
574
ryfche roeden gerékent, Eindelyk het voord
e lig e denkbeelt dat w y van het goud hebben
, is op deszelfs wezentlyke uitiïiunten-
heit g e jon d . . . - „ .
Het Goud verfchilt onderling m hardheit,
kleur en zwaarte ; _’t geen mpgelyk uit des*
^elfs trappen van zuiverheid ontftaat : dus is
het dat het Goud van een Guinee; in dezelve
uitgebreidheid ? minder zwaarte heeft , als
■ dat van een goude Louis, dat van deze weder
minder , als dat van een Dukaat, van welke
laatfte een voet in ’t vierkant, een en twintig
duizent twee hondert en twintig onfen
weegt. Het Siamfche Goud is zoo breukig
niet als het onze | en het geluk van de fnaa-
ren der Fpeeltuigen , die ’er van gemaakt worden,
is oneindig zwaarder. Dit metaal vertoont
in deflelfs breuken , kleine kantzuilige
hoeken; deszelfs kleur is meer o f minder don*
k e r , volgens zyne hoedanigheden. Het Eu*
ropifche Goud is van een veel hooger kleur
als het Amerikaanfche. Dit laatfte isi>leek,
en men wil dat het ge ene ’t welk van Malak-
ka en Madagaskar koomt-, geheel bleek i s ,
en zoo gemakkelyk als lood fmelt. Het goud
fmelt een weinig eerder als het kooper, en
wel ftraks na dat het gloeijent word : men
merkt op , dat wanneer het fmelt , het de
kleur van de berillen , o f blaauw zee*groen,
aanneemt. Het is dat geene van alle metaa-
len ’ t welk door het vuur het fterkfte verhit
word , en zich het gemakkelykfte met het
kwikzilver vermengt, o f in een amalgama
verandert: men zou zeggen dat ’er een onderlinge
mede neiging tuflchen deze twee metalen
was. Het is een algemeene grondregel in
de Metaalkunde, dat het goud nooit door de
zwavel o f arfenicum, gemineralifeert word :
maar de enkele rook van een grein tin, is genoeg
om het goud zyne fmeedbaarheit te doen
verliezen. Het Koningswater is het fcheid-
vocht o f ontbindzel van het Goud zoo men
het ontbondene door een vlug alkalyn zout
nederploft , verkrygt men een dondergoud,
dat met vier en zeftig maaien zoo veel veerkracht
opvliegen za l, als een gelyke hoeveel-,
heid buspoeder. .
Men vind het Goud in mynen , die het
byzonder z y n , gelyk in A z ia , te Ara-
kan, in Pegu, in Japan, te Malakka, en naby
Batavia; in Afrika, inGuinea, en byzon-
dër op de Goudkufi ; ( de Heer de la Chapelle
heeft opgemerkt dat het goud van Guinea ,
noch tot blad-goud geflagen, noch tot goud*
draad kan getrokken worden j| en op Madagaskar.
In Europa heeft men goudmynen in
Zweden , Noorweegen en Hongaryen. ïn
Amerika vind men Goud in de landfchappen
Maricabo, te Baldivia in Ch ili, in het land*
fchap Quito, in Potoifi in Peru, in Mexiko
en in Brazil.
De Spaanfche Galjoenen brengen uit deze
geweften het goud in ftaaven ofbaaren, zy
landen gewoonelyk te Cadix aan.
Het maagden Goud heeft een geele op het
rooze rood trekkende kleur ; deszelfs moe-
der-klomp is gewoonelyk Quartz, zomtyds
hoornfteen , dikwyls yzer en zilver ; dan be*
ftaat het goud eens uit kleine korlen o f greinen
, dan eens uit bladeren , o f uit klompen
o f takken. Men herkent lichtelyk dat de gee*
le korlen welke men in de fteenen ontdekt ,
goud zyn , wanneer men ’ er met de punten
van een fchaar gemakkelyk lynen op trekken
kan, o f wanneer men ’er den damp van kwikzilver
op vallen laat, het wit word; en wan*
neer zy in het vuur geworpen worden., niet
verteeren. Het is door een diergelyke handel
wys , dat men „ontdekt h e e ft, dat de Erts
van Karthagena, in Mexiko , welkers metaal
geheel naar oogkittelent koper-erts gelykt,
Goud is.
