
*4 A P P E L B O O M . A P P E L B O O M .
het hair uitvallen, doch inwendig is het een
vergift. Men noemt het Honden doot, om
dat de Ouden meenden dat deze plant de
honden deet fterven.
Men leeft in de Mattere tnedicale, dat de
melk die uit dezelve vloeit wanneer men ’ er
de bladeren affcheurt, door den regen ftremt,
en een foort van witte gom wort, die veel
overeenkomft'met de Gom adragant heeft,
zonder echter derzelver zoetheit te bezitten.
De Arabieren hebben deze tranen, dan eens
de.naam van Manna, dan weder die van
Suiker gegeven, om dat zy niet wiften onder
wat foort dezelve behoorden. Zie T yde-
10 ó s. '
A P O S T E E M K R U I D , zie S c a -
b io s E.
A P P E L B O O M , Malum. De Appelboom
is een boom die overal groeit, uitgezonden
in warme landen; maar vooral bemint
hy gëmatigde en zelfs vochtige plaat-
zen die niet te koud zyn. Hy is zeldzaam
in het. middelde gedeelfte van Italiën en Pro-
vence , om de hitte der luchtftreek. Men
kweekt hem zorgvuldig in Normandyën aan ,
-en zyhe vruchten zyn in dit landfchap in
groote achting, ter oorzake van de appeldranken
die men aldaar van dezelve bereid,
-en voor wyn verftrekken.
Men onderfcheid een groot getal foortcn
van appelboomen , van welke het grootfte
gedëelte niets anders als verfcheidenheden
zyn. De bloem, van den Appelboom is van
de. grootfte fchoonheit; z y is rooswys ge-
fchikt. Op de bloemen volgen de appelen,
die in .gedaante, kleur en fmaak verfchillen,
volgens .hunne foorten. Onder de Appelboomen
maken zommige groote boomen u it;
en andere zyn niet meer als heefters. De
bladeren der appelboomen zyn zonder in-
fnydingen, doorgaans eenigzins wolachtig,
vooral aan de ohderfte zyde, getant en als
gewolkt aan de randen, en beurtelings aan
■ de takken gefchikt: het onderfte is met uit-
fpringende ribben- b e ze t, en het bovenfte
gedeelte met vooren uitgeholt.
De wilde Appelboomen grocijennatuurlyk
in de boflchen, alwaar zy boomen van een
middelmatige groote vormen: men bedient
zich van hunne looten om op de Appelboo-.
men te enten, die men tot ftamboomen wil
aankweeken. Wanneer men deze boomen
tot laagftammen o f leiboomen wil aanleggen,
men dezelve op een foort dat men doucyn
noemt, welkers . bloemen bleek zyn ï hy
fchiet niet veel hout; echter zoo de grond
hem voordeelig is , wert hy hy zeer groot,
en geeft langen tyd vruchten; maar wanneer
men laagftammige appelboomen wil hebben,
die ras vruchten geven, ent men op de dwerg
appelboom, anders Paradys-appelboom ge-
naamt, die byna niets anders als een heefter
is , en weinig hout fchiet* De Appelboomen
met dubbelde bloemen, en de Virgini-
aanfche Appelboom met welriekende bloemen,
maaken een zeer fchoone uitwerking
in de boomgaarden en perken van vrucht-
boomen.
W y zullen hier alleen van die appelen
fpreken die het hoogde gefchat . worden*
De Renetten o f Konings-appelen zyn , zonder
tegenfpraak , de eerfte*; de blanke Renetten
zyn mólfch , doch. haar zap is zoo
geurig niet als dat der anderen. De grauwe
Renetten hebben een geurig en fuikerachtig
zoet zap: dit zyn de befte van alle. De
tamme Renetten zyn groot, en worden geel
in het lypen , zy zyn met zwarte ftippen
gefpikkelt; derzelver zap < is fuikerachtig,
men ftooft dezelve, en maakt *er een gelei
a f, dat een der uitmuntentfte confituuren is.
De Wyn^ap'pelen, zyn groot, rond, en alleen
goed om ,te ftooyen. De roode Kalviel
heeft een wynachtigen, en de witte die op
wyze van een meloen geribt is , een geurigen
fmaak: hy wort hooger als de roode gefchatf.
De Engeljcbe Renetten o f Pipelingen zyn
langwerpig , en met roode ftippen gefpikkelt;
derzelver zap is fuikerachtig.
De Venkel o f Anys-appel, heeft een vio-
letten grond , die met een:ro odachtig-, grys
gedekt is , hy heeft een fyn vleefch en fuikerachtig
zap; deszelfs fmaak heeft eenigeri
overeenkomft met de venkel, o f anys. De
Violet-appel is een. foort van groote Venkel-
appel, hy is groot, byna rond, en met rood
gemengt aan de zyde met welke hy naar de
zon gedaan heeft; zyn vleefch is w i t , en
zyn zap is aangenaam en fuikerachtig.
De Api-appel is een der fraaifte; zyn roo-
zeroode blos fteekt bevallig a f op zyncn wit-,
ten grond ; hy wérd zeer begeert om zyn
. fchoonheit en aangenaam zap, dat de mond
verfrift en den dorft verflaat.. Men onderfcheid
dezelve in twee foorten , de groote en
de kleine.
