
verfchaften. Hy deet boomen planten, met
de takken in de aarde, en met de wortelen
in de lucht: zy groeiden in dezen vreemden
ilant v o o r t ; de takken brachten wortelen,
en de wortelen bladejen voort. Z y fchotert
in den beginnen zwakker u it; maar in eenige
van dezelve kon men dit onderfcheid na verloop
van weinig jaaren niet meer bemerken.
Hy plante verfcheide afzetzels, het eene in
zynen natuurlyken ilant en het andere in een
tegenkrydigen , en plaatfle dezelve dat zy
beurtelings fcheuten en bladeren, vervolgens,
wortelen, en eindelyk wederom fcheuten en
bladeren voortbrachten: het gedeelte dat met
aarde omringt was gaf wortelen; dat ’t geen
in de lucht was, fcheuten en bladeren. De
vruchtgevende beginfels die dan in de boomen
in wezen zyn , konnen dus zoo wel
wortelen als takken voortbrengen.
U itb e t geene w y gezecht hebben, volgt,
gelyk zulks mede in de JDi&ionaire Encyclo-
pedigue aangemerkt wort, dat hoe meer men
de Natuur onderzoekt-, hoe meer men--ver-
wondert is dat men in de in fchyn geringe
voorwerpen, verfchynfelen ontmoet die alle
de oplettenhek en alle de weetlufl van een
F ilo fo of waardig zyn. Het is niet genoeg
dat men haaf in haaren gewoon en en gere-
gelden voortgang navolgt; men moet zom-
tyds beproeven om haar van den zelven afte-
leiden, om alle haare vruchtbaarhéit en alle
de middelen door welke z y zich red te lee-
ren kennen. Het gemeene volk zal den Filo
fo o f belachen, wanneer zy zien dat hy in
zynen tuin onledig is met boomen te ontwortelen
, om dezelve met de takken in den
grond en de wortelen in de lucht te planten;
maar dit zelve gemeen zal zeer verwondert
toezien, wanneer z y gewaar worden dat de
takken wortelen gefchooten hebben, en de
wortelen bladeren vóórtbrengen. Dagelyks
Fpéelt den Verkandigen de rol van Demo-
criet; en z y die hem omringen die van de
Abderaïten. Om de hikorie van dit artikel
vollediger te maken, zie de woorden,
H out, P lant én Bloem.
Ziekten* der Boomen»
De Boomen, zoo wel als andere werktui-
gelyke^ wezens, zyn aan verfcheide foorten
van ziektens onderworpen , die door een
ontilelling in de vafte deelen , o f door die
der vochten veroorzaakt wort.
De vruchtboomen zoo wel als de boomen
die in de boflchen groeijen, hebben hunne
byzondere ziektens. De bladeren van de
vruchtboomen werden zomtyds geel; dit uit-
werkzel werd door gebrek aan voedende fap-
pen veroorzaakt; men verhelpt dit met aan
de voeten der boomen in lichte gronden roet,
en aflchen te leggen, en in koude gronden
duiven milt. Het water ontbint de zouten
die in deze Itoffen vervat zyn : z y worden
door den boom ingezogen, ep men ziet hen
weder groen worden en een nieuw leven
verkrygen. Men ziet zomtyds in de zwaare
. zomer nittens, dat de bladeren van de vruchtboomen
néderhangen en verwelken: en
fchoofi men de boomen befproek, de bladeren
krygen echter hunne kracht niét weder.
Het rechte middel om deze ziekte te herftel-
len , is , dat men de bladeren befproeit; het
water dat in de opflorpende vaten der bladeren
indringt, wanneer het op dérzelver oppervlakte
verfpreit wort, herkelt de te groote
uitwazeming die door de zwaare hitte
veroorzaakt wort, en men ziet de bladeren
hunne voorige kracht weder krygen. Zonder
deze voorzorg zullen zy afvallen, en dit
toeval wert dikwyls van de dood van den
boom gevolgt.
De Welle en Noord-weke winden, die
dikwyls meenigvuldig in de Lente waaijen ,
veroorzaken in de planten een zoo gr o o te
uitwazeming, dat de bloemen verwelken en
de vruchten afvallen. In dit geval , moet
men de boomen met verfcheide emmeren
water begieten: een belproeijing by wyze
van een fyne regen p zou waarfchynelyk
mede van groot nut op de bladeren en bloemen
zyn.
De boomen, vooral in vochtige gronden,
zyn zomtyds ondérhevig om geheel met mos
bedekt te worden. Deze mos die een op-
fchuimloopende plant is , verderft hen met
een gedeelte van het voedende fap naar zich
te trekken. Behalven de middelen die hier
voor aan de hand gegeven zyn , pryzen de
Schryveren over de Hovenierskonll noch
mede aan , om de boomen aan derzelver •
wortelen te optblooten, en ’er fchapen mik
op te plaatzen.
. De kanker is een foort van fcherp waterachtig
vocht dat de fchors en zelfs het hout
verderft: het byt de fchors weg en dringt
langzamerhand dieper in. De peereboomen
zyn vry meenigvuldig aan dit gebrek onderhevig.
Het beke middel is om het zieke
deel tot in het gezonde hout yveg te kappen
en het vervolgens met verfche koemik te
bedekken: men moet het zelfde met die deelen
1-en van de vruchtboomen doen uit welke de
gom vloeit. Deze uitvloeijmg' van het we-
zentlyk lap kan als een foort van 'bloëdkor-
ting befchouwt worden. Dit .toéval is échter.
