
De waarneming van den Heer Linnaus dat
'de bloemen op den bodem van haare kelken
een foort van kliertjes hebben, die met een
honingachtig fap vervult zyn , is nauwkeur
ig e r als alle de waarnemingen die hier omtrent
voor hem gedaan zyn. Het is uit deze
-kliertjes dat de Byën haaren honing zuigen,
• en het is in haare magen dat dezelve bereid
-wort. Men geloofden yoormaals dat den
honing een 'daauw was die uit den Hemel
• nederdaalden: doch dit heeft men tans verworpen
; men is ,. integendeel, overtuigt dat
den daauw en regen zeer fchadelyk aan den
honing zyn. De Byën hebben in alle tyden
deze kliertjes 'gekent die eerft door onze he-
: dendaagfche Kruidkundigen ontdekt z yn ; in
•alle tyden hebben z y haaren honing uit dezelve
vergadert. 'Zomtyds vinden z y dit
.vocht op de bladeren uitgeftort: een Opmerkzaam
oog kan, in de lente, op de boo-
•men , en onder, anderen—op den Booghout-
'boom, een foort van honing o f iuiker op-
-merken, met welke de bladeren geheel overdekt
zyn en die hen blinkende maakt, waar
wan men lichtelyk de proef kan nemen met
•een dezer bladeren met de tong een weinig
•te lekken, ’t z y dit vocht noch in de kliertjes
•befloten i s ’ t z y dat het buiten dezelve ver-
fpreid is , het maakt echter altoos de eerfte
ftoffe van den honing u it; het is dat geene
’ t welk door dè Byè'n gezocht^en verzamelt
word óm ’er eéh voedzel uit zamen te ftellen
dat gefchikt is om haar en haare medgezellin-
nen te voeden. Haaren fnuit dient haar tot
de inzameling van den honing, welke dezelve
mede in de eerfte maag geleid, die, wanneer
zy met honing vervult is , de gedaante
van een langwerpige blaas heeft; de kinde-
j j j j die op het land opgevoed worden, kennen
deze blaasjes : z y zoeken haar zelfs in
her lichaam der By ën, en vooral in die der
hairige Hommels, om ’er den honing uitte-
zuigen ; de Byën moeten op een 'meenigte
bloemen aazen;, om éen genoegzame hoe-
yeelheit honing te vergaderen die haare blaasjes
vervullen kan. Wanneer deze blaasjes
öpgevult z yn , keeren de Byën naar den ko rf
weder. Wanneer men haar zonder wafch
aan de pootjes ziet weder keeren, zou men
haar voor luye onderdanen aaözien ; maar
haaren oogft is dan in haar lichaam befloten,
want zy vinden altoos geen gelegentheit om
deze inzamelingen' te gelyk te : verrichten.
Zoo ras- zy wedergekeert z yn , gaan zy den
honing in een der celletjes uitfpuweri: vermits
den honing die eehc Bye te gelyk_aanbrengt,
niet meer als een gering gedeelte is
van ’t geen een celletje bevatten kan, zoo
wort di§ van een meenigte Byën vereifcht
om het te vervullen;
Schoon den honing vloeibaar is , en de
celletjes op de Wyze van potten die op zyde
liggen, geplaatft zyn, zoo bezitten zy echter
de könft om hen te vervullen; ’t z y ’er veel
ö f weinig honing in een celletje is , befpeurt
men ’er altoos een kleine dikke laag op y die
door haare zelfflandigheit den honing het
uitvloeijen belet: een Bye die honing in-een
celletje brengt , fteekt de uiteinden van haare
voorfte pooten onder dit vliesje ; en door
deze opening fpuuwt zy ’er -den honing' in
met welke z y vervult is : voor dat zy vertrekt
, herftelt zy de kleine opening die zy
gemaakt had; z y , die na haar komen, doen
dit mede. Wanneer de hoeveelheit van den
honing toeneemt,. zoo doet deze het vliesje
uitzetten , eu het celletje werd door deze.
vernuftige fchikking met honing vervult. De
Byën gebruiken de voorzorg om d/e celletjes
met een dekzel toe te fluiten in welke den
honing is die z y geduurende den winter bewaar
en willen; maar die welke den honing
bevatten die tot dagelyks voedzel gefchikt is ,
/zyn open , én alle de Byën hebben eenen
vryen toegang tot dezelve. De honing die
voor dén winter gefchikt is , plaatzen zy altoos
in het bovenfte gedeelte van den korf.
Dikwyls gaat een B y e , in plaats van haaren
hoiiing in een celletje uitteftorten, naar de
werkplaatzen van de Werkby'èn : zy fteekt
deze haaren fnuit tóe om haar honink aante-
bieden , als wilde zy haar de moeite befpaa-
ren om zich hierom naar de celletjes'te begeven.
Wanneer de Byën in een korf uit de eitjes
beginnen voort te komen, ziet men ’er zöm-
tyds meer als hondert op eenen- dach uit haare
celletjes uitgaan : de voortplanting in een
korf gaat met een onbefchryvelyke fnelheit
voort; en binnen eenige weken is het getal
der inwoonders. zoo fterk vermeenigvuldigt,
dat hy dezelve nauwlyks bevatten kan ; dit
veroorzaakt die volkplantingen die uit de
•korven voortkomen , , welke men Zwermen
noemt.