Men heeft een föort van Appelboom welkers
vrucht men Vyg-appelen noemt, om dat
derzelver bloem zoo weinig tyd duurt, dat
men nauwlyks dezelve gewaar wort, hierom
heeft
A P P E L B O O M . A R A B : SCHRIFT. A R A B O U T E N . &
Iieeft iiven hem mede Malus fruftifera flore
fugaei genoemt.
De Geneesheeren fchryven de appelen in
;garftewater voor •om den hoeft te dillen.
Maar vermits de appelen verfchillende fma-
ken hebben-, zoo hebben zy mede verfchillende
eigenfchappen. De zoete appelen zyn
openende, en de zuure appelen zyn zamen-
trekkende*
Men verfchilt onderling over de eigenfchappen
der appelen, met hunne fmaak vergeleken.
Zommigen willen dat zy een heilzaam
voedzel z y n , en dat zy de zenuwen
dikwyls fchadelyk zyn , zoo men te veel
raauw van dezelven eet; maar men verbetert
deze nadeeligé hoèdanighëden der appelen
met dezelve te kooken, o f hen op de wyze
der Peeren te bereiden. ■ Zie P ee re b o om .
Eindelyk men heeft een meenigte van appelen
, waar van de eene wrang en zuur, de
andere fcherp , en' andere zoet zyn , van
welke laatfte inen cider o f appeldrank maakt,
deze' werden door de Latynen Pomaceum
genaamt. Hier toe verbryzelt men dezelve
onder molenfteenen die op hunne kant liaanï
men perft hen vervolgens om het zap uitte-
drukken, dat men in groote vaten laat gisten,
dus bereid men een vocht dat in plaats
van wyn gebruikt wort, in landen in welke-
de druiven tot geen rypheit komen.
• De zoete appelen leveren een welfma-
kende cider uit, die aangenaam om te drinken
is , doch niet bewaart kan worden. Men
geeft hem een geelachtige kleur en aangename
fmaak, met dezelve te verzoeten door
honing die met zap van krieken gekookt is.-
Men maakt van de zuure en wrange appelen
een cider die drie o f vier jaren goed blyft;
met' deze verfchillende foortèn van appelen
onder elkanderen te mengen, maakt men
appeldranken van verfchillende-foorten.
Het uitgeperfte zap der appelen, gift; het
is eerft z o e t , vervolgens verkrygt het een
prikkelende en wynachtige fmaak; deze cider
drinkt men gemeenlyk. Wanneer men de
gilling verder laat gaan, zoo werd hy fcherp
en kan voor azyn verftrekken. Men trekt
door overhaling uit den cider een brandende
geeft, die weinig van brandewyn verfchilt.
De cider geeft verfterkt het hart en is nuttig
tegen zwaarmoedige aandoeningen, Deze appeldranken
zyn de gewoonen drank der Nor-
mandiers ; de dronkenfchap die dezelve verwekken
, duurt langer als die van den wyn.
Lemery ^ zecht dat men boeren in Nörman-
dyën ziet die zomtyds drie dagen dronken
. I. D eel.
blyyen, na dat zy dezen drank onmatig gebruikt
hebben, en dat zy eindelyk in flaap
vallen. Men bereid mede een liróop van
cider, met tien pinten van dit vocht, tot
op omtrent eene te laten üitdampen: dit
verdikte zap is heilzaam voor de borft.
Wanneer men de appelen- zorgvuldig ge-
droogt heeft, kan men hen tot in het voorjaar
in tonnen bewaaren , met beurtelings
een laag appelen tuftchen een laag ftroo te
plaatzen, Wanneer de appelen bevrooren
zyn , zoo bederft men dezelve met hen by
het vuur re ontdoijen ; maar wanneer men
hen in zeer koud water werpt, zoo koomt
’er een korft ys op derzelver oppervlakten,
de appelen ontdoijen dus langzaam, en hun
tuigwerkelyk geftel werd niet befchadigu
Het zelfde gebeurt de eyeren , als mede
aan de bevroozen deelen der menfchelyke
lichaamen.
Schoon men zecht dat de appelen winderig
zyn, en wat ook derzelver vyanden zeggen
mogen , zoo verfchafFen zy echter een
heilzaam voedzel aan gezonde perzoonen;
zy zyn zelfs nuttig in' eenige ziektens , en
goed voor zwaarmoedige lieden , mits zy
niets anders als water drinken : want zy
worden als 'dan lichtelyk verteert; maar
wanneer men wyn gebruikt-* zyn zy moeije-
lyker om te verteeren.
■ Het hout dér Wilde appelboomen is zoo
hard niet als dat der Peereboomen , en. is
zoo aangenaam van kleur niet. Dit hout is
vaft, zacht, zeer buigzaam, en heeft veel
overeenkomft met dat van den Lotusboom;
het is zeer in achting by de Schrynwerkers,
en noch meer by de Draijers,
A R A B I E S C H E G O M , zie A ca cia
Qwaareiy
A R A B I E S C H O F C H IN E E S C H
S C H R I F T . Men geeft dezen naam aan
een fraije tweefchelpige Schelp,, van het
geflacht der Gapers, die op de beide fluit-
lchelpen verfcheide lynèn h e e ft,' welkers
vreemde fchikking 'ooftérfche letters fchynt
te vormen. Zie G a p e r s .
A R A B Ö U T E N , een groote Brazi-
liaanfchen boom, welke het Brazilie-Hout
uitlevert, dat alomme om zynen aangena*
men reuk bekent is.
A R B U S T Ü S , Zie H a a g - a p p e l -
B O OM. ' fm 1 . :
I A R -