in bet water«, en verflind alles wat bet ontmoet.
De Kayman word in weinig tyd het
grootfte dier dat uit een ei voortkoomt, vermits
men Ier wind die meer als twintig voeten
lang zyn. Zyn kop en het bovengedeelte van
zyn lichaam zyn met fchubben bedekt die zoo
hard zyn dat zy het .dier onkweftbaar maken;
maar zyn buit is zoo zacht onder zyn lichaam
dat men het lichtelyk dooden kan wannéér
men het op deze plaats kwetft. Deszelfs groot-
fle fterkte beftaat in zyne tanden die elkande-
ren kruiden, indiervoegen dat hy gemakke-
lyk alles verbreken kan wat hemvoorkoomt:
hy kan een groote uitgeftrektheit in een rechte
lyn en met veel fneiheit afleggen , maar
vermits zyn en ruggraat maar uit een ftuk beftaat,
zoo kan hy zich niet gemakkelyk wenden:
zyne onderkaak is onbeweeggelyk. De
K ayman heeft een vry doordringende muskus
reuk, hy heeft twee blaazen aan den onderbuik,
en een aan iedere samenvoeging der
achterfte pooten: zyn vleefch is taai, onverteerbaar
, en heeft een muskus ftnaak, zoo
-als meede zyne eyeren. Men vint de Kayman
me ede op de groote Eilanden, in de
moeraden en op de oevers der groote Rivieren,
-in Afrika, op hét Eiland C y lon , en in
Amerika.
Ondanks de verwoede verflindzucht van den
Kayman , zoo'heeft men, zecht de Vader Z<z-
b a t, Mulatten en Negers welke zoo ftout
zyn om hem aan te taften en ’er zich meefter
van te maken , zonder andere wapenen als
een dik ftuk leder o f een hol hout dat zy in
de hand houden, en hem in den bek ftekeh
om dezelve geopent en onder het water te
houden, vermits deze dieren geen tong hebben
, zoo konnen zy niet beletten om water
in te zwelgen en hier door te verdrinken.
Zie op bet woort K r o k o d i l het onderfcheid
dat men tuflchen de Krokodil en de Kayman
heeft.
K A Y O U R O U R E , dit is de Aap die
men op het Eiland Cayenne Witte Macaque
noemt, en die tot het geflachtder Meerkatten
behoort. Zie dit woort. .
K A Z I L O T . Zie achter het artikel W a l -
V I S C H .
K E E L K R U I D , zie L i g u s t e r .
K E E R K R I N G S V O G E L . Men geeft
dezen naam aan een vogel die de verbrande
Luchtftreek bewoont, dat is te zeggen, de
uitgeftrektheit die tuflchen de twee Keer»
kringen bevat is. De Vader Eahat zecbt in
zyne Reize naar de Amerikaanfche Eilanden
in het VUL deel, dat deze vogelen de groote
van duiven hebben: zy hebben een kleine en
welgemaakte kop; hunnen b ek 'is omtrent
drie duimen lang , v ry dik , fterk., fpits en
geheel, rood, gelyk mede zyne pooten welke
gepalmt z yn : hunne vleugelen zyn zeergroot,
in evenredigheit van de groote van zyn lichaam;
de vederen zyn vry wit; de ftaart is
uit twaalf o f vyftien vederen zamengeftelt,
welke v y f o f zes duimen lengte hebben, uit
welkers midden twee lange vederen van omtrent
vyftien o f zeftien duimen lengte voortkomen
, welke zamengehecht, 'en maar eene
veder fchynen uittemaken : hierom hebben
de Franfche Matroozen hem Paille-en-cal ge-
noemt. Hy vliegt zeer w e l, en verwydert
zich zoo ver van het vafte land, als de vogel
die men Fregatvogel noemt; maar hy ruft
zich op het water, gelyk de Eendvogelen.
Hy leeft van viflchen; hy lecht zyne eyeren,
broed zyne jongen, en voed hen op de woeste
Eilanden op.
# K E I S T E E N , Silex. Dit is een ftoffe
die meer o f min tot glas kan gebracht worden,
en die men wil dat, voor-een groot gedeelte
, door de zandachtige klei. voortgebracht
word. Het wezentlyk kenmerk van
de keifteeh is dat hy hard is , en vuur uitgeeft
wanneer hy met bet ftaal geflagen word; van
onoplosbaar door de zuuren te z yn , zich in
glas té veranderen met o f zonder hyvoegze-
len , na maate dat hy min o f meer gekleurt,
o f meer o f min ondoorfchynent is. Het vuur
geeft de deelen van de keifteen o f het zand,
met hen op een gelykflachtige wyze te ver-
eenigen, gelyk mede de deelen der kleiaarde
die de werking der lucht en andere hoofd-
ftoffen mogelyk verdeelt heeft, volgens
de Heer de Bujfon , hunne eerfte gedaante
weder. Zoo de kleiaarde, zecbt dezen Aka-
demift, een keifteen en glas kan worden.
-Het glas fchynt de wezéntlyke hooftftoffely-
ke aarde te zyn ,• en alle de gemengde een
vermomt glas: detne.taalen, mineralen, zouten
, enz. zyn niets anders als een aarde die
tot glas kan gebracht worden: de kalkachtige
•zelfftandigheden, die van een fchelpachtigen
aart zyn , fchynen een byzonder foort te vormen.
De Natuur doet dagelykfch aan den oplet-
tenden Waarnemer, deze natuurlyke verandering
van zand en keifteen in kleiaarde bemermerken;
maar ft geen door een langzame en
ongevoeligen voortgang uitgewerkt word.
