn vleefch is w it , en moei-
jelyk om te verbreeken en te verteeren; hy
geeft aan het boven’gedeelte een foort van '
kattoen uit dat byna aan de amianth gelyk is,
en verfcheide kleine purperachtige doornen
, bevat welke hard worden-. De vruchten zyn
in het onderfte- gedeelte van dit kattoen ge*
plaatft:- dit zyn vliesachtige blaasjes, die een
rosachtige kleur hebben, eri met kleine blinkende
zaadjes vervult zyn , welke naar die
van de amiant gelyken» De Indianen gebruiken
het hooft van dezen diftel in hunne fpy-
2 e , hy is borftzuiverende en afzettende.
I N D I A A N S C H E P A L M B O O M ,
Palmites. Zyn ftam is zeer dik, en zyne bladeren
zyn zeer lang. Zyne vrucht is een weinig
grooter als een erweet, rond, zeer hard,
met een graauwe fchors overdekt, die zich
gemakkelyk laat affchêiden, onder welke de
Vrucht glad, valt en gemarmen is : men ftelt
’er roozekranften van te zamen.
I N D I A A N S C H E PE ER EN BO OM ,
zie G u a j a v a s .
I N D I A A N S C H E S A F F R A A N ,
zie K U R K U M A »
IN D IA AN SCH E V A R K EN S S T E EN :
dezen fteen heeft veel overeenkom!! met den
■ fteen der ftekel-varkens ; maar is veel groo-
ter: men vind hem in de galblaas van het wil*
de varken van Malakka.
I N D I A A N S C H E V Y G , Opuntia>
dit is een Amerikaanfche plant, die vooral
om haare gedaante aanmerkelyk is. In haar
natuurlyk geweft werd zy. groot en zeer -
fchoon. Men zecht gemeenelyk dat de bla*
deren van deze plaat de eene uit de andere
voortkomen; maar men kan met tneernaauw*
keurigheit zeggen, dat dit de takken zyn : de
bladeren zyn eigentlyk die knoppen welke
zich op de plaatzen vertoonen op welke dê
doornen in ’t vervolg groeijen. Voor ’t overige
het geene w y , met Bradley, de takken
•noemen, is altoos als de bladeren befchouwt,
hierom zullen wy dezelve mede zoo noemen
als zy door een ieder genoemt worden.
Men heeft verfcheide foorten van deze
plant, welke voornamentlyk van elkanderen
Verfchillen door de grootheit van derzelver
I.' D E E L»
I n d i a a n s c u e v v c . 49?
bladeren , de kleur van haare bloemen eti
vruchten, en de groote en kleur van haare
doornen. ' In ’t algemeen , hebben zy alle
bladeien Van een eironde gedaante; in eenige
foorten zyn zy byna een voet lang, en in
andere maai- alleen twee ó f drie duimen: haa*
fe bkderen zyn gewoonelyk van afftand tot
afiland , met doorn&chtige knoopen bezet;
men heeft ’er welke zoo' lang zyn dat ’er de
Indiaanen zich in plaats van fpeldëh van bedienen
; andere hebben zoo korte doornen
dat men dezelve naauwelyks gewaar word»
De kleine doornen veroorzaken fmcrtelyke
wonden; en wanneer zy in het vleefch ingedrukt
zyn , hebben zy zomtyds een maand
werk voor dat z y ’er weder uitkomen, zoo
men de voorzorg niet gebruikt om ze ’er
op ftaande voet uittétrekken. De vrucht
vertoont zich altoos'voor . de bloemen op
deze- plant; en wanneer z y 'r y p fchynt te
zyn , verdort de bloem eindelyk: zy is uit
tien blaadjes en een tros kleine draadjes in
het midden zamengeftelt. Deze, bloem opent
zich altoos ■ wanneer de zon fchynt, en
fluit zich toe wanneer deze is ondergegaan.
Wanneer de vruchten tot rypheit gekomen
zyn , zoo hebben zy eenige overeenkomft met
onze vygen : zie de Natuurlyke Hiftorie van
Jfamaika door Sloqne. Z y zyn gewoonelyk
donker, rood, en hebben dit byzonder, dat
zy het water rood maaken , dat die geene-
lo o ft, die ’er van eet, zonder hem echter
eenig nadeel toe te brengen» Het is het fap
van deze vrucht dat de roode kleur aan de
cochenielje verfchaft welke ’er zich mede
voed; dit infec! brengt'ook in de verfkonft
een der fchoonfte kleuren voprt. Men zecht
dat de Indiaanfche Verwers zich van het
fap der plant zelve bedienen om rood te ver*
wen-.
De bloemen der Indiaanfche Vygen zyn ge*
meënelyk geel,uitgezondert eene foort, wekkers
bloemen fcharlaken kleurig zyn; maar dit
foort is veel teederer -, moeijelyker om aan
te kweeken , en 'meer aan verrotting onderworpen
als de andere foorten» Eenige krui*
pen over de aarde , en andere fchieten rech*
ter op ; maar alle beminnen zydefteenachtige
plaatzen en de rotzen. Deze planten vorderen
-een warmte die evenredig is,met de lucht-
ftreek ,. uit welke z y , overgebracht worden:
men heeft een kleine foopt met ronde Made*
ren, die uit Italië koomt; men kan haar ge-
duurende den winter in de open lucht lasten
en zy zal vruchten in overvloed voortbrén*
gen. De foorten die men uit Karolina en Vir-
i t f ï giniê