
ANDIRA-CUACIUL 5* ANEMONE. ANGELIER..
die omtrent de lengte van een vinger heeft,
hy heeft geen andere graaien als die van den.
Sug, die zeer klein is.
De Anchovis- heeft, met de Sardynen ge~
ineen dat z y in dicht gefloten troepen zwemmen.
Vermits het licht een aanlokzel voor
dezen vilch is , zoo. bedienen zich de Vis-
fehers van dit middel om hen in hunne netten
te lokken. In Catalogne en Provence
vangt men de grootfte meenigte Anchovis,
van het begin van December tot half Maart.
Men vangt dezelve mede in M e y , Juny en
Tuly; in. welke tyd. z y door de Straat van
Gibralter trekken om in de. M-iddellandfche
zee te wyken. Men heeft dezelve mede op*
de Weftkuft van Engeland en het Prinsdom
Walles. Zoo ras de viflery van den Anchovis
geëindigt is , fnyd men dezelve het hooft
a f; ontbloot hen. van de gal en darmen, en.
zout hen in vaaten.
De Grieken en Latynen maakten van d'cn
Anchovis die in zyne pekel ontbonden en
verteert was., een.fans., die z y Garum noemden,
en aan welke z y de b.ynaam van zeer
dierbare, gaven..- Deze faus diende 'om de
andere viflchen- welfmakender te maken: zy
verwekte den. eetluft, bevorderde de verte e~
ring, gelyk zulks het matig gebruik van den
Anchovis mede- doet. De befte Anchovis
moet zacht, verfch, uitwendig blank, inwendig
rood, klein, v e t en vait zyn..
• ANBIÏkA-GÜAeHU, een foort van.
Uledermuis, die de groote van een duif heeft:
z y hebben een uitwas- op den- neus, ’t geen
haar de naam- van Gehoornde Wkdermuis heeft
doen verkrygen.. Z y vervolgen de dieren,.
en zuigen ’ér het bloed uit wanneer zy hen '
in, haar geweld krygen-konnen: Mén. zech-t
dat z y -zich in- de bedden verbergen, en-de-
aderen van de beenen doorboren. De tong
en-het hart van deze dieren, werden voor een
vergift gehouden, 2 e V i ï d b l m w s , -
A N EM O N E , een verwon derlylce bloem-,
om de fchoonheit en verfcheidenhëit- van
haare- k le u r e n h e t is een iooswyze bloem,
welker fteel niet hoog opfchiet, en- fterk
z.yn moet- om de bloem te konnen onder—
fthragen: het hooft van. een fchoone Anemoon
moet zeer ront, haare kleurenTeven--
dig-, en de bladeren.die de bloem uitwendig
omvangen , welke men- de Mantel -noemt,
breed en - w.elgeront zyn. De verzameling
van de- kleinfte. bladeren, die het inwendige -
van.de. bloem.uitmaken.,, moeten.een.foort:
van koepel vormen met zich te krommen ;
du-s moet zy breed zyn om. de bloem beval-
ligheit -by te zetten.
De Natuur verfpreid de rykdom van haare
kleuren over deze bloem: men heeft hoogrood
« , vuurkleurige en witte ; de gefcha-
keerde zyn zeldzaam; dé fluweelachtige zyn
de fchoonfte. A lle deze bloemen, - volgens-
de oVereenftemming van haare kleuren gefchikt
, maken een zeer fchopn uitwerkzel
in een bloemperk. Om haare fchoonheit te
bewaaren ,. moet men haar voor dén regen
en wind befchutten.
Anemonen die in Oétober geplant z yn ,
bloeijen in Mey o f Juny. Men vergadert
het zaad van de fchoonfte foórten óm te.
zaaijen, dit is een middel om een tallooze
•verfcheidenheit te bekomen, in welke men
met verwondering de ‘fpelingeu der Natuur
kan opmerken.. De Anemonen die van zaad-
voortkomen, bloeijen niet voor het. tweedejaar.
Zoo-ras de bloem en het lo o f verwelkt
zyn , neemt men de wortelen uit den grond ,,
die men, Klammien noemt. Men fcheurt dezelve
gelyk -andere bloembollen--, en- bewaart
hen. in. korven tot. dat men hen weder plant,
De Anemoon is afvegende: haare bladeren,
gekauwt, doen het ipeekzel uitzypelen, en-
houden de tanden rein,
A .N G E L I E R , N a b ï i -s e ó e m :,' G i-
È-OFFEiBLOEM, T e s t e b e o e m , Caryo—
phyllus bortenfis, is eén plant die men in de
Tuinen aa-nkweekt, om de fchoonheit, aan—
genamen reuk .en fraaije jfeftaltè van des'zëlfs
bloemen. Haaren wortel- is eenvoudig en
vezelachtig: deszelfs fcheuten zyn- me-enig-
vuldSg, glad, rond,; een en een halve v oe t
hoog.., knobbelachtig en geknoopt : haare
bladeren komen- twee aan twee uit iedere
knoop; z y zyn lang, fmal ,. h a r t, dik engroenachtig,
De bloemen komen aan de
toppen der fcheuten; zy beftaan -uit veriehei-
de 'bladeren die in ’t ronde gefchikt z yn ,
getant, dikwyls - van verfch-illende kleuren,
en- van een* aangename nagelïeuk. Dé ftam-
per der bloemen- wert in- ’t vervolg een- ronde.
vrucht,, die met.platte zwarte zaden.vervult
zyn.
Hoedanigheden'-der Ahgciieren.
