
tweede van het onderfte: zy dienen de Adder
om haar van haaren prooi te verzekeren
wanneer zy b y t , om dat dezelve met zich
te bewegen om te ontkomen, de groote tanden
niet uitrukt.
Na dat w y de werktuigen 'befehreven hebben
welke dienen om het vergift uittefchie-
ten , zoo zullen w y , volgens de ontdekkingen
van den Dokter Mead, die befchouwen,
welke dienen om het zelve te bereiden, en
te bevatten.
D it vocht wert van het bloed door twee
klieren afgefcheiden , die ter wederzyden
van het hooft, recht' achter de holligheit van
het oog, geplaatfl zyn. Ieder van deze klieren
is onmiddelyk onder de fpieren geplaatfl,
die dient om het opperkaakbeen nederwaarts
te drukken, op die wyze dat dit niet werken
kan zonder dezelve te drukken, het geen
de affcheiding van het vocht*' dat zy behelzen
bevordert. Deze klieren zyn op een
gepakt", o f uit verfcheide andere kleinder
klieren zamengeftehL,. die te zamen in een
gemeen vlies beflooten z yn , uit welk ieder
een uitloozent vat koomt, die in een groo-
ter uitlböpen , dat zich in het blaasje van
het tandvleefch ontlafl: dit blaasje bedekt
de wortelen der groote tanden ; het zelve -
b.eflaat uit rechtuit en. rondloopende vezelen
, door welker behulp het zich toetrekt
wanneer de tanden zich opheffen; en het is
door middel van deze toetrekking dat het
vergift in de openingen, die in de wortelen
der tanden z yn , indringt, en door die uit-
vloeijen, welke omtrent de punten zyn. Men
zal geenzins aan de waarheit van het geen ik
hier ter nederftel, twyfelen, zecht den Dokter
Mead, wanneer men w eet, dat ik , om
my hier van te verzekeren , verfcheide levende
Adders de kop afgefneden hebbe, en
wanneer ik haar de muil deet openen, met
den hals te drukken, zach ik het vergift als
uit een fpuit uitfchieten. Wanneer de Ad**
der in ruft is met de muil geflooten, leggen
de tanden gebogen , en zyn met het uitwendig
vlies bedekt; maar wanneer zy byten
■ wil, zoo opent zy de muil aanmerkelyk; en
door de werktuigelyke beweging die als dan
gefchiet, werden haare tanden weder her-
ftelt.
De Adder byt nooit, o f zy drukt haare
tanden tot aan de wortelen in het vleefch,
en hier door ondergaat het vlies een drukking
die de uitvloeijing van het vergift noch
meer bevordert. Men moet noch aanmerken
, dat de Adder de eene zyde van de
kaak bewegen kan zonder dat de andere zulks
doet, ter oorzake om dat dezelve met geen
gewrichten aan het einde zyn te zamen gehecht,
gelyk die der andere dieren, ’t geen
haar zeer voordeelig in de doorzwelging is;
want terwyl de tanden van de eene zyde
onbeweeglyk en ingedrukt in haare prooi,
blyven, om te beletten dat dezelve niet ont-
fnapt, zoo bewegen zich de anderen voorwaarts
om het zelve meer inwaarts te trekken
, en houden het vaft tot dat de eerfte
zich op hunne beurt voorwaarts bewogen
hebben : z y bewegen zich dus beurtelings
en trekken het dier dus geheel j want de
Adder heeft nóch fnytanden , noch maaltanden
om het zelve te verbryzelen) in den
flokdarm, van welke de vezelen der fpieren
te zwak zyn om te konnen werken. .
Het -zal. niet nutteloos z yn , voor dat wy
den aart van dit v e rg ift, zoo wel als de
wyze op welke het w e rk t, onderzoeken,
te doen opmerken dat de Natuur, met het
zelve voorttebrengen, geenzins tot oogmerk
gehad heeft om het menfchelyk geflacht te
lchaden, en dat haar eenig oogmerk geweeft
is om te waken voor het behoud van het
dier dat het zelve volftrekt niet ontbeeren
kan; want de Adders voeden zich -voorna-
mentlyk met HagedifTen, Kikvorfchen, Padden
, Muizen , Mollen, en andere dierge-
lyke dieren, die z y geheel zouden kaauwen,
inzwelgen, en in haar maag verbergen; o f
vooronderftelt dat deze laatfte zoo groot niet
is om dezelve te bevatten , zoo blyft het.
voor een gedeelte in de maag, en vooreen
gedeelte in den flokdarm, die vliesachtig is ,
en een groote uitzetting veelen kan, tot dat
het ontbonden is door de fpeekzelachtige
vochten van deze deelen, geholpen door de
werking van de vezelen der maag, en de za-
mentrekking der fpieren van den onderbuik:
het verandert dus in een vloeibare zelfftan-
digheit, gefchikt om de Adder te voeden;
en dit vereifcht veel tyd.