-zomtyds van meer nut als nadeel' aan de
boomen, die hark en gom uitgeven ; -infny-
dingen in deze boomen konnen dezelve vóór
deze ziekten bewaren die zomtyds hét hout
aankeekt', ’er vloeit een feherp waterachtig
vocht door uit, ’t geen voor deze boomen
heilzaam is.
De te groote vochtigheit van de gronden
geeft zomtyds aan het vocht, dat de boomen
voeden moet, gelegentheit om té verderven;
dit’ doet de wortelen en zelfs de -boomen
verrotten. Men kan in deze gevallen niets
beter doen als - de verdorven Wortelen tot in
het leven- weg te kappen," en aan den voet
nieuwe aarde te plaatzen , en gooten te graven
die het water afleiden.
;■ Schoon men verfcheide boomen heeft,
gelyk by voorheek- de Lindeboomen , die
eenigzins vochtige gronden beminnen ; zoo
begint de mik, wanneer dezelve in te groote
hoeveelheit in dit foort van gronden geplaatk
w o r t , te broeden, v e rd e r f te n befmet de
grond , in welke dan de tederke, wortelen
der planten verrotten. - •
r. Eenige boomen ‘zyn-', in vette gronden,
aan . een. foort van te volheit van vochten
onderworpen ; ■ gelyk de-Olmbopmen met breede
bladeren, welkers fap*; in föbrtgelyke gronden
,: met het holachtige zameiiweefzel te
verbreken , tuflehen het hout en de fchors
inkort: men ziet dan de bladeren geel worden
en verdroogen. Du Heer Duhatnel denkt
dat infnydingen langs de lengte van den
k a m m e t het overtollige fap gelegèntheit
tot uitvloeijen te geven , deze ziekte genezen
kan. De Eiken, EJfchen , Beuken
en Olmen met kleine bladeren * zyn , in dezelve
gronden , aan dit foort van ziekte niet
onderhevig:
: De boomen zyn noch aan een. ziekte onderhevig
die hen veeltyds doodelyk is: men
ziemhet fap. door de fchors doordringen. Dit
fap heeft een honingachtigen fmaak: en lokt
de mieren en byën tot zich. -
Zomtyds verheffen zich op de boomen een
foort van uitwaflen die met -de fchörs van
den boom bedekt zyn. Deze- uitwaflen bekaai!
uit een zeer hard hout, Vah Welké de
richting der vezelen op verfcheide wyzen
loopt. De Heer Duhamel zeeht dat hy de
reden hier van niet heeft konnen Ontdekk
en ; wat middelen hy ook bezocht, kon . I. -D E E L.
hy echter niét flagén om ver ‘door konk op
de boomen te doen voortkomen.
De groote koude doet zomtyds de watef-
deelen die in| de boomen zyn bevriezen,
deze kleine ysdeeltjes veroorzaken, door
hunne uitzettende kracht, barken in de.
boöfflen , die zich over hunne-gehèele lengten
uitkr.ekken: deze barken geven een kerk
gekraak op het oögenblik dat zy openfply-
ten deze fpleten • gaan inwendig door het
hout. Dooi* de tyd wérden deze fpleten met
een fchors bedekt die een foort van rib
vormt: me tl heeft ppgèmerkt dat dit ongemak
de boomen meer aan de noord dan aan
de zuidzyde overkoomt.' •
; De fchors der takken en van de kammen
der Eflchenboomen , , zyn zomtyds geheel
fchorftachtig ; het hout zelfs is geheel met
rimpels bedekt: deze böotrien werden doorgaans
krom en wankallig.' Het is goed dat
men dan opmerkt o f het hout hier door niet
met aderen van verfchillende kleuren ge-
kreept wort, ’t geen het'zélve een verdién-
ke geven zou.
De donder, de winden en hagel verminken
zomtyds de boömen. Men kan dan niets%e-
ter doen, als de befchadigde decleri aftekap-
pen;- de wortelen fchieten hier door kerker
uit, en geven nieuwe takken.
De torren, rupzen,-bqomluizen en andere
infeélen knagen de bladeren dér boomen,
de wespen en- andere ? vliegen verflinden de
vruchten; het belle middel-is-om deze laat-
ke in vleflchen , in! welke men water met
honing ko et, te lokken, waar door zy omkomen.
, De wormen der kevers knagen zomtyds de
fchors van de wortelen der jonge boomen af
en doen dezelve kerven. Gelukkig vèrfchy-
nen deze infeCten alle jaarèn in zoo groote
meenigte niet. Zoo men in deze omkandig-
heden, de boomen wilde meken', zoo zou
men dezelve hier door kerker aanlokken.
Men ziet zomtyds boomen, gelyk olmen en
elzen, die met,een meenigte kleine gaatjes
door dc roode wormen doorboort zyn: zoo
moet men, zoo zy niet te meenigvuldig zyn,
hen met een lange naald in dezelve doodke-
ken; maar zomtyds doorbooren zy den boom
met een zoo groote meenigte gaten, dat zy
hem verzwakken, en de wind hem om-
wérpt. In de boflehen beipeurt men in zom-
mige boomen gaten, die zoo groot zyn dat
meiy’er een vinger inkeken kan: deze gaten
werden door groote wormen veroorzaakt die
het hout knagen.
T De