
KEVER. KEVER.
Deze plant, koomt alle jaaren op nieuw
v o o r t, en groeit welig in byna alle foorten
van gronden. De Koks gebruiken haar om
de roomfche o f groote boonen fmakelyker te
maken, met welke haaren fmaak wel flrookt;
de Hoogduitfchers, mengen haar onder hun
kool-kruid. Z y is van noch grooter nut in de
Geneeskonfl, en zoahéilzaam, dat men haar
fous der arme lieden noemt; zy is maagverlter-
kende: haar afkookzel in de ooren gefpooten
is nuttig voor de flaapzucht: zy is goed in de
gorgeldranken tegens de uitzakking- van de lel
en ontftekingen van de amandelen. Het poeder
der gedroogde bladeren met wyn ingeno-
■ men, verzacht de borHkwalen.
Men heeft noch twee andere foorten van
«deze plant die hartlevent zyn , welke tot ta-
melyke groote heeflers opfchieten : men
noemt hen Thymbra, zy zyn van Candia
oorfpronkelyk: de eene brengt blaauwachti-
g e , en de andere witte bloemen v o o r t : deze
neefters moeten in Hooven aan gekweekt worden.
K E V E R , Scarabaus Stridulus , is een
Ichildvleugelig Infeft , dat is te zeggen ’t
geen fcheden op de vleugelen heeft. Het is ,
om eigentlyk te fpreken , een foort van Tor,
o f fcbUdvleugelig Infeft , van welke men ver-
fcheide foorten onderfcheid.
Befchryving der Kevers♦
Het gemeenfle foort van Kevers , o f roiTe
T o r , Scarabteus vulgaris rufus , is die welke
men in Holland en Engeland, M o l e n a a r ,
o f M e y - K e v e r , en in ’ t Latyn Molitor
noemt; dezen naam heeft dit Infeft gekree-
gen, om dat het de bladeren knaagt, even als
o f zy gemaalen waaren, o f om dat zyne vleugelen
met een foort van meeiachtig Hof bedekt
zyn. Deze vliegende To r heeft de dikte
van een vinger, is een duim lang, en rosachtig
van kleur op de fchilden der vleugelen
;" maar zyn kop , het opperHe van zyn
borftfchild,en den buik zyn zwart; de randen
van den buik, o f de geledigingen , zyn met
witte driehoekige Hippen gevlakt; het on-
derHe van het borHfchild, van den kop en
borft zyn ruig: hy heeft zes pooten, waarvan
de vier lange aan het lichaam, en de twee
korte aan het borHfchild vaHgehecht zyn. De
kop is met twee hoornen b e ze t, welke aan
het uiteinde gepluimt zyn. Wanneer de pluimen
lang en gebladert zyn , 'zoo is het een
mannetje: zoo zy kort zyn en geen blaadjes
hebben , zoo is het een wy fje. De fla&ft is
zeer fpits en gekrgmt: hy heeft twee paarem
vleugelen, waar van het eene paar vliezig is,
en het andere noemt men Elyteres , o f Co-
leopteres, dat is te zeggen , hoornachtige ko*
ker o f fcheede. Het eerHe paar dezer vleugelen
, is onder het andere zamen gevouwen,
en vertoont zich nooit voor dat het dier zich.
gereed maakt om te vliegen : de hoornachtige
vleugelen zyn ros , een weinig doorfchy-
nent , en met een wit Hof bedekt, dat ge-
makkelyk afgaat. Deze Kever vint men al*
omme. Wanneer hy noch een worm is ,
knaagt hy de wortelen van het graan; en wanneer
hy in een vliegent infeft yerandert is ,
eet hy de knoppen der wyngaarden , de bladeren
der boomen , en vooral die der Beuke-
boomen.
De fchilden der Kevers vanPoitouzyn met
witte vlakken gefpikkelt , welke ’er hier en
daar over verfpreid zyn : men noemt hen
Bonte Kevers o f Duin-Kevers. Men ziet hen
irt de maand July. De mannetjes hebben
blaadjes aan het einde der hoornen, en die der
wyfjes zyn rond: men ontmoet dezelve mee-
dé op de duinen van Holland en Schoonen.
In den Haat van worm , knaagen zy de wortelen
der boomen en planten.
De Kever der Roozeboomen , is dezelve
als de Tor der Roozeboomen , hy heeft een
groenachtige kooper kleur. Zie S c h il d -
v l e u -g e l ig e I n s e c t e n .
De Schryvers maaken van een vierde foort
van Kever gewacht, die een lichte bruine
kleur heeft, zyn borltfchild is ruig , en zyne
fchilden bleek geel, en met drie witte en in
de lengte, loopende Hreepen b e ze t; dit is de
wolachtige boomtor* Het is , ' in zekervoe-
gen , een klein foort van gemeene Kever: hy
is in Zweede veel gemeender als ergens elders.
De Kevers , welke zich met bladeren en
kruiden voeden, beginnen zich met de eerfle
zoomerhitte op de boomen te vertoonen , en
vooral op de nooteboomen , waar van hunnen
naam van Boom-Kevers , is voortgekoo-
men.
Paaring en voortteeling der Kevers.
