;88 G R O O T S P E E N K R U ID - . g r o t :
fcruinachtige groene kleur. De bloemen koo-
-men in den zoomer aan de toppen voort ; zy
hebben de gedaante van kleine buisjes en een
•donkere purperachtige kleur; op dezelve volgen
rondachtige en fpitze vruchten , welke
in haare twee afdëelingen verfcheide kleine
en bruine zaaden , bevatten.
De bladeren van het groote Speenkruid ,
zyn van een bittere fmaak ; deszelfs krachten
zyn weekmaakende, oploflende, en verzachtende.
De wortel tot poeder gebracht, en
des morgens in de gifte van een vierde loots,
met wyn, ingenoomen , is nuttig voor lieden
welke inwendige en fmartelyke fpeenen hebben
: het zaad is wormdodent : de verfehe
bladeren, op de fpeenachtige gezwellen ge-
•lecht, werden voor deze kwaal aangepree-
zcn : z y zuiveren mede de vuilfte zweeren ,
en zelfs-die geene welke' kankerachtig ’zyn.
Men maakt ’ er een zalf met verfehe booter
van , die voor alle foorten van fchqrftheit,
en ■ zelfs die , welke de lazaruskwaal naby
koomt, nuttig is. Men geeft de naam van klein
ipeenkruid aan de kleine Gouwe. Zie dit woon.
a. Het W ater S peenkrui d -, B eek-
'schuim , Water B e toni e , Scropbulai-
re aquatica major. Dit groeit op de water-
•ryke plaatzen , naby de rivieren- en gragten
die met water ge vult zyn ; deszelfs wortel is
■ dik , _ hartlevendè e» vezelachtig ;• hy febiet
verfcheide fteelen u i t , welke twee of-drie
voeten hoog zyn , en de dikte van den pink
hébben, ay zyn. vierkant, op zommige plaatzen
roodaehtig, es op andere groen,'inwendig
h o l, vry malfch , fappig, zonder wollig-
heit en. getakt: deszelfs bladeren gelyken
naar die van het gemeene Speenkruid , en
hebben eenige overeenkomft met die van de
Betonie; maar zyn een derde grooter, vlee-
■ zig, aan de randen getant-, zenuuwachtig, en
-ftaan tegen elkander over : derzelver bloemen
, die in July en Auguftus te voorfchyn
koomen, zyn aan de voorige gelyk, edoch
een weinig grootef, en hebben een roodachtige
roeftkleur: op deze bloemen volgen
yruchten, die rond, fpits, en in twee afdee-
iingen gefcheiden z yn , en zeer dunne.zaaden
van een bruine kleur-bevatten.
Men noemt dit foort van Speenkruid- in Y
Franfch, Iierbe du. Siege , Kruid der Belegering
, ’ t zy om dat het alle de kwaaien welke
-in een belegering in zwang gaan-, geneeft; ’t
z y om, dat men gelyk Cbomel ze eh t, wil dat
in. de belegering van Rorfielle , welke zeer
tang duurde , men eindelyk , voor alle Poorten
van wonden , deze plant op allerlei wy-
ze bereid , alleen gebruikte : inderdaat, dit
foort van Speenkruid bezit in een hoogen-
graad de kracht om de.wonden te doen toe-
'fluiten ,. en te geneezeu : zy is mede , gelyk
de voorige goed tegen de kropgezwellen, en
het fpeèn: men bedient ’er zich inwendig en
zelfs uitwendig van , voor de hoornachtige
uitwaflén der voeten ; het is genoeg dat men
ze verplet, en ’er oplecht.
De Heer Marcband, een beroemt Kruidkundige
, verzekert -in een Memorie , welke
in die van-de Koninglyke Akademie der We-
tenfehappen van Parys , voor bet Jfaar 1701.,
bladz. 209. is ingevoegt, dat de' bladeren alleen
den kwaaden fmaak der Senebladen verbetert,
zoo men ze in gefyke-deelen, in der-
zel-ver afkookzel inmengt.
