
H O N D S G R A S . T 46a IO N D S K O P . H O N D S T A N D .
De Ertgelfchen hebben een tak van koophandel
van hunne Jachthonden gemaakt, w elke
een zeer fyne reuk hebben , en door de
Jagers Honden van Koninglyk ras genoemt
werden ; zy dry ven mede handel in hunne
Doggen i welke z y tegen elkanderen laaten
rechten., om hun fterk en moedig te maa-
ken.
H O N D S G R A S , L e e d g r a s , L i dgra
s o f K w e e k , Gr amen. Men onder-
fcheid in de Kruidkunde, onder de naam van
Gramenees, een meenigte Poorten van Hondsgras
o f Gramen: echter heeft men denzelven
meer byzonder, en zonder bynaam aan die
foort gegeeven , die men gemeenelyk in
de Artzeny bereiding gebruikt. W y zullen
?er hier twee foorten van onderfcheiden, te
weeten.:
Het G eme ene H o n d s g r a s , Gramen
officin♦ Deze plant is gemeen in de bebouwde
landen , en in die , welke tot de bebouwing
bekwaam z yn ; haare wortelen zyn w it,
kruipende, beurtelings knoopachtig, omtrent
een lyn dik, en zyn van een zoetachtige fmaak;
haare fteelen zyn twee o f drie voeten lang:
z y zyn recht, kn o o p a ch tig en met vier o f
v y f bladen b e ze t, welke u it zoo veel knoo-
p en voortkoomen, en de Re el om vangen ; zy
zyn drie lynen breed, en eindigen in een punt;
de fteelen dragen airen op de toppen , aan
welke bloemen van helmftyltjes vaftgehec'ht
•zyn: haare zaaden zyn langwerpig, bruin, en
gelyken in gedaante naar kooren.
Het H o n d s gr a s H o e n d e r v o e t ,
Gramen DaBylon. Haare wortelen zyn hart-
leverit, en gelyk aan de voorige , haare bladeren
zyn breeder, fpitzer , haare airen dunner,
en met vier o f zes by elkandéren aan
de toppen der fteelen gefchikt , in de gedaante
van een fter o f vogels klaauw , waar
van deszelfs naam voórtgekoomen is. Deze
plant groeit meenigvuldig in de zuidelyke
landfchappën van Vrankeryk: men bedient
5er zich menigvuldig van in de gerftewaters,
afkookzels en afzettende dranken. De wortelen
van. het Hondsgras, die der Venkel ,
Peterfelie , Meekrap , en kleine fteekende
Palm, zyn*de v y f afzettende wortelen. Men
maakt meede eenig gébruik van het Hondsgras
in de konften; de Borftelmaakers ftellen
iii Vrankeryk*, met die welke in Provence
w a ft, een foort van borftels te zaamen. Z y
ontblooten de wortelen van hunne fchors,
binden dezelve in boften te zaamen, welke
z y onder de voeten treedén , deze wryving
fcheid de zagte en fyne takjes van de moeder-
wortel, a f: men noemt .deze Franfch Hondsgras
, en de takjes , Baarden van Hondsgras.
Wanneer de Hohden zich ©ngeftelt voelen,
dryft de natuur hen aan, om de bladeren van
deze plant te eeten, die hen purgeert en ge-
neeft. Door welk een natuurlyk begrip-,
weeten alle dieren hunne geneesmiddelen te
onderfcheiden ? en dóór wat foort, van nood-
lottigheit is de befchaafde menfch , welke
wil dat het verftand het natuurlyke begrip
te boven gaat, van dit voordeel verftoo-
ken.?
H O N D S K O P , een foort van Slang,
van het Eiland Dominique , die niet vergiftig
is,' endus;genaamtword, om datzy een zeer
dikke en korte kop heeft, en gelyk de honden,
b y t : zy beoorloogt de rotten- en hoenderen
geftadig.x Deze Slang ftygt op de boo-
men om de jonge vogelen uit de neften te
haaien , o f om zich voor den regen te ver-
fchuilen.
De Vader Labctt verzekert, dat wanneer
de vogelen deze Slang op de boomen gewaar
worden , op welke z y hunne neften hebben,
zy om haar vliegen, en geftadigfchreeu-
wen: en zoo iemand voor by den boom gaat,
z y , wel Vér van zich fchuuw te toonen, hem
naderen, even als o f zy hem om hulp tegens
hunnen vyand fmeekten; zoo men de Slang
dood , zoo heeft men een wezentlyk vermaak
met hen door vreugd, vervoert te zien, huppelen,
fchreeuwen, en de doode Slang, pikken.
Het vet van de Hondskap-Slang is , zoo men
ze ch t, oneindig beeter, als dat der Adder?
tegens koude fmerten , kneuzing der zenuwen
, beroerdheit, en de jic h t : men mengt
’ er zomtyds een weinig brahdewyn onder,
om'dat dit wryfmiddel, doordringender zyn
zou.
H O N D S K O P . Een foort van Aap ,
die veel grooter en woefter als de gemeene
Aapen is , eri wiens kop , met die van een
Hond overeen koomt. Zie A a p .
H O N D S R O O S , zie E g l a n t i e r .
H O N D S - L U I S , zie T e e k t .