Men ontdekt mede goud in het fchoonfte
foort van Perziaanfche Lapis Lazuli : zie dit
woont. Hoe veel rivier zanden zyn niet met
goud vermengt, vooral op de plaatzen op
welke zy bochten maaken ! Niets heeft meer
overeenkom!! met de korlen der mica. In
Vrankryk heeft men verfcheide Rivieren die
’ er een veel te geringe hoeveelheit van bezitten
om aanmerking te verdienen ; gelyk den
Rhyn en de Rhone in het land van Gex ; de
Doux in het Franfche - Comté; de Cefé , in
de Cevennes ; de Gardou, naby Montpel-
lier; de Rigue, nabyPamiers; deArriége,in
het land vanFoix ; en de Garonne, naby Tou*
loufe : zie betreffende dit onderwerp een Memorie
van den Heer de Reaumur in de Memo-
rien van de Koninglyke Akademie der Weten-
fchappen van Parys, voor het ydar 1708. bl. 108.
en vervolgens, en in de Hiftorie van de Franfche
Akademie der Fraje letteren, X X I deel, bladz.
- 24. by gelegentheit van de Paltolus. Men laat
deze goud-deeltjes o v e r , voor de nafporin-
gen der Landlieden , welkers moeite zeldzaam
beloont word , voor de ontdekkingen
die z y doen. Men heeft Rivieren in Cara-
maniën , en ,in Silefië , in welke men korlen
goud vind welke zoo groot als erweeten zyn;.
het is ^eker, dat men, met boven deze plaat-,
zen , de oevers der Rivieren naauwkeurig ,
door gravingen, te onderzoeken, en wel op
t è plaatzen alwaar zy bochten maaken, de
mynen ontdekken zou: mogelyk zullen de
Vorften dit ter eenigen tyd in hunne Staaten,
werkftellig, maaken-
• Men noemt die geene Stof goudzoekers^ w eL
fee door middel van een houte nap , C ’t geen
een diepe houten bak is , welkers inwendig;
gedeelte gegroeft o f gevoort i s j het rivierzand
waflchen., om ’er dit koftbaare metaal
uit te verzamelen. L em e r y zecht in zym
Woordenboek der Enkele Drogeryen, bladz. 82.
dat men een groote menigte Negers in Afrika
heeft,, die alleen gebruikt worden om. te
duikelen , .en Goud te zoeken. Men verza*
melt deze ftoffe mede. in een groote hoeveel-
beit in Peru. De Heer Frefier w i l , dat men
zomtyds. in de beddingen der Rivieren , het
goud in kleine klompen v in t , welke vier
ponden Weegen, en zomtyds noch veel meerder;
dit is het geenè zecht hy , dat men Pe-
pites noemt-
Wanneer het goud doorverfchillende foor-
ten van zanden o f aarde verfpreid is , zoo
heeft het geen bepaalde gedaante meer : men
vind mede gouddeeltjes van een verfchillen-
de kleur , die even als- gemaskert zyn ; z y
hebben gewoonelyk de gedaante van kleine
punten van fpelden- Men vind echter gouddeeltjes,
die de gedaante van kleine zeer roo-
de , en doorfcnynende. granaaten hebben..::
deze noemt men Goude Granaaten; men vint
ze in het Karpatifche gebergte ,, in Hongar
e n -
.. Wanneer men zuiver goud ontdekt-,, zoo
geeft men dit den naam van Maagden Goud,
o f Gedeegen Goud: het is gemakkelyk te bearbeiden
; en is van het eerfte foort. Het
goud dat een foort van aderen in de-fteenen
vórmt, die- o f yzerachtig, o f Quartsachtig,
o f van een fchistusachtigen aart zyn ,. is dat
van het tweede foort : net goud dat men in
de leemaarde en zanden vind , en uit kleine
ftofjes beftaat, heeft alleen een eenvoudige
waftching nodig om. ’er afgefcheiden te worden
: dit wafcrr goud is van het derde foort,
men noemt het Stofgoud : eindelyk het goud.