Van de Zwermen. -
Wanneer een korf in diervoegen met Byën
vervult i s , dat z y alle in dezelve geen bekwame
verblyfplaats vinden konnen, zoo
köomt ’er een volkplanting uit voort die zich
elders
elders veftigen gaat. Deze volkplanting, die
men een Zwerm noemt, vertrekt , niet voor
dat zy een opperhooft heeft, da,-t -is te zeggen
, een koningin , die in*ïlaat is om. het
ryk dat zy gaat ftichten, van nieuwe onderdanen
te verzorgen. Een eenige koningin'
is genoeg om den zwerm te geleiden. Wanneer
een dezer moeders haar omkleedzel
ten einde van vier o f v y f dagen , verlaten
heeft, zoo is zy vruchtbaar en bekwaam om
te leggen; en by gevolg in Haat om zich aan
het hooft van een. bende te plaatzen, die gefchikt'is
om haar te volgen.
De zwermen gaan op verfchillende tyden
uit den korf-; en in het zelfde land gefchiét
dit dan eens vroeger en dan weder later, na
dat het jaargètyde gunftig- is, o f niet. De
korven die het g-rpotfte getal Byën bevatten,
zwermen het eerfte ; om dat de moeder hier
in warmer gehouden is-, zoo koomt de lente,
om dus te fprefcen, vroeger voor haar, ais
voor anderen.; zy kan dan vroeger beginnen
te léggen. De gewoone tyd van den uittocht
der zwermen is doorgaans van omtrent half
Mey tot het einde van Juny ; de zwermen
die later voortkoipen, flagen zeldzaam, ten
minften zoo zy met geen andere vereenigt
worden.
. Verfcheide reekenen, geven den aannade-
,renden uittocht van een zwerm te kennen:
X. wanneer men begint te. zien dat de Hom-
■ melen voor den korf beginnen te zweeven,
zoo is dit een te eken dat deze korf binnen
weinige dagen zwermen zal; want de"Hom-
mels voor den herfft alle omgebracht zynde,
gelyk w y zien zullen , zoo kondigt haare
wederkomft een nieuw volk aan: 2. wanneer
de Byën in zoo een groot aantal zyn dat ’er
een gedeelte buiten den korf moeten blyven;
3. wanneer men des avonds een aanmerkelyk
gehömmel hoort: 4. het minft twyfelachtige
teeken , .en het geen zelfs te kennen geeft
dat ’er dien zelfden dach noch een zw em
.uitgaan zal," is wanneer de werkbyën in een
..zoo .groot aantal niet als naar gewoonte uitvliegen
, fchoon haar het weder bier toe
fchynt te noodieen , en dat zy met haaren
oogft by den korf blyven zitten.
Het is zeldzaam vroeger als tien o f elf
uuren des morgens , en omtrent drie uurcii
des nademiddachs, dat de zwermen uit den
korf voortkomen. Een heete zonneichyn,
die op'een betrokke lucht, o f op eén kleine
regenvlaag volgt, veroorzaakt in de korf eene
zoo ondragelyke hitte , dat de Byën zich
haaften om te vertrekken. Als dan volgt op
L .D z b l .
het gehömmel, dat den voorigen dach zeer
groot was, en ’t geen zedert altoos is toegenomen
, eensklaps een algemeene .ftilte; in
minder als een minuut, komen alle de Byën
die de zwermen uitmaken moeten, met een
groote fnelheit te voorfchyn, en veripreiden
zich in de lucht, alwaar men haar als fneeuw-
vlokken ziet zweven. Zomtyds heften zich
de Byën zoo hoog in de lucht op, en vliegen
zoo v e r , dat men haar uit het gezicht
verlieft , dit gefchiet voornamentlyk wanneer
het fterk waait. Zoo men haar met
zand o f fto f werpt, dalen zy aanftonts neder,
pm dat zy waarfchynelyk de zandkorrels
, die haar raken , voor regendroppen
houden: men kan haai* op een gewifTe wyze
doen ftil houden , wanneer men haar met
water by wyze van regen begiet. Byna alle
de landlieden hebben voor een gewoonte om
hunne zwermen na te loopen, en met al hun
macht op ketels en pannen te liaan:'zy ge-
looven dat dit'geraas, even als den donder,
haar doet befluiten om een fchuilplaats te
zoeken; maar het fchynt dat al dit gerucht
niet in ftaat is om een zwerm té doen vallen
die genegen is om zynen vlucht voort te zetten,
want hoe veel geraas men ook naby een
Bye maakt, die op een bloem onledig is om
haaren oogft van honing, o f wafch in te zamelen
, zoo’ zal men haar hier dopr niet naar
haaren korf zien vluchten.
De Byën weten de onweders te voorzien:
men is zomtyds verwondert dat men de Byën
met verhaafting en in meenigte van alle zy-
den in den korf ziet wederkeeren. Wanneer
men dan de lucht aanfehouwt, zal men van
verre de wolken zien naderen die bet onwe-
der in haaren boezem befloten hebben.
Wanneer een nieuwe volkplanting zich
ergens zoekt te veftigen, zoo fchynt het niet
. dat het de koningin is die de plaats uitkieft
. alw aar zy by een verzamelen moeten. Wanneer
een tak van een boom aan eenige Byën
behaagt, zoo befluiten zy om ’er zich op te
plaatzen : zy worden van een meenigte andere
gevolgt: de koningin zet zich zelfs niet
verre van dezen tak mede ter neder; en het
' is niet als na dat den troep Byën zeer toe-
genomen is , dat zy ’er zich byvoegt. Nauwlyks
is zy ’ er b y , o f den hoop vermeerdert
van oogenblik tot oogenblik; en veeltyds is
alles in minder als een vierde van een uur in
ruft: .zomtyds verdeelt zich een zwerm,
wanneer ’er twee o f meer koninginnen by
zyn , in twee hoopen die van elkanderén
gefcheidcn zyn; maar vermits de Byën niet
Z gaarne.