Lemery zeeht, dat men- onder de kenmerken
van de foorten van het Speenkruid, die
geene kan Hellen, dat zy , voor dat de bloemen
zich verwonen , een onaangename reuk.
van zich verfpreiden , welke naar die van de-
vlier gelyken.
G R O O T E V E L D M U I S . , zie- S u k -
MULOT.
G R O T , S pelonk , Spehmcn. Men-
noemt dus de holligheden o f ledige plaatzen
welke men in de aarde , en vooral in het inwendige
gedeelte der Bergen- ontmoet. Men
fchryft de vorming der grotten aan verfcheide
omwentelingen toe , welke door plaatze-
lyke omwerpingen veroorzaakt worden; foort-
gelyke als door de onderaardfche vuurenkon-
nen- veroorzaakt worden ; by welke het water
, dat door de bergen- en rotzen doordringt,
de aarde en het zand los maakt en met zich
voert, welke het- den- minften tegeiiftandbieden,
en dus hooien veroorzaakt.
Men befpeurt op verfcheide plaatzen hooien
en grotten , welke byzondorheedên aanbieden
, die gefchikt zyn- om- da nieuwsgie-
righeit op te wekken..
De Grot van Arcy-, in Bourgogne , in het
gebied van Auxerre, is aanmerkclyk , om de
zaaien die op elkanderen-volgen-, en in welke
men verfcheide fpeelingen van- de Natuur
ontdekt. Den ingang van deze Grot is zoo-
laag, dat men ’er niet als gfekromt ingaan kan;
zedert eenige jaaren heeft men dezelve toegemaakt,
en. den. Heer. van dit gebied bewaart
’ er de fleutel van. Wanneer men door een,
eerfte zaal' is doorgegaan , 'treed men in een-
andere die. zeer. groot is , en. waar. van de
grond.
G R O T . G R O T .
grond met fteenen bedekt is , welke verwar-
dclyk op een geftapelt zyn: men ziet hier een
Meer, welks middellyn omtrent honden en
twintig voeten beflaat; deszelfs water is klaar
en goed om te.drinken. Men treed vervolgens
in een derde,zaal , die zeer aaumerkelyk
is om haare drie gewelfzels wélke op elkan-
, deren ruften , en waar van de hoogfté door
de twee laagfte onderfchraagt word. In een
andere, ziet men een looft van menfchelyke
'gedaante , levens groote, welke van verre
een Maagd Maria fchynt, welke het kind Jezus
in haare armen heeft; aan een anderezy-
de werd men een foort van veiling met too-
rens gewaar : de Konft kan mogelyk de Natuur
hier een weinig te hulp gèkoómen zyn,
o f de verbeelding;Ziet mogelyk de voorwerpen
duidelyker als'zy wezentlylc zyn. Het
paard en de andere voorwerpen ,. welke men
in de Grot van Bauman , in het Hertogdom
Brunswyk, z ie t , zyn mogelyk in het zelfde
geval. De holligheit van het gewelfzel van
een andere zaal , fchynt een goude grond-te
hébben ,. welke met groote zwarte bloemen
befchildert is ;. maar wanneer men dezelve
aanraakt, neemt men de fraaiheit van het werk
weg , om dat het alleen een vochtigheit is,
■ Men. ziet in het midden van dit gewelf een
menigte vledérmuizen ,- waar van eenige af-
koomen, en om de .tooftzen vliegen;
Het is aanmerkenswaardig, dat de lucht in
deze grot b y uitilek gematigt is ; die geene
welke men ’ er by de grootlte hitte inademt,
is zoo zacht als die van een kamer, fehoon zy
geen andere opening heeft als de deur , door
welke men ’ er intreed , ’ t geen het tegenge-
ftelde is van het geene men gewöonelyk in
andere onderaardlcne plaatzen ontmoet, vooral
wanneer zy weinig gemeenfehap- met de
buiten lucht hebben.
Een ieder heeft van de beroemde Grot van
Atniparos booren fpreeken, in een der Eilanden
van den Archipel, van welke de Heer de
Tournefort, een zoo fraaijc befchryving ge-
geeven heeft Men kan in dezelve zonder
groote gevaaren niet nederdaalen ; want men
móet hier toe met ladders , langs loodlynige
rotzen, in verfcheide afgronden nederdaalen:
en den doortocht is op zommige plaatzen zoo
naaiiw, dat men genoodzaakt is , zich-op den
buik neder te leggen. Men koomt eindelyk,
na alle deze gevaren en- riïoeijelykheden ondergaan
te hebben, in een grot van de groot-
fte fchoonheit, die met ftalaéliten en zamen-
ftremmingeu van een zeldzame gedaante ver-
C*) wien ’t luft een keurige Befchryving
R suz.ic.e s , Ilte Deel,. XUde Brief.
389
vult is; Deze ftalaéliten zyn een foort van
Orientaalfcb Marmer , dat men alleen als een
meer gezuivert marmer befchouwen moet, ’t
• geen door het water mede gevoert word , en
zich vervolgens aan de wanden der grot, hecht.
De rotzen welke het Alpifche gebergte
uitmaken, zyn- op zommige plaatzen, met holligheden
o f grotten vervult, uit welke de
Inyvoonders van Zwitzerland , het Rots Kri-
ftal uitgraven. Men ontdekt dat men naby
een diergelyk hol is , wanneer meji met een
groóten yzeren hamer op de róts flaat, en zy
een hol geluit van zich geeft. Edoch het
geen hen op een veel zekérder grond aanduid,
is een bandofftreep van wit Quartz, welke
de rotz op verfchillende wyzen fnyd. Zoo
men het water door de rótz .ziet doorzype-
len , naby de plaatzen alwaar men deze Quartz
gewaar word, zoo is men- verzekert dat deze
hooien kriftal bevatten.
Het Honden Hol werd dus genaamt om de
proefnemingen, welke men met een.hond op
deszelfs uitw-aaffemingen doet,om aan de weet-
luft o f nieuwsgierigheit der Reizigers te voldoen.
Deze Grot heeft men in Italië , in
het Koningryk Napels.. Z y heeft omtrent
acht voeten hoogte , twaalf lengte ,. en zes
breedte. -Uit deszelfs grond verheft zich een
heete , dikke, en doordringende damp , welke
men gemakkelyk met het oog onderfchei-
de kan. Deze damp bedekt onder het opgaan
de geheele oppervlakte van den grond
van het hol ; en het is aanmerkelyk dat hy
zich door de lucht niet verfpreid, maar dat
hy een oogenblik, na dat hy zich opgeheven
heeft, weder neder valt. Men kan over einde
in dit hol ftaan , zonder eenig ongemak te
gevoelen , zoo lang het hooft maar verheven
blyft boven de hoogte, tot welke, de dampen
opftygen. Edoch dit is het zelfde niet, wanneer
men het hooft in dezelven indompelt.
Een man die de fleutel van dit hol heeft,
neemt ’er de proef van aan een hond , welke
hier toe afgericht is. Hy doet dit dier in de
Grot ter aarde leggen ; ten einde van dertig
feconden, fchynt het dood te zyn ; en in de
uitgeftrektheit van een minuut, werden deszelfs
leden door een foort van iluiptrekkende
beweeging aangetaft , en hetbehoud wel ras
geen andere tekenen van. leven ,. als een by-
■ na onmerkbaarc klopping van het hart en de
flagaderen-, ’ t geen van de doot zou ge volgt
worden , zoo men het dier twee o f drie minuten
op deze plaats liet. Zoo men het ra.
da bezw.yming uit het hol néémt,. verkrygt
C c c 3. het
van c’firie Grot te hebben, zie het Werk de N ieuws .