H O N D S - T A N D , Dens Canis. Een
plant
H O N D S - T O N G . H O N IN G . .
plant die men zomtyds inde tuinen aankweekt,
en op bergachtige plaatzen groeit : men kent
Jèr twee foorten van. : ‘
De Eerfte fchiet uit haaren langwerpige,
vleezige, en .vezel achtigen wortel ,-twee bladeren,
welke dè gedaante van een hondstand hebben;
zy zyn gemarmert, en liggen op d^ aarde
; hunne gedaante koomt met die van de
Leliën van den Daalen, overeen. Tuftchen
deze bladeren fchiet een dik voetfteekje u it,
’ t geen rood i s , en een fchoone zesbladigé
bloem voortbrengt , die aan het boven einde
omgekrult, en gemarmert is f en in deszelfs
midden, zes purperachtige helmftyltjes heeft:
op deze bloem volgt een gemarmerde vrucht,
welke rondachtrg, en drie uitftekende hoeken
heeft , en in drie zaadhuisjes , langwerpige
en geelachtige zaaden, bevat.
He Tweede foort heeft veel langer enfmal-
ler bladen , de bloem is grooter, en de wortel
veel dikker.
Men bedient zich alleen van den wortel
van deze plant, om-dei gezwellen te verzacht
ten en op-te Iofïën.'
H O N D S T O N G , Cynogloffum. Deze
plant groeit op onvTuchtbaare plaatzen haaren
w-ortel is recht , uitwendig z\yartachtio-
en inwendig witachtig | hy gelykt naar. een
knol gheeft een ftërlce reuk., en een laife en
lymerige fmaak. Haare' fteelen zyn getakt
wollig., en twee voeten hoog : haare bladeren
zyn lang , fmal, fpits , en wollig ; zy
hebben een fterke reuk: haare bloemen köö-
men langs de takken voort, en gelyken ten
traaften by naar die der Oftetong; derzelver
kleur is een.befmet rood. Op deze bloemen
volgen vruchten , die uit vier zaadhuisjes be-
ftaan,. en met ftekende hairen bezet zyn
welke zich aan de kledderen vafth echten!.
Ieder zaadhuisje bevat een platachtig zaad.
Haare wortelen en zaadeirwérden gebrinkt-om
allerlei foorten van loop te floppen: men fchat
dezelve meede pynftillende , en verzagtende. •
Men geeft meede den naam van Cynogloffuï
aan de Scharretong, een foort van Toner ‘die
men in de Middelandfche Zee , en in’ den
Oceaan vangt.
H O N IN G , . Mei. Zie ojt hst woorf B y e
wat wy ’ér van gezecht hebben , PÏthius
w e e k t van eenen bitteren honing, van welke
de latere Natuurkundigen , het beftaan
ontkennen. Maar wanneer men acht geeft *
aat de fmaak van den Honing overCenkomftfr
die. der plant,, op. welke de Bye.de-
HONINGB: HONÏNGD: HOOGS: 4%
zelve v e r z am e l t z o o zal de tvonderfpreuk
Vernietigt zyn , en men zal met Tburnefort
erkennen , dat den Prins der Latynfche Natuurkundigen
, ten onrechten hier omtrent 1
verdacht gehóuden is.
H O N ï N G B L-O E.M , Melianïhus Afri*
conus , is een plant die op de vochtige en-
bergachtige plaatzen groeit'; zy is zeldzaam
in Europa; zy ontleent haaren oorfprong uit
Afrika , men kweekt haar in eenige tranen
aan. De Heer Hermans, voorinaals Hoog-
leeraar te Leyden , is de eerfte geweeft , die
’er gewag van gemaakt heeft. De Hcming-
bloem fchiet ter lengte van zes voeten op :-
haaren wortel is lang, dik, houtachtig , getakt
, en.'zeer kruipende.. Haaren fteel , die
altoos groen is", heeft de dikte van een duim,
hy is gevport, knoopachtig , aan het ondereinde
houtachtig ,. fteevig , en roodachtig..
Haare bladeren gelyken naar diederPimpinel,
maar zyn v y f o f zes maaien grooter,. rauw in
’t aanraken , zy hebben een zeef ftefken verdovende
reuk, en een grasfmaak, haare kleur
is vry groen. Haare bloemen koomen op de
toppen voort , zyn in airen gefchikt , purperachtig
van kleur, en hebben vier'bladen
welke door een kelk on'derfteunt worden die
inet een rood honingachtig fap vervult is , ’ t
geen een wynachtige, en zeer aangename
imaak heeft. Op deze bloem volgt een blaas—
wyze vrucht, welke naar die van het Nardus
zaad^gelyler; zy is vliezig , hoekig, en
bev at, in vier afdeelingen , langwerpige ,
zwarte ,. en blinkende zaaden , welke naar
die der Pioen c gelyken.
Het honingachtige vocht is hart en maag—
verfferkeiide, eu voedzaam.
H O N IN G D 'A ' A U W :. mem geeft dezen
naam aan' een vloeibaare ftoffe , die men
géwööneïyk des avonds en des morgens, in
den zoomer, onder de gedaante, van droppen,
aan de bladeren der planten , en op de krulden
v in t , cn welke uit de planten zelfs uit-
zypelt. Men moet den honingdaauw met den
daauw niet vermengen. De Honingdaauw
werd dus genaamt, om dat h y een zuikerach—
tige en eenigzins lymerige fmaak heeft: men
heeft ’ ér welke naar een ónt’óonde gom ge-
ly lr t, eri een andere die eenigzins- van eern
.harftac.htigen.aart fchynt te zyn.
H O O G S T 'A M B ’ Ö O M E N . Dezen
naam geeft men (Tin Vrankeryk Taan de
boomen-van .een bofch , dat men veertig jaa—