
met vermaak de koeijen zuigt,- vermits zy
zeer gretig naar melk is. Lemerg zecht dat
men ’er zomtyds in Kalabria v in t , en dat
men -’er een onder de regering Van 'den Keizer
Claudius doode in welkers buik men een
kind vond, dat zy geheel ingezwolgen had.
B O B A Q U E , een dier dat eenigzins naar
een konyn gelykt, en welkers hair de kleur
Van dat van den Das heeft. Het heeft maar
vier tanden , twee boven eri twee beneden
tanden : men vint het zelve aan de oevers
van de Nieper. De Bohaque maakt hooien
onder de aarde gelyk de konyn en ; men zecht
dat deze dieren een voorraad van gedroogde
kruiden voor den winter opdoen: men maakt
hen tam, en hunne potzen vermaken alzoo
veel als die der aap en.
Men zecht, dat de Bobaques 'bermaphro-
dit en zyn, doch dit is meer dan twyfelachtig.
Z y zyn zoo l i f f i j j dat, wanneer z y op de
kruiden gaan aazen, een van hen op fchild-
wacht Haat, en fluit om de andere bericht
te geven wanneer hy onraad ontdekt.
B O E K E B O O M , zie B e.u k eb o om;
B O E K W E I T , Sagopyrum, aut Sarra-
tenicum frumentum :: dit foort van graan is
uit Afrika oorfpronkelyk; maar het is zeer
gemeen in Europa, men kweekt het in ver-
fcheide Landfchappen in een zeer groote
meenigte aan..
De Boekweit fehiet een Heel die een en
een half voet hoog is , hy is ront, getakt,
met takken met bloemen bezet die uit den
fchoot der bladeren voortkomen. Deze
laatHe Haan op Heelen die twee duim lang
z y n , z y komen in gedaante met die der
klim vry wèl overeen , doch z y zyn helder
groen i op den top der fteelen en takken
komen kleine witte rooswyze bloemen te
voorfehyn, die in troffen o f airswys by een
gefchlkt. zyn , men ziet in dezelve roode
helmftyltjes: Op de bloemen , welke de
Byën boven veel- andere verkiezen , volgen
driehoekige zaden , die een zeer wit en
‘fmakeloos meel bevatten.
Deze plant.is niet teder, men zaait dezelve
in allerlei aarde : zy bemint den regen,
groeit fpoedig, en is wel ras ryp. Men bereid
(in Vrankryk}- van het Boekweite meel
een foort van zwart brood, dat -echter van
èenen beteren fmaak is als dat 5J geen van
garft bereid word. Dit brood is vochtig,
jafièr verteert* en veroorzaakt meer winden
als het roggenbrood. Men gebruikt dit maar
alleen, o f mengt het onder andere granen;
het voed minder als het koorn, de rogge
en garft, maar meer als de geerft en panic-
koorn.
Het Boekweite meel in water gekookt eiv
de koeken die van het zelve gebakken worden
, verfchaflen een voedzel dat geenzins
nadeelig is. Dit meel kan in de oploffende
en weekmakende pappen gebruikt worden.
Men voed de oflen en andere laftbeeften
met deze plant wanneer z y noch groen is,,
en het gevogelte met haar graan', die het
zelve ras vet maakt; hét verwarmt de hoenderen
mede en. doet hen vroegtydig leggen.
Eenige Tuinlieden bedienen zieh met voordeel
van de fchellen o f doppen van het graan
van de Bo ekw e it, om dë bewaarplaatzen
droog te houden in welke z y hunne planten
geduurende den winter bewaaren. Men
maakt dezelve van planken die men twee
o f drie duimen van de mum* verwydert, cn
men vult naauwkeurig de tuflehen ruimte
die-tuffehen de muur en de- planken is met
deze fchellen op.
Lemery geeft mede den. naa-m varr zw a r t
koorn, ojj'en en koeijen ta'rw, o f rood k r u id e
aan een plant die melampyrum purpureum
genaamt is. Haaren. Heel is vierkant, wollig
, purperachtig, getakt en een voet hoog
haarë bladeren Haan tegen elkanderen over.
en zyn van een groenachtige k leu r , die
eenigzins bruin is : de hovenfle zyn purper-
"achtig: de bloemen zyn pypswys welke aan
'de. boven zyde by wyze van een bek eindigen
, van een kleur die uit een mengeling,
van purper en roodachtig geel beflaat : zy
worden van langwerpige vrachten gevolgt
die zich in haare geheele lengte van een
fcheiden , wanneer zy twee fchellen vormen
, die ieder weder in twee zaadhuisjes-
verdeelt Jzyn § die langwerpige zwarte zaden
bevatten , die veel kleinder als het koorn
zyn. Deze plant groeit tuflehen het graan ,
voornamentlyk in vette landen: de offen en
koeijen- eete-n veel van dit gewas.
B O I C I N I N G A , z ie R a t e l s l a n g .
B O K , Hircus. De Bok is het mannetje-
van de Geit. Hy verfchilt van den Ram
hier in dat hy met hairen en geen wol bedekt
is , en dat zyne hoornen zoo veel'niet:
omgekromt zyn als die van den Ram. H y
heeft, behalven d it , een lange baart aan
de kin, en geeft een. kwade reuk van zich.
