Ruim lang; de Haart zes en een halve duim ,
■ en uit ach tien groote pennen zamengeRelt;
de vleugelen hebben ieder zeven en twintig
groote pennen. De Gans heeft den hals veel
korter als de Zwaan , en langer als de Eendvogel
: de kleur van haare vederen verfchilt
gelyk in alle tamme vogelen ; zomtyds i-s
dezelve bruin en gemengelt; dan weder afch-
verwig o f wit met bruin vermengt. Het
-mannetje is'gewoonelyk wit. De bek en
bóóten der jonge Ganzen zyn g e e l, en die
der ouden rood.
Wanneer de Gans boosaardig werd, blaaR
z y gelyk de flang: z y leeftzeer lang. Willug-
>by haalt een Gans aan die tachtig jaaren oud
-was, en die men om haare boosaardigheit en
het kwaad dat zy aan de jonge Ganzen deet,
dooden moeil.
De Gans is een halfflachtige vogel o f van
•beiderlei leven, die, gelyk de Eend, op het
land en in het water leeft. Men ziet dezelve
in Vrankryk aan de Rivier de L o ire , zich, in
zekere tyden van het jaar by een verzamelen,
en naar andere landfchappen begeven , van
"waar zy ieder vervolgens naar haare huizen
te rug keeren. Deze vogel voed zich Voor-
namentlyk metzaaden en kruiden: hy is log,
oefent zich weinig in ’t vliegen, en gaat langzaam
v o o r t : echter leid uien zomtyds een
troep Ganzen meer als vyftien uuren verre,
gelyk men de jonge Kalkoenen doet. Belon
zecht dat de tamme Ganzen haaren oorfprong
van de 'Vilde Ganzen trekken, en dat ’er een
groot foort is , dat fchoone kleuren heeft, en
vruchtbaar is; het andere fo o r t, trekt op de
wilde Ganzen , is kleinder en zoo voordeelig
niet. De goede Huishouders , die voordeel
van de Ganzen weten te trekken , verkiezen
die welke wit en van het grootfte foort zyn |
boven die welkers vederen van kleuren veranderen
; doch fchoon deze vogelen overal
opgevoed konnen worden , zoo kan men ’ er
echter geen grooter voordeélen van trekken,
zoo men niet in de nabuurfchap van een rivier,
beek , meer o f Vyver is , die altoos met water
vervult is , om dat zy in het water zouden
konnen aafen. Twee mannetjes zyn genoeg
voor zes o f zeven wyfjes: deze leggen
driemaal in het jaar , en iedere maal, tien o f
twaalf eijeren. Jan IJbauli leert ons ^ in
zyn Landhuis £Maifon Rufilque^ , dat zoo
men de eijeren der Ganzen niet telkens weg
neemt wanneer zy gelecht hebben , z y ze
bebroeden ; maar dat wanneer men dezelve
.wegneemt , zy geRadig voort leggen, en
zomtyds tot twee hondert eijeren , en zelfs
zoo lang tot dat zy Rerven. Z y leggen vail
Maart tot in Juny f en broeden dertig dagen.
In verfcheide landfchappen van Vrankryk,
Brabant en Duitfchlaüd, trekt men ’er grootte
voordeeleh van ; ook ziet men ’er groote
troepen Ganzen , na den oogR , in de velden
met de jonge Kalkoenen graazen :in denherfft
meft men ze in de tyd van vyftien dagen, o f
drie weken vet, met hen'de oogen uit te Heken.
Het is ten onrechten dat men de Gans voor
een botte vogel aanziet; haaren llaap is gering,
zy word op het minfle gerucht wakker;
zy is zelfs zoo wel gefchikt, als zommige
honden , om des nachts een landhuis te bewaken
; want zoo ras zy iets ho ort, zoo
fchreeuwt zy onophoudelyk. Men haalt hier
van een berucht voorbeelt in de HiHorie van
Rome aan, alwaar zy in het getal der gewy-
de vogelen geplaatH was, om dat z y de Romeinen
de aannadering der Gaulen had doen
gewaar worden , die gereed Honden om het
kapitool te overweldigen. Het is zeker ,
zecht Lemery , dat dezen vogel leerzaam is ;
ik heb ’ er een gezien, zecht h y , die een rad
om deed gaan , waar door het vleefch braa-
de.N
iemand is onkundig yan hoe veel nut dezen
vogel in onze huishoudelyke gebruiken
is : zyne kleine vederen dienen om bedden
en hooftkuflens zamen te Hellen, die ons een
aangename llaap verfchaffen ; en de groote
pennen van. zyne vleugelen, verRrekken ons
tot fchryfpennen , van welke een ieder het
gebruik kent* Men plukt de Ganzen twee
maaien in ’ t jaar , in de lente en in den herfR.
Het fchynt dat de Ouden niet gewoon waa-
ren om op Ganzen vederen te flapen. Belon
zecht dat z y zelfs de bedden van vederen niet
kenden , om dat zy thans noch niet by de
OoHerlingen in gebruik zyn ; hunne bedden
zyn van het affcheerzel van het hair der kamelen
, wol , kattoen , en toppen van riet
zamen geflelt.'
De meH der Ganzen , verderft de weiden
en brand het gras, deze vogelen zyn in Haat
om veel fchaden in de velden en tuinen aan
te rechten , zoo'men hier voor niet waakt:
het bilfen-kruid, dolle kervel , en bittere
amandelen, zyn vergiften voor deze dieren:
weinig gevogelte is meer onderhèvig om
wanfchepzels voort te brengen, De Boeren
kennen , dopr de groote en gedaante der eijeren
, wat foórt van Ganzen ’ er uit vóórt
zullen koomen ; en zy verwerpen diegeene,
welke om te bebroeden niet bekwaam zyn,
die geen vogels van een lang en vruchtbaar
leven zullen voortbrengen.
