
366 G I R A U P I A G A R A .
houden, begraven zy al die gene, welke z y ,
geduurende tien, twaalf, o f vyftien dagen-,
byeen verzamelen konnëu : zy fchrappen en
zuiveren zorgvuldig deze wortelen , zoo ras
zy dezelve uit de aarde gehaalt hebben , met
éen mes dat van bambous gemaakt is , want
zy vermyden heiliglyk om hen met yzer aan
te raaken ; zomtyds haaien zy hen met een
borltel uit de aarde : zy weeken hen vervolgens
in een byna kokent afkookzel van ryft
ën gierft korlen , vervolgens droogen zy ze
zorgvuldig over den rook van een foort van
geele gierft, die in één vat met een weing
water beflooten ia ; deze wortelen liggen dan
op eenige kruifleling geplaatfte ftokjes op het
vat , en droogen langzaam onder een ftulc
lynwaat, o f onder een ander v a t, dat hen
bedekt. Zomtyds doet men deze wortelen
droogen , met hen over de waafiem van een
bedekte ketel op te hangen , welke waater
van ryft en geele gierft, bevat. Door deze
handelwyze , verkrygen de wortelen :onder
het droogen een geele o f rofle kleur , benevens
een foort van hardheit; zy vertoonen
zich harftachtig, en half doorfchynende. Na
dat men deze wortelen zorgvuldig gedroogt
h e e f t , fnyd men ’er de vezelen a f , en wanneer
de noorde wind wa ait, plaatft men dezelve
droog in zuivere koopere vaten, die
fcaauwkeurig fluiten : men maakt een uittrek-
zeï uit de kleine wortelen , en men bewaart
de bladeren der plant, om ’er even als van
den thee gebruik van te maken.
De prys van de Gens-Eng is dus by de
Chineezen , dat zy een pond van dezen worte
l, tegens drie ponden zilver verkoopen. De
Hollanders verkoopen dezelve mede , -doch
wegen hem tegen goud op , zy verfpreiden
hem onder den naam van Gin-ging, o f Gin-
Jeng door Europa, en verkoopen hem onder
die van Nifi aan de Japanners ; hier om is de
Gens-Eng -altoos zoo zeldzaam. Die van de
Europeaanfche Kooplieden, is dikwyls met
Ninzin vermengt , welke veel gemeender is ,
'5t geen een aanmerkelyken w in ft, en een
grooter vertier voortbrengt. Men wil dat de
Hollanders , dezen wortel , aan de Kaap de
Goede Hoop, geplant hebben.
G I R A U P I A G A R A , o f E ijer-
zw e l g e r . Men geeft dezen naam aan een
Amerikaanfche Slang, die zwarten lang is ,
en een geele borft heeft: zy fpringt zeer vlug
op de boomen, en vernielt ’er de vogel nesten.
G I T . G L A D D E H A A L G L A M A *
G I R O F F E L B L O E M , zie A n g e *
L ' IE R , '
G I T , Gagates , dit is een 'foort van delf-
baar bitumen o f aardpik dat zo hart en vaft is
dat het geklieft , en gëfleepen kan worden.
Deze bitumen is droog, v a ft , en blinkende
in deszelfs breuken; zy ontbrand in het vuur,
en geeft" een fterken reuk van zich : wanneer
het gewreeven word heeft het een fteenköol
o f piiïaphaltifche reuk , en het verkrygt hier
door de eigenfchap om papier, ftroo, vederen,
enz. aantetrekken. Het Git is,., fchoon
zamen gepakt zynde, ligt en dryft op het
water: men vint het in lagen , die even als
die der aardkoolen geftrekt liggen, en óp vry
aanmerkelyke dieptens : de laag .die hét on-
middelyk bedekt, is byna altoos met een vitrioolachtige
bloem bedekt, die zomtyds van
vuurfteenen en zwavel vergezelt is , en van
eenige zelfstandigheden,, die klaarblykelyk
•een houtachtig zaamenweefzel hebben. Volgens
de waarnemingen die wy op deze bitumen,
zoo in Ierland, als in Wirtemberg, en
in het Hertogdom Foix gedaan hebben , zoo
zyn wy geneigt om te gelooven dat- het Git
denzelven oorfprong als de aardkoolen , amber,
enz. heeft. Mogelyk is het niets anders
als een peter-olie , welke door- een onder-
aardfch vuur uitgedampt is , en zich tot dien
ftaat verhart heeft, in welke wy het Git be-
fchouwen-«
Het is te Wirtemberg dat het grootfte gedeelte
van het Git bearbeid word, dat men
in den koophandel heeft:men maekt ’er«oor-
vercierfelen, armgespen , Ijhuifdoofen en andere
fieraden van, welke vry fraai konnen
gepolyft worden : het Git is den zwarten
Amber, dat men onder dezen naam verkoopt.
G L A D D E H A A L Dit is een foort
van Zee-hond, wiens kaakbeenderen met
geen tanden bezet, maar alleen fcherp , en.
ruuw zyn: zyne kieuwen , gedaante, en vinnen,
gelyken in alles , naar de fpitskoppige
Zee-hond. 2 /e Z e e h o n ö . Men vind een
ontleedkundige befchryving van dit dier , in
de Aéten van Koppenhage. Tom. IV . pag*
282.
, G L A M A , Dezeh haam geeft men aan
een herkauwent dier dat geen hoornen heeft,
en door zommige Peruviaanfch Schaap , or
Peruviaanfche Kameel, genaamt word. Dit
dier
G L A S K R U ID .
dier is zes voeten lang, en vierhoog: het ge-
lykt byna naar de Kameel, door den kop,
hals en boven lip die gefpleten en niet getant
i s , als mede door de teeldelen ; edoch het
heeft geen bult: zynen rug is glad, zyne poo-
ten zyn gevorkt , en met dikke en puntige nagelen
ge wapent : het heeft aan de borft een
foort van zak o f dikte , uit welke ;een foort
van drek voortkoomt. De Glama is zeer
zachtaardig en kan gemakkelyk tam gemaakt
worden ; maar wanneer men het vergramt,
o f beledicht, fpuuwt het die geene welke het
tergt , alles wat het gegeeten heeft, o f een
ftinkent vocht in het aangezicht , welk het
met gewelt uitbraakt.. Dit dier is zeer geil,
het word in de lente , en in den herfft , verhit.
'M
en vint de Glamaas in Peru, alwaar zy
veelvuldig gebruikt worden om zwaare 1 aften
te draagen ; een dezer dieren draagt gewoo-
nelyk hondert en vyftig , en zomtyds'twee
hondert ponden. Wanneer zy vermoeit zyn,
bezwyken. zy onder den laft , en het is on-
mogelyk om hen weder op te doen ftaan ,
zelfs al flaat men ze ,, o f nypt hen in de ballen
; *fc geen het laatfte middel is-om hen te
doen opryzen.:
De diefen van dit foort verfchillen onderling
van elkanderen , gelyk onze fchapen :
eenige zyn w it, andere zwart, andere bruin,
©f van. verfchillende kleuren.
G L A S K R U T D , Pariet aria. Deze
plant groeit overvloedig op de oudé muuren,
en zomtyds langs de heggen en' oude gebouwen
: haaren wortel is vezelachtig, en roodachtig
; zy fchiet verfcheidefteelen u i t ,. die
de hoogte van omtrent twee . voeten hebben ;
deze fteelen zyn rond , roodachtig, breukig
en getakt: de bladeren aan deze plant zyn
langwerpig , w o llig , fpits , en hechten zich
lSgtelykaan de kleederen, haare bloemen zyn
klein , z y koomen in trosjes uit den fchoot
der bladeren , langs de fteelen v o o r t; zy be—
ftaan gewoonelyk uit vier helmftyltjes, welkers
toppen purperachtig wit zyn ; zy zyn
mede zoo veerkrachtig , dat wanneer men ze-
•met een priem aanraakt,. zy zich fchielyk
ontfluiten ,. en met gewelt hun roodachtig
meelftof uitwerpen: op deze vruchtbaare bloemen
, en die van de onvruchtbaare in gedaante
verfchillen , vólgen langwerpige en blinkende
zaaden , die in een zaadhuisje befloo—
'ten zyn, dat ruuw in het aanraaken is..
De bladeren van dit kruid zyn van menigvuldig
gebruik in de. Geneeskonft; zy zyn af-
G LA S S T E EN . G L IN S T ERW Ö RM . .36?
zettende , verzachtende en verfriflende , zoo
wel uit als inwendig. De boeren bedienen
’er zich van , om de glazen fchoon te maa-
ken.
G L A S S I E E N ,Quocolos. Lemerygeeft
dezen naam aan een marmerachtigen , en eé-
nigzins doorfchynenden fteen , die zoo hart
is dat hy vonken uitgeeft, wanneer hy met
een vuurftaal geflagen word ; hy is witachti^
o f groenachtig , en .gelyk de Venetiaanfche
talk, geadert- Dezen fteen werd door het
vuur, ondóorfchynender , ligter en witter :
men vint hem in Toskaanen , en andere
plaatzen van Italië. I Hy voegt ’ er b y , dat
men hem in. zommige Glasblazereijen, ge--
bruikt.
G L I N S T E R W Ö R M , Cicendela aut
noctiluca, feu no&iviglia, & c . Alle deze benamingen
zyn ontleent van het licht dat dit
Infeét,. geduurende den nacht, van zich geeft.-
Men ontmoet hen in de weiden, geduurende
•den zoomer, en herfft. De Heer Geer ^ heeft
in het tweede dëel der Gedenkfchriften , die-
aan de Franfche Koninglyke Akademie der
Wetenfchappen aangeboden zyn , een Memorie
over dit Infeét gegeeven, in Welke mende
verfchillende. aanmerkingen v in t: van welke
wy fpreken zullen.
Deze Glinftërwormen , welke men zoo
menigvuldig in de velden vint, zyn alle w y f -
jes , want de mannetjes zyn zoo gemakkelyk
niet te vinden. Deze laatften behooren, volgens
den Heer Linnaus , tot het geflacht der
Gantharides o f Spaanfche Vliegen; en hunne
vleugelen zyn met twèe fchubachtige fchee-
den bedekt.. Het fchynt dat men verfcheide
foorten van Glinfterwormen h e e ft, en eenige
waarvan de wyfjes , gelyk de mannetjes,.
• gevleugelt zyn , en van welke de mannetjes,
zoo wel als de wyfjes , licht van zich geven.
De wyfjes Glinfterworm die de Heer
Geer waargenomen heeft, was omtrent een
duim. lang , en drie lynen breed. Hy was
platachtig , gelyk al dit foort van wormen
zyn ; hy had zes fchubachtige pooten ; zyn
lichaam was in twaalf ringachtige, en hoek—
achtige deelen gefcheiden iedere ring was>
met een vlak leggent ftuk bedekt ,. dat een
bruine kleur heeft, 'en fchaalswys is .. D e zen,
worm heeft,. gelyk de Rupzen, negen
littekens aan iedere zyde.\ Hy heeft twee
fprieten, en voor het hooft twee lange, dun—
ne.en kromme»'tanden.. Dit Infeét. gaat langzaam*