dat men in korlen vind , en door de Duikers
van den grond dér Rivieren gehaalt word , is
-dat van het vierde fo or t;; het word Pepites-
goud genaamt;. dit is-het ftechtfte, en is Weinig
meer als van aehtien karaten..
De gewopne bewerking om dit metaal te
zuiveren, en vandë fteenen af te fcheiden,
ih welke het bevat is , beftaat 'In de was-
fching", ftamping , uitbranding , en het met
de. kwik. tot. een. amalgama te brengen.. Zoo
het met andere metaalen vermengt is , zoo
neemt men zynen toevlucht tot.de fcheivochten,
o f tot de fmelting: de behandeling hier
van is het zelfde als wy op het artikel Zilver
zullen aanwyzen. Zie dit woort, en gelyk
wy in onze M i n eb . AA.L kun d e . opgegeer
ven hebben %. edoch welke men in het ffloor--
denboek der Scheikunde, omftandiger befchrer
ven vind..
Plet goud is niet alleen, een algemeen middel
om alles by de verfchillende Volken te
verruilen , maar het is mede een fpringbon
van meefterftukkem, in de handen van een?
meenigte Werklieden.
Men vind by de Goudflagers vier foorten
van Bladgoud.. Het fchoonfte dient aan de
Vergulders om- hunne werken met goud te
beleggen, men noemt dit Degengoud QAnti—
moniegoudfi het tweede foort werd Dukatengoud
genaamt: en het derde foort noemt
men Pijloolengoud. e n het vierde , dat door
de Schilders en Apothekers gebruikt word,
werd Apothekersgoud genaamt-
De Vergulders bedienen zich van een vermenging
van-Goud en Zilver,, dat z y Amalgama
van Goud en Zilver noemen ,. om dat
het zich gemakkelyk laat uitbreiden. Men
vergult hier mede de metaalen ,. het leder ,.
h o u t, ó f fteene befchietzelen.. Z y die het
hout vergulden, bedekken het eerft met verfcheide
laagen van- loodwit y vervolgens met
een geele verfftof, en eindelyk met een plaa-
fter die uit bolus ,.. berg-lood., enz., is-te zaa—
men.geftelt , het is op deze laatfte laag, na
dezelve met gom o f lymwater bevochtigt, te
hebben, dat zy het bladgoud leggen^ Men is
aan de Heer de Montamy r de wyzé verfchul—
digt om dit koftbaare metaal , van het. hout
weder af te neemen dezelve beftaat in het
vergulde hout te kooken ;v het metaal gaat:
hier door met de.lym' lós- die het vaftgekleeft
hield; men dampt vervolgens het water uit,.,
en ’er blyft een ftoffe over die men-.ftamptr
en in het vuur werpt om .de lym te doen verbranden,
hier na bewerkt men.het overfchot
op de gewoone wyze , om het tot een amalgama,
enz..te brengen..
Het. geen men Draadgoud .noemt, is eem
zilvere ftaaf die vergult, en door de uitrekking,
tot een draad gebracht is. Het geplette?
Draadgoud is het zelfde, dé draad is dan, na
dat hy getrokken is , tuflchen.twee rollen,van
gëpolyft ftaal geplet; men- gebruikt deze y
gelyk het Draadgoud,. in de ftofweveryën'
en borduurwerk.
Het geen men Schelpgoud noemt, is gebroken.: