
ademhaling. Het onderfcheid tuflchen dézel*
ve beftaat maar alleen in het getal, en de
plaats, welke zy beflaan ; de Vliegen hebben
dezelve op het borftfchild en de ringen geplaatft
; dê Zywormen en andere infeélen,
hebben ’er achtien langs de zyden van het
lichaam, dé Molkrekel heeft ’er twintig. Men
heeft wormen, welke hunne long aan het ein*
de van een hunner hoornen geplaatft hebben.
Van deze openingen die Lidtekens , Stippen
o f Lucht gaatjes genoemt worden , verfp reiden
zich inwendig in het lichaam een meenig-
te van kleine buizen , welke uit een zilverachtige
vezel zamen 'géfielt zyn , die als een
kraffer o f verkensflaart gekronkelt -is. Déze
kanalen verdeelen zich in een verbazent getal
takken , en brengen de lucht in alle gedeel-
tens des lichaams van het dier óver \ deze
lucht gaat vervolgens door de poriën van de
huit weder uit. Wanneer men de lidtekens
van ëen lnfect mer olie flo p t, zoo flerft het
op het oogenblik , om dat men i e t van zyne
werktuigen tot de ademhaling berooft.
Stem en Ooren der Infecten^
De Heer Lyonef denkt , dat de Infeélen,
aan welke de Natuur een foort van flem ge-
geeven heeft, o f om naauwkeuriger te fpree-
ken , de hoedanigheit om zekere geluiden te
vormen, gelyk zy de boomkrekels, krekels,
fprinkhaanèn, en verfcheide foorten van torren
, hier mede begaaft heeft, noch mede de zin
van het gehoor ontvangen hebben , om deze
geluiden te konnen hooren: wy konnen,Wel
is waar , uitwendig geen ooren aan hen ontdekken
, maar men kan echter niet befluitên
dat zy ’ er geen hebben ; zy konnen verbor*
gen en onkenbaar zyn, o f door hunne gedaan*
te , o f om de plaats die zyjbeflaan. Dieren
welkers flem door de keel niet ge vormt word,
die door het borftfchild, de zyden o f hetach-
terfle gedeelte, adem haaien ; dieren, onder
welke men JÉf ziet die de oogen op den rug,
en de teeldeelen aan het hooft hebben , dieren
van deze order , konnen zeer wel dé Gore
n elders .geplaatft hebben, als op dié plaatsen
, op welke men dezelve zoekt-.
Vermits het gebruik van alle de leeden van
de Infeélen ons niet bekent is ,zo o heeft men
’ er mogelyk onder die géene welkers oogmerk
w y niet weeten, die hen gegeeven zyn , om
dé indrukzelen van het geluit te ontvangen,
noch minder konnen w y verzekeren , dat de
infeélen geen inwendige ooren hebben ? dit
Werktuig moet by deze dieren, zoo zy h'èfc
hebben, zeer fyn en'als onmerkbaar zyn.
Paaring en voortteeJing der lnfect,en.
Alle de Infeélen fchynen reeds even n£.
■ hunne geboorte bedacht te zyn om te paaren,
en hun foort te vereeuwigen, het fchynt zelfs
dat zy tot geen ander oogmerk gefchikt zyn ;
maar de middelen die zy hier toe in het werk
Hellen , zyn vry verfchillende. De, voort-
teeling der plantvloyen , de wonderzinnige
paaring der infeélen die men Juffertjes noemt,
en een meenigte andere die meede alzoo zon*
derling zyn , doen begrypen hoe vruchtbaar
en onuitputtelyk de Natuur in tuigwerkely-
ke uitvindingen is. Om 'dit gewichtig oog*
merk te vervullen , vormen eenige, gelyk de
mieren , volkplantingen , en voegen zich in,
maatfchappy als een gemeenebeft by elkan*
deren; andere wyken ter zyde, en doen, voor
en na het oogenblik van de genieting, de lucht
van een fcherp geluit Wêergalmen,dat men in
zekervoegen voor het geluit van eenfluitnee-
men zou 2 men heeft weder andere welkers,
paaring in flilte gefchied* De wyfjes van den
glinflerworm , vertoonen zich , geduurendö
de zoomernachten, als een Phofphorus in de
flruiken : dezen glans is voor haare mannetjes
een teeken van haare begeerte tot de paaring
I en van de plaats op Welke zy haar vinden
konnen: hetzelfde heeft plaats in de andere
dieren , welke des nachts licht van zich *
geeven.
Schoon de Infeélen wynig tyd leeven, zoo
hebben zy echter in vergelding een veel fler-
ker leeven, en koomen in een groote mee<*
nigte te voorfchyn^, de Ziertjes vermeen ig-
vuldigen tot duizént in eenige, dagen. De
Haft, deze vlieg welkers leeftyd zoo kort is,
belleed dezelve niet geheel om over de oppervlakte
van het water 'te vliegen ; de Natuur
heeft g ew ilt, dat dezen tyd haar lang-
duurig genoeg zyn zou tot haare vermaaken,
paaring en eijerlegging. Men heeft zekere
levendbaarende vliegen welke zoo vruchtbaar,
zyn, dat z y ’er twee duizent andere in ieder
dracht ter werelt brengen : fchoon deze (dieren
een zeer geringe uitgebreidheit in de we- <
relt beflaan, zoo zouden z y echter in zeer
weinig tyd geheele wolken van infeélen vormen
, die verfcheide Landen vervullen.zouden
, zoo zy aan de vogelen en fpinnekoppen
niet ten prooiverftrekten»
Plaat*
Plaat zen op mlke de InfeSten hunne eijeren
leggen.
