
hechten en zamenvlechten. Wanneer zy de
aannadering van den winter gewaar worden,
zoo voorzien zy haare neften naauwkeurig
van nieuwe fpinzels van zyde. Z y vormen
verfcheide celletjes, van welke ieder zynen
byzonderen uitgang heeft , die op de gemee-
ne doorgangen uitkoomen , welke naar buiten
geleiden ; ieder celletje bevat v y f o f zes
-Rupzen. Dus heeft ieder huisgezin een warme
verblyfplaats geduurende den winter ; en
fchoon zy alle Rupzen bevatten die noch in
haare kindsheit zyn, vermits haare lengte niet
boven de twee lynen is , zoo wederftaan zy
echter de ftrengfte koude, zoo wel door de
warmte van haare neften ', als door haar temperament,
Men heeft eenige van deze Rupzen
van alle bedekzelen ontbloot, voor een
koude bloot g eftelt, welke die van het jaar
•1709 overtrof, en z y wederftonden dezelve
volmaaktelyk, daar in tegendeel ’er andere
infedten door omkwaamen.
In de maanden April en Mey beginnen deze
rupzen de knoppen en eerft uitfpruitënde
blaadjes die haar omringen te verflinden. Als
dan zyn de pogingen der menfchen om haar
uitteroeijen vruchteloos , de vyand verfpreid
zich en vernielt de fchoonfte vooruitzichten
; en niets als koude regenvlagen, die haar,
dus verfpreid zynde , -overvallen , konnen
haar in een o f twee ■ morgenftonden verdelgen
, gelyk men zulks door een gelukkige
proefneming in het jaar 1732 ontdekt heeft.
Het voorgaande jaar was zoo gunftig voor
haare vermeerdering geweefl, dat reeds in de
'maand September, de bladeren der vrucht-
boomen , heggen en boflchen , verdroogt
fcheenen ; de landlieden fchreven dit uit-
werkzel aan de Zon to e , maar het was alleen
door ontallyke legioenen van deze Rupzen
veroorzaakt die de bladeren doorknaagt hadden
; zy wederftonden den winter, en omtrent
half Mey hadden z y de boomen reeds
van de helft van hunne bladeren berooft. De
verlegenheid was algemeen ; de Borgerlyke
Overheid gaf openbaare Bevelfchriften, waar
in het volk geboden wierd om de kwynende
vruchtbooïnen hulp te verfchaffen , wanneer
een onzichtbaare hand ons van dezén ver-
fchrikkelyken geeffel door gunftige regenvlagen
verloften. Het volgende jaar zach men
naauwelyks eenige van deze Rupzen ; maar
de weinige die de algemeene flachting ont-
kwaamen; hebben het foort niet dan te veel
vermeenigvuldigt, en ftelt ons in ’t geval om
oplettende te zyn om diergelyke onheilen
voor te koomen.
Wanneer den tyd der gedaante -verwlffe-
ling van deze Rupzen, die omtrent de maand
Juny voorvalt, gekoomen i s , fcheiden zy
zich van elkanderen , en begeven zich ieder
afzonderlyk, en fpinnen op de bladeren der
boomen een bruin tonnetje, ’t geen zeer
zacht in het aanraken is , en alle eigenfchap-
pen bezit om- gekaart te konnen worden ; zy
plaatzen dezelve tuftchen de bladeren aan welke
zy omkrommen om haare tonnetjes te bedekken
, en om het gebrek van de zyde te
vergoeden: want deze. tonnetjes zyn zeer dun,
deze omgeboogen bladeren zyn de,kenmerken
waar uit men haare fchuilplaatzen ontdekt.
Ten einde van drie weeken koomen
zy hier in de gedaante van een vlinder u it,
te voorfchyn. Deze vlinders zyn van een
middelmatige grootte , w i t , en van het ge-
flacht der" nachtvlinders. -Het wyfje legt haare
eijeren met een verbazende konft ; zy
lecht dezelve op -de bladeren, en naar mate
z y een. ei lecht, zoo omkleed zy het met een
foort van geele zyde. Dit zyn de hairen die
z y aan het achterfte gedeelte hebben , en die
zy door middel van haaren aars uittrekken,
z y fchikken dezelve ; om ’er een zacht bed
van zaamen te ftelïen, op welk de eieren by
laagen leggen. Deze hairen zyn fy n , zyach-
tig ; en zoo wel gefchikt, dat deze oppervlakte
niets anders als een fchoone zyde ftof-
fe vertoont, van welke den regen afvloeit
en geen indrukzelen op maken k a n : het is
altoos op een plaats die voor de Zon bloot-
geftelt is , dat deze Vlinder zynen neft maakt.
Men kent denzelven aan zyne fchoone geele
kleur en gedaante , welke naar die van een
doorgefneden boon zweemt welke, op haar
platte zyde lecht. Men moet zorgvuldig in
de tuinen zoo wel deze neften als de tonnetjes
vernielen : want voor dat men op de
gewoone tyd de boomen van de rupzennes-
ten zuivert, hebben zy reets een menigte
der jonge knoppen en vruchtknoppen voor
het volgende jaar vernièlt. Wanneer deze
Rupzen in de boflchen vermenigtvuldigt zyn,
heeft men geen andere hulp als van den Hemel
, de vogelen , Ichneumon-vliegen , en
andere diergelyke dieren te verwachten.
