
welke ’er geen verfcheide 'foorten van.voeden
: men kent hen aan hunne gedaante en
kleur. Z y koomen alle van vry kleine dieren
voort. Na hunnen aanwaschfchynen eeni-
ge kleine bolletjes te zyn , die met een zeer
klein gedeelte • van hunnen omtrek aan een
tak vaftgehecht zyn : zy hebben gewoonelyk
«de groote van een peper-korl; andere zyn
rondachtig , uitgezonden de platte zyde met
welke zy aan de boomen zyn valt gehecht.
Men heeft ’er noch andere die de gedaante
van een nier o f omgekeerde fchuit hebben ;
en z y zyn alle aan de kleine takken met de
uitgefneden . o f ingedrukte zyde van hun
lichaam vaftgehecht. De kleur der Gall-
infeéten heeft niets dat zeer aanmerkelyk is :
gewoonelyk hebben zy ’er eene die meer o f
min op het kaftan je bruin trekt: men heeft
’er mede die roodachtig , v io le t, en fchoon
zwart zyn , andere van welke de grondkleur
geel is , met bruine wolken. De Heer de
Reaumur heeft ’er gevonden die bruin waa-
ren en witte ftreepen hadden*
De perzik en oranjeboomen hebben Gall-
infeélen die de gedaante van een omgekeerde
fchuit hebben; en het zyn deze onder alle
boomen van welke men ze het zorgvuldigfte
afdoet* De Tuinlieden noemen dezelve ten
onrechten Weegluizen der Oranjeboomen: deze
Gall-infeélen zyn het gemeenfte ,. en die
op. welke, men waarnemingen gedaan heeft,
die men op de andere foorten kan toepas-
fen. -
De Gall-infeélen zyn byna altoos fchade-
lyk aan de boomen : men heeft ’ er echter die
zeer nuttig zyn en welkers vermenigvuldiging
men tracht te bevorderen ; een dezer is
de Kermes , die Coccus o f Scharlaken. Grein
genoemt word.. Zie op het wooet K erittE
S t,.... : :
Dit foort van dieren koomt tot deszelfs.
yolkoomen ftaat van groei^ in het laatft van
Mey o f in ’t begin, van Judy.. Men moet de
Gall-infeéten in alle tyden gadeflaan om hen
w e l'te leeren kennen ; zonder deze naauw-
keurighett, zie.t nxen hen ligrelyk voor zaadjes
o f infeéten aan die in hunne eyeren be-
flooten zyn. Dit Infeél heeft zes pooten ,,
die het tegen zyn lichaam beflooten houd
het heeft ’er vier die gemakkelyker als de
Overige onderfcheiden konnen worden,. Het.
laatfte paar van deze is onmiddelyk achter,
de eerfte der v y f ringen geplaatft* Achter
het eerfte paar pooten befpeürt, men een
foort van. klein tepeltje y welk het deel is.
waar do.or. het Xnfeét zich voed.. D e GalLinfcélen
bedekken hunne eyeren met hun
lichaam, dat deze tot een wel beftooten om-
kleedzel verftrekt. Wanneer de legging volbracht
is fterft het'infeél wel ras , en wel op
dezelve plaats alwaar het zedert een o-e-
ruimen tyd zyn plaats •genoomen heeft":
zyn lichaam' verdroogt, en fch yn t in een
foort van fchaal te veranderen welke de eyeren
bedekt. Volgens den Heer de Reaumur,
hebben de jonge Gall - infeélen twaalf dagen
nodig om uit te koomen , en verwyderen
zich van hunne geboorte plaats niet dan eenige.
dagen na hunne' geboorte: eenige Schryvers
hebben van duizent tot tweeduizent eyeren
onder zeker foort van Gall-mfeéten getelt. Z y
die op de perzikboomen voortkomen : beginnen
zich van onder het geraamte van hunne
moeder in het begin van Juny te verwy-
deren. De mieren, die, gelyk w y op der-
zelver artikel aanwyzen zullen, de boomlui-
zen aanduiden, duiden mede de Gall-infeélen
der perzikboomen aan. Deze infeéten trekken
uit de bladeren , aan welkers onderfte
gedeelte zy zich vafthechten, de zelfftandig-
h e it , die tot hun voedzel en aanwasch nodig
is: zy knagen de bladeren niet,maar zuigen
’er het voedzel met hunnen fnuit u it, die
men alleen in de groote Gall-infeélen onderfcheiden
kan.
De ondervinding, heeft de Tuiniers geleerc
om hunne vruchtboomen en voorarde oranje
en perzikbobmen op het naauwkeurigfte van
de Gall-infeélen te zuiveren ; zonder dit ,
putten z y , in zeker voegen,, het fap van deze
hoornen uit, ’t geen hen doet kwynen, en
zomtyds fterven.
De Gall-infeóten vallen in den herfft met
de bladeren neder, op welke zy zich vaftgehecht
hebben, maar zy klimmen wel ras weder
tegen, den boom op, en. hechten ’er zich
aan vaft. In de maand April ontdoen zy zich»
van hunne oude huit, hier na groeijen zy
fterk, en verkrygen dan de gedaante van galnoten
: wanneer zy to f hunnen volkoomen»
groei in Mey gekoome.n z yn , zoo zyn. zy in
ftaat om te leggen.