Het vleefch der Ganzen is een vry goede
fp y ze , maar het is niet zeer gezond, vermits
•het grof en moeijelyk te vèrteeren is : men.
moet flerk zyn en veel beweeging hebben ,
om het wel te doen voeden en een vafl en
duurzaam voedzel te doen voortbrengen ; zy
die een zittend leven leiden , en vooral lieden
welke hun leven in een boekvertrek
doorbrengen , moeten ’er zich van onthouden.
Men verkiefl dezen vogel van een mid-
delbaaren ouderdom tot fpyze , want wanneer
hy te jong i s , zoo is zyn vleefch lymeng
en minder gezond; en in tegendeel is het
vleefch der ouden droog , hart en onverteerbaar.
Men eet de Ganzen gebraden o f opge-
flo o ft, men maakt in eenige landen paHeyen
van de bouten der Ganzen , die hoog-geacht
worden , en in andere zult men ze in. De
eyeren van deze vogelen worden door het
gemeene volk gegeeten, maar zy zyn op veel
na zoo aangenaam niet als die der hoenderen.
Het bloed der Ganzen is vergiftwederflaande;
haar vet is verzachtent, oploffent, zenuuw-
Herkende en buikzuiverende : het belet de
kinderpokken om diepe littekenen te veroorzaken
, deze zelfflandigheit als mede de lever
der Ganzen wierd voor een dierbaare zaak
by de Romeinen gehouden. Haaren meH is
°pftyghigkeerende, pisdryvend en koortsbre-
kende : het eerRe vel van de pooten dezer
vogelen , is nuttig om allerlei foorten van
v lo ed, enz. te doen ophouden.
2. De W ilde Ga n s , Anfer Sylvefiris:
deze vogel onthoud zich op de bebouwde
landen, op welke hy graaR: hy is veel kleinder
als de tamme Ganzen , en werd -zeer
moeijelyk tam gemaakt: hy koomt des winters
na de Kraanvogelen-ovtx: Zie dit woort.
De wilde Ganzen vliegen zoo wel by den
dach als des nachts in troepen en met veel
order. Z y vormen een driehoek zonder voet-
Reun, gelyk de Kraanvogels en wilde Eeu-
den ; haar gefchreeu'w is dóórdringent en
doet zich op een grooten afRand hooren :
men heeft mede opgemerkt dat de luchtpyp
in de wilde Ganzen, gelyk die der Kraanvogelen
, op de wyze van een jachthoorn ge-
kromt is. Haare vlucht is zeer uitgebreid ,
de. hals zeer lang : de bek , beenen en poëten
, van een geelachtige faffraankleur ; het
opperRe gedeelte van haaren bek is geheel
met eenige reijen kleine tanden b ezet, en
het onderRe met een eenige rei ter wederzy-
L D eel.
den ; -d'e rong heeft *er mede een aan iedere
zyde op het buitenRe vlies: zomtyds is het
gehemelte mede gerant.
Deze Gans. onthoud zich gaarne in de groote
vlaktens die met groen kooren bezet zyn ,
’t geen haar tot voedzel verHrekt, en zy
broed haare jongen op de eilandjes en de aan
zee gelegen plaatzen op welke men moeras-
feu heeft. Haar vleefch is oneindig ligter,
weifmakehder en aangenamer.als dat der tamme
Gans.
Men ziet in den omtrek van Ferrare in
Italië en in Vlaanderen , . eenige wilde Ganzen
die door haare vederen van de andere on-
derfcheiden zyn. •:
3. De Z e e - G a'Nö, o f D u ik e r - G a n s ,
M e r g a n fe r :: dezen vogel, die de groote Duiker
van verfcheide Natuurkundigen is , heeft
veel kleinder v luch t, in evenredigheid van
deszelfs groote, als de andere Ganzen. Zyn
lichaam'is lang , zyn rug. breed en plat; de
vederen' van het opperRe gedeelte is bruinachtig
afchverwig, en die van het onderRe
van een Izabella kleur; de groote flagpennen
hebbe witte punten : de bek is langer als den
voorRen vinger, en van een geelachtige
bruine kleur , het opperRe gedeelte van den
bek, is aan het einde omgekromt: beide zyn
zy met tanden gewapent, en .gelyken ter we-
derzyden naar een zaag : de beenen en voeten
zyn rood.
4. De N on n e -G a n s , A n a s m u fca ris.
Dezen vogel is niet zeer gemeen in onze landen
: men noemt hem dus om zyne houding
welke met die der Ganzen overeenkoomt,
en om dat zyne vederen naar het gewaad van
een Non , die met wit en zwart gekleed is ,
gelyken. Hy is zoo groot niet als de gemeene
Gans : maar grooter als de Eendvogel:
zynen Haart is kort en zw a r t: hy heeft hoo-
ge pooten ; zyne voeten zyn p la t, breed en
zeer zwart ,;.zoö-<)ok zyne beenen', bek en
oogen ; zyn bek is kort. Belon zecht dat de
Nonne-Gans de liRigheit der Vollen bezit,
-om haare-jongen het gevaar te doen öntkoo-
men wanneer iemand hen vangen wil. Zy
maakt den fchyn van zich zelfs te zullen laa-
ten grypen , -en geeft hen hier door tyd om
te ontfnappen. Zomtyds gelaat zy zich als
o f haare vleugelen 'en. beenen gebroken waa-
ren ; en zoo ras zy haare jongen buiten gevaar
z ie t , zoo vliegt zy weg , en ontkoomt
de handen der Jagers: zy vangt de vliegen die
over de oppervlakte van het water zweeven.
V v 5. De