De ftoffe der neften van deze Rupzen is ,
zecht de Heer Ba zin, voorzien van fterke
zyde ; zy zou zeer gefchikt zyn om gekaart
te worden , zoo men bezoeken wilde om ’er
eenig gebruik van te maken. Men is reeds
verzekert dat z y zeer goed is tot papier; de
Heer Guit ard, Lid van de Franfche Kohing-
lyke Akademie der Wetenfchappen, heeft
hier
hieromtrent een proefneming gedaan heeft;
en heeft ’er papier uit te zamen geftelt dat alle
de fterkte enfchoonheid had die men zou
konnen verlangen; alleen ontbreekt hetzelve
een weinig witheit,. die men het mogelyk
door andere bereidingen zou konnen verfchaffen.
G E M S , Rupicapra, Een viervoetig her-
# kaauwent dier , van het geflacht der Geiten,
’ dat men in troepen op de bergen zie t, en met
welkers huit een aanmerkelyken koophandel
gedreven word.
De Gems is veel grooter als de G e i t , hy
gelykt vry veel naar het H a r t, door de gedaante
van het lichaam. De buik, het voorhooft,
en het begin van den hals is wi t , en
het overige van het lichaam heeft een zwartachtige
kleur, het hair dat den rug en de zy-
den bedekt, beftaat uit twee foorten. Onder
het lange hair , heeft men noch ander dat
zeer kort en fyn is , dit is om de wortelen
van het grootè.geplaatft, gelyk by de bevers;
op de plaatzen al waar het lange hair een groo-
terlengte -heeft, is hét gewolkt en gekrult gelyk
dat der geiten.
De mannetjes en wyfjes hebben hoornen
die een en een halve ipan lang z y n , zy zyn
tot op een zekere lengte gerimpelt en recht,
en het opperfte gedeelte is puntig, en op dé
wyze van een vischangel gekromt. Zy zyn
zwart , en eenigzins gegroeft. Ieder jaar be-
fpeurt men het getal der kringen op hunne
hoornen met een vermeerdert, gelyk in alle
dieren van dit foort.
Men zecht dat door de tyd de hoornen van
de Gemfen zoo fcherp en krom werden , dat
deze dieren zich ’er dikwyls de huit mede
doorbopren , wanneer zy zich krabben willen
, dat zy dezelve ’ er in diervoegen in
hechten konnen dat zy buiten ftaat zyn om
ze weder los te krygen ,. en dat zy in dezen
ftaat van honger en zwakheit fterven. Men
heeft twee openingen achter de hoornen der
.Gemfen ontdekt; en men heeft voorgegee-
yen dat deze gaten tot de ademhaling van het
dier dienden, wanneer zyne neusgaten onder
het wroeten om wortelen en kruiden te zoeken
, met welke het zich voed , by geval
door de aarde gefto.pt worden ; doch deze
gifiïng yerdwynt door de waarnemingen dié
men hier omtrent gedaan heeft, want men
heeft opgemerkt dat het bekkeneel achter deze
openingen voortloopt, en dat hier :geen
doprtochten in het zelve zyn.
De Gemfen hebban , gelyk alle de dieren
• I . sD e e l .
van het geflacht der geiten , tot kenmerk dat
zy geen fnytanden in het opper-kaakbeen ,
maar agt in het onder-kaakbeen hebben, gevorkte
voeten , en enkelvoudige hoornen.
Men vint mede dikwyls in een der holligheden
van den buik van deze dieren , een bal,
die men Duitfcbe Bezoar noemt. Voor-
maals was deze zeer gezocht, en men be-,
fchouwden ze als de befte naar de Qofter-
fche ; men gebruikte deze Bezoard in alle
gevallen in welke men de uitwaaffeming
bevorderen , én de beweging der vafte dee-
len weder opwekken moeft. Maar zedert
dat een verlichter natuurkunde de voorwerpen
met meer oplettenheid befchouwt, en
dat zy bygevolg de eigenfchappen der lic-
haamen naauwkeuriger overweegt, en met
meer geftrengheit beproeft, zoo heeft dezen
Bezoar, welke niets anders als een foort van
hairbal is , zeer veel van zyn gezach verloo-
ren. De Heer Geoffroi heeft, door een naauwkeurig
onderzoek bevonden , dat deze ballen
alleen uit een verzameling van hair zyn za-
mengeftelt, welke het dier doorzwelgt wanneer
het zich le k t , en van het overfchot der
vezelen- van de planten , gelyk die van de
fchorpioenwortel , welke de maag van het
dier niet heeft konnen , vertceren. Men vint
’er zomtyds, eenige welke met een dunne be-
zoard-achtige fchors omkleed zyn , ’t geen
deze eenige krachten geeft» Zie de waarde®
B e z o a r en H a i r b a l l e n .
De Gems is een vreesachtig dier; wy hebben
’er veele op de A lp en , Pyreneen , op
de bergen van Dauphiné , en vooral op dié
van Donoluy gezien. Men ziet deze dieren
dikwyls in troepen van .vyftig o f meerder by
elkanderen ; terwyl zy weiden', ftaat ’er altoos
een op fchildwacht; zoo ras hy iets
hoort o f z ie t , zoo geeft hy een fchreeuw
door welke h y d e andere waarfchuuwt om
de vlucht té neemen. De jacht van deze dieren
is vry gevaarlyk , om dat men hen op de
rotzen vervolgen moet, op welke zy met
zoo veel vaardigheit als de fteenbokken
fpringen. De Gemfen beminnen het zo u t,
hier om ftrooit men dit op de plaatzen naar
welke men ze. lokken w i l : vermits zy een
zeer fyne reuk hebben , zo-naderen de jagers
hen altoos onder de wind. De Brons-
tyd duurt by hen byna de geheele maand September
; de wyfjes draagen negen maanden,
en werpen gewoonelyk in Juny ; zy geleiden
haare jongen op de rotzen niet . voor dat zy
in ftaat zyn om te klauteren. Wanneer men-
deze jong bekoomen kan, zoo maakt men hen
V y , tam