
*28 C Ö N T R A -Y E R V A . CO PA LX O CO:
tegengift is : men noemt haaren wortel mede
van Drake, Drakena Radix, omdat
de Ridder François Drake, een Engelfchman,
de eerlte was die dezelve mede bracht, na
zyne reistocht om den Aardkloot. Men heeft
-kruidkundigen die den naam van Contra-Ter-
va aan andere planten gegeven hebben; de'
eene, gelyk C: Bauhin, nebben dezelve voor
een lange 5 welriekende Cyperwortel aangewen
5 en de Drakena voor een lange reuke-
looze Cyperwortel. Hermandez gelooft, dat
de Contra-Terva een foort van Granadilla,
Loànenepîïh is. Bennifter, dat het een foort
wan Camelin is ; Sloane, een lange Holwor-
g 1 °£ P ? 5 lucie* William Houfion ,. een
Engelfch AA ondheeler , in Amerika zynde,
neeft tulfchen de bergen na by het oude Ve-
racrux de wortel verzamelt, van de plant die
men by de Drogiflen, Contra-Perva noemt,
en lïy heeft ontdekt dat dit een foort van
Dorjtenia was.
Zie hier het uittrekzel van het geen men
van de plant Contra-Yerva in de Handfchrif-
ten van den Vader Plumier le e ft, welke
zecht, dat hy haar op het Eiland St: Vincent
gevonden heeft. Haaren wortel gelykt naar
die van Salpmons Zegel: hy fchiet fchuins
jn de aarde in , is vezelachtig, van een brandende
fmaak, ten naaften by als die van het
Bertramkmid, uit dezelve komen zes kleine
blaadjes te voorfchyn, welke naar die van
het Valfch Beerenklaauw gelyken , zy zyn
aan lange fteelen vaftgehecht. Uit dezelve
top der wortelen, komen vier Heekjes te
voorlcnyn die zeer kleine bloemen onder-
fteunen, welke met kleine zwarte fchubben
çjnnngt zyn.
Volgens Linnæus, hehben haare bloemen
geen bladeren,, maar alleen heeft iedere bloem
een byzonder omkleedzel dat vierkant en hol
is : op dezelve volgen verfcheide rondachrige
zaden , die Ipits en wit zyn. In den koophandel
heeft men alleen de gedroogde wortel
van deze plant, die gemeenelykuit Charces',
.een landfqhap van Pe ru , en uit Mexiko
koomt, van waar de Spanjaarden hem overbrengen.
Wanneer hy droog is, heeft hy de
dikte van een zwaane fchacht, is twee duimen
lang, geknoopt, zeer vezelachtig, uitwendig
taanachtig rood, inwendig witacht
ig , van een reuk als .vygebladeren, en van
een fcherpen en ,eenigzins fpeceryachtigen
fmaalc : men bedient zich alleen van het knobbelachtige
gedeelte van dezen w o rtel, die
voor een krachtig zweetdryvent en tegengif-
tig middel gehouden word, en voor een fterk
C O R D Y L U S . C Ö R T U S A , "
«gengift tegen alle vergiften' die het bloei’
doen ftremmen. Veele lieden fchatten hem »
met reden, hooger als den Bezoard tegen de
p e lt ; en als een tegengift , doch mogelyk
ten onrechte, boven den Theriakel.
•. C O P A L X O C O T I . Een kleine boom
die in Nieuw Spanje groeit, en zeer hoog
geroemt word, men gelooft dat het dezelve'
is die men Zeepboom noemt. Zie dit waprt.
C O R D Y L U S , G e e s z e l s t a a r t o f
S l i n g e r s t a a r t . Een Amerikaanfche
Hagedis, die zeer dik en groot- word. In ’e
algemeen heeft dit dier overeenkomften met
de krokodil en falamander, door zyn kop,
en bek die zeer wyd gefpleeten is; het heeft-
de gedaante van de fchildpad; zyne oogetf
zyn zeer groot en fchitterent ; de opemng
der neusgaten is klein en rond; de tong gevorkt:
zyn voorfte en achterfte pooten eindigen
in v y f vingeren, die met kromme -en
fcherpe klaauwen ge wapent, en gelyk die
der Hagediflen van een gefcheiden z yn ; zy-
nen hals is dik en kort; zyn lichaam breed
en plat, en met harde, dunne en gedachtige
bruine fchubben bedekt; zynen dikkenHaart
is tot aan het einde met een foort van kam
bezet, die gelyk een zaag getant is : zyne
andere fchubben zyn beenachtig. Men noemt
de Cordylus Geeszelftaart, om dat hy zynen
Haart al heen en weder geeszelende, krult en
kronkelt.
Plet vleefch van den Cordylus werd zoo
goed van fmaak als dat der hoenderen ve-
fchai. Dit dier- is van beiderlei leven en
eyerbareut: het bedient zich van zyne pooten
en- Haart om-te gaan, zwemmen, klimmen
, en om alles te vertreden wat het ontmoet.
Men heeft op de Afrikaanfche Zèekuflen
een Cordylus van een blaauwe kleur, en met
een doornachtige Haart; hy heeft, gelyk de-
voorige, na by zyn muil een opening, onder
welke de kieuwen zyn: zyn bek is met febub-
ben bedekt, die gelyk dakpannen gefchikt
zyn.
C O R O N A IM P E R I A L I S , zie Keizers
K roon .
C O R T U S A . Een zamentrekkende en
wondheelende plant, welkers bladeren breed
en ingefneden z yn ;-. haare bloemen gelyken
naar de auriculaas, en zyn van een purper-
achtige kleur: haaren wortel is vezelachtig:
deze
C O U G U A R . C Ô U L IL A W A lS f .