. Kleine en zeer fraye vliegjes ,. die twee
vleugelen hebben,en welkers hooft,lichaam,.,
borftfchilt en. zes pooten donker rood zyn ,
zyn de mannetjes, die omtrent het einde van
April de Gall-infeélen bevruchten. Deze:
mannetjes verfchillen in gedaante veel van
hunne wy fjes,, en hebben een. zeer veel ver—
fchillende groote.. Men. ziet een mannetje-
zich achtervolgens by verfcheide wyfjes begeven
, haar alle. v.an het. eene. tot. foef. andere:
einde „
einde, van de eene tot de andere zyde, over-
loopen , altoos het deel in de gedaante van
een angel naar haar lichaam overgeboogen
houdende. Het houd ftil, neemt zyn plaats,
en drukt dit deel inwaards, wanneer het zich
op de fpleee van een wyfje geplaatft heeft
dat gerèed is om het te ontvangen.
’■ Verfchillende foorten van Eikenboomen
leveren Gall - infeélen u it, die rondachtig en
zoo gróót als kleine erweeten zyn , die met
een rondachtig en vry klein voetftuk aan dezelve
vaftgehecht zyn, en veel overeenkomft
met de kermes hebben. De hagedoorn, jok-
boomen en wynftokken 'brengen mede Gall-
infeélen vo o r t, welkers eyeren in een zyde
tonnetje beftooten fchynen. Eindelyk , de
Heer de Reaumur haalt een foort van Gall-
infeélen aan , die glad zyn , en na de fluit-
fchelp van een zee-moftèl gelyken.
Pro - Gall - Infe&en , o f Baflaart-GalW
hifeSten.
Men geeft dezen naam aan kleine diertjes
die veel kenmerken van-'de Gall-infeélen
hebben, maar die ’er echter andere bezitten,
welke hen byzonder eigen zyn. De Pro-Gall-
infeéten brengen een groot gedeelte van hun
leven door aan de fchors van den boom vaftgehecht
zonder van plaats te veranderen, en
zonder zichtbaare bewegingen te vertoonen;
echter herkent men hen altoos voor dieren,
en zoo men ze met een vergrootglas be-S
Ichouwt, zoo onderfcheid men-altoos hunne
ringen ; men heeft noch weinig waarnemingen
betreffende deze dieren gedaan. De
Cochenielje is . mogelyk dat geen der Pro-
Gall-infeéten, ’t geen van het groötfte aanbelang
is om na te fpooren. Zie C oc he-
N IEL JE.
■ Men kent een Pro-Gall -Infeél dat zich
gaarne op de Olmbobmen onthoud : het is
klein en heeft weinig bewegingen; men vint
dezelve in de fpleten der kleine takken die
niet meer als een o f twee jaaren oud zyn :
men vind ze zomtyds mede aan de takken en
jonge ftammen , zy verkrygen hunnen volkomen
groei in July. Het bloote gezicht kan
echter niets anders onderfcheiden als een bol
eirond lichaam , van een vuile bruin róode ’
kleur , dat met een wit en kattoenachtig
koortje omringt is. Het eironde gedeelte is
het opperfte aan het lichaam van het Infeél
men belpeurt e r , door middel van een vergrootglas
, ringen op ; voor ’t overige , is
het die* volmaakt, onbeweeggelyk : het vertoont
noch hooft noch pooten , alles werd*
door een katoenachtige wrong bedekt, die
alleen het eironde. gedeelte onbedekt laaw
Deze katoenachtige ftoffe vormt een foort
van n e ft, in de gedaante van. een korf die
even als bepekt is , in welke het infeél voor
een groot gedeelte verborgen is. ’ Deszelfs
buik, die op den bodem Van dit neft licht, is
van den boom door een laag van katoen afge-
fcheiden. Dezen neft is niet alleen gefchikt
om het lichaam van het infeél gemakkelyker
te doen ruften , maar noch om de jongen te
bevatten die in Juny o f July gebooren worden.
Wanneer men dan het Pro-Gall-Infeét
uit zyn neft neemt, zoo vint men op den
bodem en de ongelykheden van de zyden een
groot getal levendige jongen ,. welkers kleur
gedachtig wit is. Z y hebben aan hun voor-
fte gedeelte twee kleine Iprieten hun lichaam
gelykt vry wel naar dat der jonge Gall-
infeélen. Z y loopen op zes v ry korte pooten
; men heeft moeite om hunnen fnuit o f
zuiger gewaar te worden. Wanneer de wyfjes
der Pro - Gall - Infeélen de jongen ter wereld
brengen , koomen zy uit den aars o f uit.
een opening die ’er naby is , voort: zy be-
geeven zich onder het lichaam van hunne
moeder , welke platter word naar mate dat
zy zich ledigt. Wanneer de baaring volbracht
is zoo fterft de- moeder : zy verdroogt, en
valt in vervolg uit het neft:men weet noch
met geen zekerheit o f de mannetjes der Pro-
Gall-infeélen gevleugelt zyn~of niet.
Het Póolfch Grein-, van ’t welk w y op letter
C , in ’t artikel Noordfche Cochenielje ge—
fproken hebben, is mede noch een Pro-Gall-
infeét, o f een zesbeenigë worm , die mede
twee fprieten op den kop heeft , en die be-
halven dit een algemeene overeenkomft met
de Gall-infeélen en Pro-Gall- infeélen heeft.
Deze Noordfche worm leeht eyeren : zeer
kleine vliegen welke-witte vleugelen hebben
die met rood geboord zyn , en uit het fchar-
laken grein voortkomen , zyn ’er de mannetjes
van. Zie op het wo.ort, C q c h e n ie l -
je ( N o o r d so h e . j
G A L L I N A S S E of' G a d l in a z a .
Dezen naam geven de Spanjaarden aan- een
foort van Peruviaanfche Raven , die de In-
woonders van het land Suyanta noemen. Dezen
vogel die van een onaangename reuk is ,
is zeer gulzig en zeer verflindende :- hy leeft
van doode lichaamen, en voert de onreinheden
, die op de wegen leggen, weg.
Men vint de Gallinazi mede in Mexico
T t a al.1