Het grootfle gedeelte der Infeélen baaren
geen levendige jongen, en zy bebroeden hunne
eijeren niet; men heeft,grooter. aantal van
deze dieren, welke eijerbarende als die Ie even t-
•harende zyn. Zie deeze .ivoorden , en dat van
E i . Z oo ras een natuurlyke neiging de mannetjes
en wyfjes in troepen byeeh heeft doen
vergaderen; zoo leggen deze laatfle haare eijeren
n ie t, voor dat zy een plaats uitgekoo-
zen hebben , welke bekwaam is om het nodige
Voedzel aan haare jongen te verfchaffen
wanneer zy uit de eijeren voortkoomen , en
alle hunne behoeftens vervullen konnen, zoo
lang zy noch jong zyn ; zoo deze eijeren in
geen ömkleedzels beflooten zyn , zoo zyn zy
ten minflen met een foort van fterke lym aan
een vaft lichaam gehecht. Het vooruitzicht
van de Natuur, is hier in des te vèrwonder-
lyker , om dat de moeder doorgaans flerft-,
na dat -zy gelecht heeft» De dag en nacht
vlinders, de goudhaantjes, kal anders,'weegluizen
plantvlooijen , en de infeélen der kermes,
leggen hunne eijeren op de bladeren der
planten , en ieder gedacht verkieft het foort
van plant dat met zynen aart overeenkopml;
in diervoegen , dat ’er byna geen foort van
lo o f is , dat zyn byZopder infeél niet voed,
en men heeft verfcheide van deze dieren, die
alle de deelen van den boom o f heefler in-
neemen; eenige verkiezen de bloemen, andere
de flam , deze de bladeren , en geene de
wortelen;
De bladeren van zekere boomen , o f van
zekere planten , verheffen zich bywyze van
noote doppen, wanneer ’er de eijeren der inbeten
op gelecht zyn , om de jongen die ?er
uit voort moeten koomen , een gemakkelyke
verblyfplaats te verfchaffen. Zekere Kalanders
leggen hunne eijeren in het inwendige
gedeelte van de bladeren van een plant, die
ganzevoet genoemt word; uit dezelve koomen
wormen v o o r t, welke tuflchen de opper- en
onderzyde van deze bladeren kruipen, en hier
in geheime gangen uithollen, gelyk de mollen
, om zich voor de verflindzucht der vogelen
té befchutten : deze wormen , dus be-
flooten zynde , fteeken hunne pooten door
het onderfte gedeelte , en trekken in veilig-,
heit voort, terwyl zy hunne huizen met zich
voeren.
Zoo ras de Kermes zyne eijeren op de den- ,
n?boomen gelecht heeft, zoo ziet men dat ’er
zich langwerpige verheventheden op vormen,
I. D eel .
die de gedaante van boontjes hebben. Men
heeft een andere fo o r t, dat de zyne , op de
eerenprys lecht, welkers bladeren ftraksdaar
na, ineen krimpen, en bywyze tjan een hoofdje
rond toefluiten. De langpoot plaatft zyne
eijeren aan het einde der takken van den géne
verboom , alwaar hy een foort van.kleine
drie zydige verblyfplaats vormt; o fw e l op de
-bladeren van den populier, *t geen ftraks een
rpode knop doet te voorfchyn koomen'. De
boomluis lecht de haare op de bladeren van
den zwarten pepulierboom, welke opbulten,
■ en in een foort van zak veranderen.
Het zyn de planten alleen n ie t, welke
de Infeélen uitkiezen om ’et hun verblyf op
te neemen, en ’er hunne eijeren op te leggen
, de mieren legger, de haare in de
aarde, en Hellen hen voor de zonne-
ftraalèn b lo o t , om ze te dóen uithoornen
; de muggen leggen haare iejeren op het
water dat begint te verderven. De Water-
vloo vermeenigtvuldigt zich dikwyls in dier-'
gelyk water , en.wel in een zoo groote meenigte
, dat wanneer men de roode bolletjes
van deze Infeélen befchouwt, men dezelve
voor Hukken geronne bloed zou aanzien. De
Meft-tor lecht zyne eijeren in de mift o f drek;
het torretje in de ruige Itoffen ; zekere vliegen
in de barlten van de kaas; eenige andere
infeélen , leggen de hunne in zekere plaatzen
van de lichaamen der dieren. Men heeft vier
foorten van Brems, waar van het eene zyne
eijeren op den rug der oflên plaatft , die hier
door wreedelyk gekwek worden'; andere leggen
dezelve op den rug der rendieren, ’tgeen
hen al brullende tegens de fneeuw- en ysber-
gen op doet loopen, om pogingen aan te wenden
, om zich van dezen ligten , doch te gelyk
moeijelyken-laft te ontdoen ; het derde,
foort lecht zyne. eijeren in de neusgaten der
fchapen , en het vierde houd zich in de darmen
en keel der paarden verborgen, waar uit
het. niet voor den volgenden zoomer voort-
koomt, en deze dieren zeer veel ongemak
veroorzaakt.
Alle de viervoetige wilde-dieren hebben
een ongedierte dat hen byzonder is : zoo wel
als de vogelen, viflchen en infeélen; het water
zelfs heeft het zyne. . .
Gedaante-verwijfeling der InfeSten.
, Onder de Infeélen, heeft men wormen die
uit eijeren voortkoomen , en andere van levendige
uitfpnützels , gelyk de Polypcn. De
Natuur doet, door een verwonderenswaar-
S s s . ' dige