Heze geheele plant is welriekende: zy groeit
op fchaduuwryke plaatfen in kléiachtige gronden.
C O S T U S , zie A r a b i e s ch e o f I n-
DIAANSCHE B ALSEMWORTEL.
C O U G U A R . Dit is een verfcheurent
Amerikaanfch: dier , dat men in Guyana
Roode Tyger noemt. Dit dier heeft vry hoo-
ge pooten, is dun en fnel ; het heeft een
kleine kop, lange Haart, kort hair, dat in ’ t
algemeen levendig rood is; het is noch met
lange Hrepen gelyk de T yge r, noch met ronde
vlakken gelyk de Luipaard, noch met
vlakken en ringen o f roozen, gelyk de Oncé
en de Panther geteekent. Dit verfcheurendé
dier klimt op een dicht bewaflè boom, verbergt
zich tuflehen het lo o f , en befpringt
Van daar zynen roof.
De Couguar is vry gemeen in Guyana;
voormaals zach men troepen van. deze ver-
fcheurende dieren naar Caijenne overzwemmen
, om de kudden -aan te taflen en te ver-
fcheuren;- dit was in den beginne een plaag
voor deze Volkplanting; maar men heeft dezelve
langzamerhand verdreven , en uitge-
ro e it, o f van dé menfchelyke woonplaat-
zen doen verhuizen.
De radhèit. der Couguars en de lengte van
hunne pooten maken' hen zèer bekwaam om
gémakkelyk óp de boomen te konnén klimmen.
Dit dier is lui en bloohartig zoo ras
bet verzadigt is. Wanneer men genoodzaakt
is- om des nachts in de' boflehen te blyven,
zoo is het genoeg dat men vuur ontHeekt om
hen het naderen te beletten.
Men maakt van de vellen van deze dieren
dekkleeden voor de paarden; hun vleefch is
mager, en heeft een ohaangenamen reuk.
. C O U L I L AW A N. Dit is de fchors
van een fpeceryachtigen boom, die men
zecht dat van die geen verfchilt welke Kruidnagel
Kaneel genaamt word. Zie dit woort
achter K a n e e l .
De Coulilawan groeit natuurlyk op de Mo-
lukfche Eilanden: haaren reuk Hemt met die
van de kruidnagelen en kaneel overeen. Dit
is een nieuw foort van Specery, van welke
men zich tans in Holland bedient: deze fchors
is dik en zamengepakt, uitwendig bruin, en
inwendig van een lichte kleur , ‘ zy kan ge-
makkelyk tot poeder gebracht worden ; en
geeft als dan een flerke en aangename reuk
van zich. De boom die met deze fchors be-
Sa $
kleed is, is groot, en zomtyds van ondermi
zoo dik, dat hem een man naauwlyks omvademen
kan. Zyn kroon is dicht in een gedrongen,
en- heeft weinig uitgebreidheit. Z y ne
bladeren zyn aan de fteelên breed, en aan
het uiteinde fpits; zy hebben drie ribben die
de geheele lengte van het blad doorloopen ,
op dezelve wys als de bladeren van de mala-
batbrum en van de kaneelboom. De boöm,
Coulilawan fchynt niét van het geflacht van
deze boomen te zyn , door het verfchil dat
in zyne _ bloemen en vruchten met die der
anderen is. De Heer Cartheufer noemt hem,
in een Geneeskundige Inwydings Differtatie
over de Atnboineefche fchors die een kruidnagel
reuk heeft, Laurum Canelliferam Am-
boinenfem proceriorem, foliis longioribus atque
trinervis , baccis calyculatis oblongó-rotundis.
De wortel van dezen boom heeft een fmaak
als faflefras, en gelykt naar deze in hardheit
en kleur. De Wondheelers van de Holland-
fche OoH-Indifche Maatfchappy bedienen ’er
zich zedert het jaar 1676. van , , zoo wel op
Batavia, als op de Schepen, in plaats van
de faflefras ; en mogelyk doet men dit in
Holland mede, vermits men ’ er geen onder-
fcheid in vind.
Men trekt uit de fchors van den Coulilawan
, door middel van overhaling, een
wezentlyke o lie , die door geheel Holland
voor kruid-nagel olie verkocht word. De
Indianen mengen deze fchors onder hunnen
Bobori, dat een foort van za lf i s , die zomtyds
alleen uit Ipeceiyeh is zamengeftelt.
Z y bcfmccren ’er hun geheele lichaam mede
, zoo wel om zich te parfumeeren , als
om de fmerten te verdryven o f voor te komen
, die hen de koude nacht lucht veroorzaakt,
voor welke zy zich bloot Hellen met
in de ope lucht te flapén. Een half pond
van deze fchors levert geen half vierendeel
loots olie uit. Dezen olie werd als een byzonder
geneesmiddel tegen alle foorten van
vloed gehouden: men wryft ’er de ontflelde
deelen mede. Het water dat men ’er aftrekt
is melkachtig, en geeft een fpeceryachtigen
reuk van zich: deszelfs fmaak is bitter. De
olie is klaar , doorfchynent en dryft boven
op : men onderfcheid hem door zyne geelachtige
kleur. Een half ons van deze fchors
fyn geftooten en in wyngeeft afgetrokken,
heeft vyftig greinen harft uitgegeven ; het
water heeft ’er niet meer als acht cn veertig
greinen gom uitgetrokken. De Franfchen
hrandewyn heeft niet meer als vier en dertw
greinen aftrekzcl verfchaft, dat minder fpe-
F f 3 cery