De mannetjes en wyfjes blyven lang met
elkanderen in de paaring vereenigt. Wanneer
het wy fje bevrucht is , graaft zy met de-
punt van haaren Haart een gat in de aarde 9
zy verbergt ’er zich ter diepte van een halve
voet in , en zy lecht hier langwerpige eijeren
K E V E R . KEVER; iS r
ten die een lichte geéle kleur hebben. Deze
eyeren zyn nevens- elkanderen gefchikt., maar<
hebben geen omkleedzels van aarde. De
moeder koomt uit de aarde voo rt, zoo ras
zy gelecht heeft: zy voed zich noch eenigen
tyd met bladeren der boomen, en vcrdwynt
vervolgens. Omtrent het einde van den zoo-
mer komen de eyeren uit, en ’er komen kleine
wormen uit voort welke zich met de wortelen
van alle foorten. van planten voeden die
noch krachtig z yn : zy blyven zomtyds twee
jaaren in den Haat van worm eir zomtyds'
noch langer: de Tuinlieden en Landbouwers
noemen hen Witte voormen ö f Katvoormen.
Deze wormen doen de planten-Herven-welkers
wortelen zy knagen; ook ziet men dik-
wyls- wanneer men een verdorde plant uit de
aarde trekt,, dat haaren. wortel door een van
deze wormen verteert is. Men vint haar zomtyds
in .een zoo grooten overvloed, dat.zy
in weinig tyd geheele moeshoven, en de beste
weiden verwoeHen. In een woord,- deze
wormen-’Zyn de geeszel der wortelen van de
tarw, haver, gras, en alle planten die zy in
hunne^onderaardfche tochten ontmoeten*.
Befchryving< van den worm der Kevers.'
Wanneer de worm der Kever drie jaaren
©ud is , heeft hy ten.minHen een en een halve
duim le n g t e e n de dikte van een pink: hy
is doorgaans met een fchelp bedekt; de kleur
van zyn lichaam, is-geelachtig wit,-en byna
doorfcbynent. Het lichaam van dezen-worm
beHaat,, gelyk: dat der rupzen, uit twaalf a f-
deelingen, Zonder ’ér'het hooft onder te rekenen
: de laatHe is de grootHe en de dikHe,.
en fchynt een graauwe violet kleur te hebben
, om dat men ’ér de drek- door het vel inziet.
Aan iedere afdeeling. o f ring werd men
een paar rimpels gewaar , welke de worm
dienen om zich uit te rekken en in de aarde
voort te gaan; overallede afdeelingen Hrekt.
zich een foort van wrong uit, waar op men
negen fpiegelendé Hippen ontdekt. Dus ademt
dezen worm de lucht door negen openingen
in, welke aan zoo veel ringen-of afdeelingen
beantwoorden; onder de drie eerHe zyn zes
rosachtige pooten geplaatH , . die uit v y f o f
zesr geledigde Hukken beHaan, welke eenig-
zius wal ach tig.zyni De kop van dezen worm
is vry groot, platachtig, blinkent geel, en
met een foort van getande nyper gewapent,
mee welke hy de Hoffen klein maakt, waarmede
hy zich voed: men befpeurctweedioor—-
nen.of Igric tem achter de nyper. -
Het gebeurt zeldzaam dat deze wormen vry-
k willig uit de aarde voortkomen ; zoo dé kou—
^ter der ploeg o f de fpade der tuinlieden hen
hier toe noodzaken ; zoo wachten zy niet
lang om ’ er zich weder in-te begeven; anders;
verHrekken zy wel ras aan de vogelen tot aas \-
de ravens en- varkens zyn. zeer gretig naar deze
wormen,. als mede naar de Kevers welke
’er van voortkomen. Deze worm verandert
van huit naar mate dat hy aangroeit: hy holt
zich een kleine verblyfplaats uit om gemak-
kelyker deze verandering te konnen ondergaan;
deze holligheit is hard en rond gelyfc
een pil. Na dat de. worm zy-ne huit afgelecht
heeft, koomt hy uit zyn hol te voorfchyn
om zjm gewoon voedzel te zoeken; maar hy
kan des zoomers alleen op den ro o f uitgaan,
want des winters noodzaakt hem de vorft om-
zich intekrimpen, en zich :dieper in de aarde
te begeven y tot dat de warmte der lente hem.:
op nieuw naar de oppervlakte lokt; voor het
overige ; ’er werd een langduürige en Herke
vorH vereifcht om hem te doen omkomen.-
Verandering_ van den worm m &en Kever,
Het is zeldzaam voor het einde van het vrer—
dé jaar, en wel in de maand Me y , dat de^
geHalte verwiHeling van dezen worm gefchiet:
het is genoeg dat men in de aarde graaft om
hier. van overtuigt te z yn ; men zal indezel--
ve niet alleen Kcvers-die tot hunnen Haat van-
volkomenheid gekomen zyn , vinden , maar
noéh mede wormen van verfchillende grooter
zie hier hoe; de gedaante verwifléling gefchiet.
In den herfH, dringt de worm zomtyds meer
als een vadem .diep in de a a r d e e n bereid^
zich hier een gladde en gemakkelyke hollig—
heit. Wanneer zyn verblyfplaats vol trokken •
is ,.zo o begint hy zich eenigen tyd hier na in
te krimpen^, zich uit te zetten, en op te zwellen
, en lecht noch voor het einde van den
herfH zyne laatHe huk af om de gedaante van
een popje aan te nemen*- EerH fchyn t‘dit
popje een''geelachtLge,- vervolgens geele , en
eindelyk roodachtige kleur te hebben; en als
dan begint men de gedaante van den Kever
te onderfcheidèn.. Wanneer men dit popje
aanraakt , zoo word men gewaar dat het een
zichtbaare beweeging heeft,-en dat het zich
zelfs omkeeren kan:-ge woonelyk behoud het
zyne gedaante niet langer als tot het begin
van -February... Als dan onderfcheid men dui—
delyk een Kever die een geelachtige witte kleur
heefc, die- eerH zacht is , maar binnen tien
o f twaalffdagcn zyne hardheid .en natuurlyke