Men behoeft de oogen maar alleen op een
der onbebouwde vlaktens te veftigen, alwaar
de afgeknotte keifteenen hier en daarverfpréid
leggen: men befchouwe de oppervlakte van
de keifteenen maar die voor de lucht bloot-
geftelt i s ; hunne bovenzyde is altoos zeer
wit; terwyl de tegengeftelde zyde welke de
aarde aanraakt, deszelfs natuurlyke kleur behoud..
Zou men hen verbreekt, ziet men dat
deze witheit meer o f min diep in de keifteen
indringt. Het witte gedeeltè is zacht, en
kleeft aan de tong gelyk de bolusaarde. Men.
bemerkt in dezelve de- keifteen op die verandert
en ontbonden word, en neigt om zyne
voorige gedaante en eigenfchappen van kleiaarde
en-bolus weder aan'te nemen , uit welke
hy zamengeftelt is. Men word in alleker-
fteenen dezelve gelykvormigheit gewaar: de
zyde die naar de lucht gekeert is, werd wit
en zacht; terwyl de andere haare hartheit en
kleur behoud. Dit zyn dus geen onvolmaakte
keifteenen van verfchillenden ouderdom,
en welke hunne volkomenheit noch niet verkregen
hebben.
Dit fto f, ft geen dan eens een luifterryke
geele kleur heeft, en dart eens naar het zilverzand
gelykt met welk men het fchrifc be-
ïfcrooit, is niets anders als een zeer zuiver
zand, t geen in zekervoegen verdorven en
byna tot zyne beginfelen gebracht is , en tot
een volkomen ontbinding neigt. Deze fchil-
vertjes werden vervolgens verder ontbonden,
en tot die trap verdeelt dat zy de eigenfchap-
pen der kleiaarde verkrygen. Het fchynt dat
de talk een middelftof tuflchen het glas o f
doorfchynende keifteen en de kleiaarde M
in plaats dat de groove en onzuivere keifteen
met zich té ontbinden , tot kleiaarde over-
gaat zonder de tuflehenkomft: van iets anders.
De ichikkmg der keifteenen is in groote-
klompen en lagen, o f in ftukken die in een
groote meenigte verfpreid zyn , 1 zy op de
oppervlakte, ’t zy in het inwendige van de
aarde, en zomtyds zyn zy hier en daar in het
kryt verltrooit.
Wanneer het water door de, lagen van het
zand dat tot glas kan gebracht worden, door
die van de zandfteenen, kleiaarde en leven
doordringt, zoo belaad het zichmetdefynfte
en gelyküachtigfte deelen van deze ftoffe, en
het vormt ’er verfcheide van elkanderen ver-
ïchillende zamenftremmingen van; o-elyk de
talk, amiant en andere. Het rotskriftal, de
edele gefteenrans» ea zelfs de diamanten kon-
? ellia^ ,door'zypelingen van glasachtige ftof-
ren belchouwt worden ,' welke het water veroorzaakt.
De keifteenen welke eenigzins doorfchynende
zyn en een fyne korl hebben, gelyk
het ffaaije agaat, gaan zonder byvoegzelert
in geen glas over: men moet hen met een ge-
genoegzame hoeveelheit alkalynzout vermengen.
De witte keifteenen werden voor de-
befte -gehouden om. glas te vervaardigen om
dat z y geen metaaldeelen bezitten , en dus
het glas niet klenren. Die geene welke hart,
van een vaft zamenhechtzef, glad, gekleurt
eii half doorfchynende zyn , zyn fóorten
van agaaten: derzelver zelfftandigheit is de-
ze~ e- De kleur maakt alleen het onderfcheid'
tuflchen het geen men Sardonix, Onix, Cal-
cedomefteen, Kornalyn en Jade noemt. Zie
ieder dezer woorden, en het artikel A gaat.
^ Wat de deelen betreft uit welke At Keifteen
Silex zamengeftelt is , zoo zouden wy gewillig
met Henchel hebben willen uitroepen
Och, Keifteen l . . . . . . Keifteen ! . . . . . . Welk
e?neftoffeis het die u gevormt beeft? Maar w y
dachten onze Leezeren vermaak te verfchaff-
fen met hen de fchoone denkbeelden van den
Heer de 'Bujfm voörteftellen^
K E I S T E E N B O O M , d^t is den naam.
van een Amerikaanfche boom, die om zyne'
uitnemende hardheit dus genoemt word: hy
heeft eene hoogte van v y f en twintig o f der-
tig voeten ; maar zyne dikte bedraagt niet'
meer als twaalf o f veertien duimen' in mid-
deifyn: zyn fchors is witachtig en niet vaft r
hy heeft weinig takken en bladeren, en zyn
zap verdroogt ras wanneer hy omgekapt is-
' K P I Z E R , Imperator. Eenige Infeften—
kundigen geveri: dezen naam aan een foort van
Vlinder, welkers vleugelen met uitnemende
ichoone kleuren verfiert zyn. Hy heeft vier
pooten, ronde en getande vleugelen, welkers
kleur op het rofle trekt, en met zwart
gevlakt is , hier over loopen zilverkleurige
itrepen , en zwartachtige dwarsftrepen;
Dit is een flang die men te
Lrudalafafa in Mexiko vint, en van den Ko-
ning der Slangen onderfcheiden is ; zie dit
ïvoort* De huit van dit dier is uitnement luis-
terryk en prachtig; zyne katachtige fchubben
zyn zeer bevallig gevormt en zeer fraai met
zwarte vlakken gemarmert, die een fóortvan
wapenfchilden verbeelden ; alle de andere
fchubben zyn met zwartachtige vlakken ge