Voor \ overige is dit een vry fraai dier :
hy is zeer krachtig en g e il, een eenige is
enoeg voor hondert en vyftig Geiten. Maar
eze verhitting die hem verteert, duurt niet
langer als drie o f vier jaaren, en deze dieren
zyn ontzenuwt, en zelfs o u d , in den
ouderdom van v y f o f zes jaaren.
Men heeft Bokken die geen hoornen hebben:
z y zyn hierom, zoo men zecht, niet
minder goed tot de voortteeling, en zelfs
onder een kudde Geiten hooger te fchatten,
om dat zy ' zoo dartel n ie t, en minder ge-
vaarlyk zyn.
De Geiten hebben mede gelyk de Bokken
een vlecht hair onder de kin ; en behalven
dit twee klieren o f een foort van groote
wratten aan den hals. Haare Haart is gelyk
die van* den Bok zeer kort. Onze gemeene
foort van Geiten is aanmerkelyk om de lengte
van haare twee uijers. Dit dier heeft
wanneer het tam geworden is , verfchillen-
de kleuren verkregen ; hierom heeft men
witte , zwarte, roffe en van andere kleuren
: zommige hebben hoornen, en andere
niet.
D e Ge it, zecht de Heer de Buffon^ heeft
van natuure meer wezentlykheit en middelen
om zich te redden als het fchaap : z y wort
lichteiyk gemeenzaam : zy is aandoenelyk
voor liefkozingen , en tot aankleving bekwaam:
zy is ook Herker, luchter, vlugger
en zoo bloode niet als het fchaap : zy is levendig
, wonderzinnig ,N g e il, en tot omzwerven
gezint; het is met veel moeite vergezelt
om haar te hoeden, en in kudden by
een verzamelt te houden: zy fcheppen vermaak
om in eenzame plaatzen aftedoolen,
op Heiltens te klimmen, en zelfs om op de
punten der rotzen en op de oevers der afgronden
te gaan liggen flapen. A l de buig-
zaamheit van haare leden en, alle de zenuwen
van haar lichaam, zyn nauwlyks toereikende
om de dartelheit en fnelheit van haare natuur
lyke bewegingen te voldoen. Z y zyn
flerk, en gemakkelyk te voeden; byna alle
kruiden zyn goed voor haar , en weinige
veroorzaken haar ongemakken. Echter zyn
zy ten naaften by aan dezelve 'ziektens als
de fchapen onderworpen. Z y Hellen zich
vrywillig aan de grootHe- hitten der zon
b lo o t , zonder dat dit haar eenige bèdwel-
mingen o f zuigelingen, gelyk de'fchapen veroorzaakt.
De Geiten worden gewoonelyk in de maanden
»September, Oétober en November be-
fprongen: zy dragen v y f maanden, en werpen
in het begin van de zesde. Z y zoogen
naare jongen een maand o f v y f weken. Z y
teelen niet voor den ouderdom van eenjaar
o f achtien maanden voort. Z y we'rpen doorgaans
niet meer als een jong, zomtyds tw e e ,
zeer zeldzaam drie, en nooit meer als vier.
Z y hebben, gelyk de fchapen, geen fnytan-
den in de boven kaak: maar gelyk deze en
de runderen, vier magen , en zy herkauwen.
In het grootHe gedeelte der warme landen
voed men een meenigte geiten. In Vrankryk
zouden zy Herven zoo men haar des winters
niet opfloot. Het fchynt echter dat die gee-
ne welke aan de koude gewent zyn, mits dezelve
zoo hevig niet^als in Ysland is , dezelve
zeer wel wederflaan, fchoon zy zoo Herk
in de koude landen niet vermeenigvuldigen.
Men mag de Geiten beginnen te melken
vyftien dagen, na dat zy geworpen hebben:
zy geven geduurende vier o f v y f maanden,
des morgens en des avonds een groote hoe-
veelheit melk, en zelfs meer als de fchapen.
De Geiten zyn zoo gemeenzaam, dat zy zich
lichteiyk laten zuigen, zelfs door kinderen,
voor welke haare melk een zeer goed voedzel
is. Z y zyn gelyk de koeijen en fchapen onderhevig
om door de colubers uitgezogen te worden,
en mede, zoo men zecht, door een vogel
, die puder den naam van Geiten-melker o f
VTiegende-pad bekent is , fchoon dezen vogel
alleen op infeófcen fchynt te aazen, gelyk dê
zwaluwen. Zie G e i t e n -m e l k e r .
De Geiten van Heraclea^ gelyk-men zulks
in de Matiere Medicale vint, hebben de ge*
Halté van onze fchapen, en kleine hoornen.
Haare hairen zyn zoo wit als fneeuw, vry
lang, maar dunner als menfehen hair. Meri
fcheert dezelve niet gelyk de fchapen; maat
men trekt haar het hair uit. Derzelver vleefch
is mede zoo welfmakende als dat der fchapen ,
en heeft den wilden fmaak van het gemeéij
geitenvleefch niet. De beHe kamelotten
werden van het hair van deze Geiten gemaakt.
De Geiten van Angora o f de Syrifche Gei“
ten zyn van hetzelve ibort als de onze; want
zy vermengen zich met elkanderen en brengen
jongen voort, en zelfs in onze geweHen.
De kop van den Bok van Angora is mét
hoorns verfiert die bevallig gedraait zyn.
De wyfjcs hebben ’er mede, doch van een
verfchillende gedaante. Men heeft eenige
Geiten van dit foort in de Diergaarde vari
den Koning van Vrankryk gehad, en men
ziet dezelve met vermaak op de kónfligHê
R a wys.