Mén heeft een groot getal foorten van:
déze bloemen, Z y verfchilTen in.groote,,
kleur, en. getal van bladeren. Alle deze-
verfcheidenheden.worden door de verfctól—
lende_-
ANGELIER. ANGELIKA.
lende aankweekingen veroorzaakt, en doen
de Angelier voor de eerfte der bloemen
houden. De naameii die de Blöemiften aan
de Angelieren geven, zyn menigvuldig, en
hangen van de eigenzinnigheit der Bloem-
minnaren a f , die hen ,. by voorheek -, de
Hertog van Candale, de Groote Cefar, de
Groote Cyrus, de Zegepralende Schoonheid
■ noemen : deze laatfte is een Angelier die
bloedrood op een melkwit heeft, enz. De
Angelieren. die men gemeenelyk onderfcheid
zyn de violette-, dé roede-., de incarnate, de
roozeroode, de gejpikkelde, en de driekleurige
Angelier. Een Angelier om volmaakt
te zyn moet ftrepen hebben die volmaakt
tegen de hooftkleur affteken ," en geenzins
met dezelve vermengt zyn. Deze ftrepen
moeten zich, zonder afbrekingen, van den
voet der bladeren tot aan der zelver uiteinde
.uitftrekken, De groote ftrepen, die
een vierde o f de helft van een blad beflaan,
zyn veel fraijer als de kleine. Een fchoone
Angelier moet drie duimen in middellyn,
eri negen o f tien in omtrek beflaan :. die
■ geene welke veertien duimen in omtrek
hebben, zyn te v e e l aan het barften der kelk
onderworpen. De Angelieren moeten als
in eén ronde kwaffi eindigen; zy moeten
niet te veel vlakjes, en tanden hebben, die
haar doen warren en opryzen, en de bladeren
moeten niet langwerpig in- een punt
uidoopen.
Aankweking der Angelieren.
Men tan de Angelieren door zaijing, aflegging,
en afzetting aankweeken; doch men
maakt meer gebruik van het afleggen; want
de bloemen van de Angelieren die men van
zaad aankweekt, zjiïi wild, veel ideinder,
en fchoon zy veel verfcbeidenhèden bevatten,
hebben z y echter minder reuk en zyn
enkel, fchoon het,zaad van dubbelde Ange-
lieten gewonnen is.
De aarde in ' welke, men de Angelieren
plant, moet na derzelver foort gefchikt
zyn : de violette, roode, purpere, en gejpikkelde
, Beminnen een aarde-die zamengeftelt
is uit een derde zwart zand, dat men aan de
oevers der wateren vint'; het andere derde,,
van half welvergaane paarde en half koemift,
en een derde zachte vette aarde, alles wel
zamengemengt én gezift, voor dat mén haar
ïn de potten d o e t: de incarnate beminnen
1 een aarde die half uit wel vergane meftaar-
de , en half zwart zand o f aarde van mals-
59
hoopen is zamengeftelt: De aflegging der
Angelieren duurt van den 20 July tot in de
maand Auguftus: dezelve gefchied in het
midden van den knoop dié het naafté by
den wortel is. In den winter moet men
haar voor de koude befchutten, door middel
van matten o f in broeikailen ; dezelve
water geven wanneer zulks noodig is , en
haar niet naby- de muuren plaatzen, om dat
de lucht om dezelve rondvloeijeh kan. Men
moet mede voor de bladeren zorgen , de
fteelen met ftokjes onderfteunen , en hen
aan dezelve met koper ö f yzefdraden vaft-
hechten ; de overvloedige fcheuten affny-
deh om dat de vöornaamftébeter flagen zou;
en de groene Luizen, Plantluizeh, Rupzen,
en vooral ce Oorwormen dooden, die deze
bloemen bederven. Men zamelt het zaad
in het einde van September in , en men
zaaid het in het einde van Maart.
Eigenfchappen der Angelieren.
De reuk der Angelieren is zeer fyn , door-
drihgent en fpeceryachtig i men pryft dezelve
in alle, ongemakken van het hooft en
hart aan , maar vooral in de kwaadaardige
en befmettelyke ziektens., Eenige. roemen
Het zap van- deze gêheële plant als een zeer
krachtig middel om het vergift te wederftaan.
Men bereid in de Apotheken een firóöp, een
conferf, een azyn en een ■ overgehaalt water
van Angelieren: het water verwekt het
zw e e tc li; de azyn -van roode Angelieren,
heeft een aangëname reuk en fmaalt, en
een hartfterkende kracht. In de pefttyden,
maakt men ftukken linnen in dezelve nat,
aan welke men ruikt, en de flapen van het
hooft mede beftrykt: men neemt ’er ook alle
morgen twee lepelen van in.
A N G E L l E A , Angelica, een plant welke
deze naam om-haare uitnemende krachten
verkregen heeft. • De wortel van de Angeii-
ka is drié vingeren dik, uitwendig zwart ert
gcrimpelt, inwendig w i t , met een fcherp
en bitter vocht vervult; en van eenen zeer
aangènamen fpeceryachtigen reuk: haare fteel
is twee voeten hoog, h o l, en getakt: haare
bladeren gelylten naar die van de water Eppe:
de bloemen zyn w it, rooswys, en by wyze
van een zónnefchenn gefchikt; en de vrucht
beftaat uit twee kleine zaaden.
- Mén krygt de Angclika gedroogt uit Bohème
, van het Aipifchë en Pyrêneefche gebergte
, en uit Auvergme ; de- befte is' dié
H 2 - welke