Dit veroorzaakt mede dat deze dieren drie
o f vier maanden leven konnen zonder nieuw
voedzel te nemen; waar men noch by voegen
kan dat haar bloed veel grover en flym-
achtiger als dat van een groot gedeelte der andere
dieren is , het zelve dusNzeer weinig door
de uitwazeming vermindert, indiervoegen
dat het zoo diKwyls niet noodig heeft om
vernieuwt te worden. De reden ftemt hier
in met de ontdekkingen overeen , die men
door middel van de microseoopen gedaan
heeft; want vermits de fpieren van de maag
' zoo
Xöo veel "kracht niet hebben om het voedzel
ïte verteeren en in chyl te veranderen, zoo
is het een noodzakelyk gevolg dat het bloed
een dikke en flymachtige zeifftandigheit
heeft. Behalven dit, heeft het hart van de
Adder maar een holligheit, en het bloed
vloeit door het zelve op dezelve wyze-om,
als in de Kikvorfch en Schilpad, in welke
niet meer als een derde van deze vloeiftof
door de longe gaat; ’t geen de oorzaak is
dat het zelve veel minder door de lucht verdunt
wort als in andere dieren. Voor ’t
overige, een diergelyke wyze van voeden,
vordert dat het aas ftraks fterft naar dat het
gevangen is , om in de maag te komen; want
men moet niet gelooven dat de kracht van
dit gedeelte van het ingewant alleen in ftaat
is om het zelve te doen fterven, de vlug-
heit van het levende dier gevoegt _ by de
zwakheit der vezelen, zyn meer als in ftaat
-om dit lot te verydelen ; want men vint in-
derdaat dagelyks levende dieren in de magen
van die welke-hen verflonden hebben. Hier
toe zyn de tanden en het vergift dat zy bevatten
gefchikt, en men moet niet verwondert
,zyn dat de Adder zich zomtyds van de
middelen bedient om de menfchen te fcha-
den, welke de Natuur haar gegeven heeft
om haaren prooi te dooden, vooral wanneer
men haar tot byten tergt , op wat wys zulks
ook zyn mag. D it vergiftig-vocht is in zoo
een geringe noeveelheit noodig, dat het ten
hoogfte maar eene droppel is die de dood
• veroorzaakt.
Om deszelfs --aart te leeren kennen, ver-
-volgt den Dokter Mead, heb ik verfcheide
maaien levendige- Adders aangegrepen , op
een wyze dat zy my niet byten konden, ik
tergde -haar vervolgens zoo lang tot dat zy
op eenig hard lichaam beten, en haar vergift
lieten vloeijen; en wanneer ik het zelve
op een ftuk glas geplaatfl had, onderzocht
ik zoo nauwkeurig, met een microscoop
, als in myn vermogen was , de deelen
uit welke het is .zamengeftelt. Ik befpeur-
dc in het begin alleen eenige _ zoutachtige
deeltjes , die met veel fnelheit.in het vocht
dreven ; maar die zich binnen e enigen tyd
in kriftallen veranderden , die by uitflek
fcherp en dun waren, met een foort van
knoopen hier en daar, uit welke zy fchenen
voorttekomen; indiervoegen dat het geheel
een fpinneweb verbeelden., maar oneindig
dun; en echter hebben deze doorfchynende
punten een zoo groote hardheit, datzy ver-
Jc-heide maanden op het glas bleven .zonder
X. D eel.
iÓsO
eenige verandering te ondergaan. Ik heb
Verfcheide proeven met dit vocht genomen,
met dit oogmerk om te weten tot wat foort
van zouten deze kriftallen behooren; en het
was niet zonder zwarigheit, gemerkt de geringe
hoevéelheit van dit vocht, en de gevaren
van welke dit foort van proeven vergezelt
zyn , dat ik ontdekt hebbe dat zy het
afverfzel van. Lakmoes rood deden worden,
öp dezelve wys als de zuuren. Ik flaagdo
zoo'wel niet in het mengzel, dat ik van dit
vocht met firoop van violen maakten : het
fcheen my echter toe dat het aan dezelve
een roodachtige kleur gaf; maar ik ben volkomen
overtuigt dat net deze firoop niet
groen maakt, gelyk het doen moefi zoo het
loogzoutig was. Dit moet genoeg zyn om
de valfchheit van het gevoelen van die geenen
te doen befpeuren, dié-; zonder benulp
van een eenige waarneming, hebben geftelt
dat het vergift van de Adder een loogzout
Qalkalf) is , en dat men het zelve door zuuren
verdryven moet.
Deze ontdekking ftemt volmaaktelyk overeen
met een verhaal dat aan den Dokter Ty-
fon door een verftandig man is medegedeelt,
en dat zeer gefchikt is om deze ftotte opte-
helderen. Hy zecht, dat wanneer hy in
Indiëri was, een Indiaan met verfcheide foor-
ten van Slangen by hem kwam, en hem aanbood
om hem verfcheide proeven over de
kracht van haar vergift te doen zien. De
Indiaan nam ’er eerft een zeer groote, die
hy verzekerde dat geen onheil veroorzaakten;
en inderdaat, na dat hy een band om
zyn arm 'gedaan had , pp dezelve wys als
men by het aderlaten d o e t, bood hy den
zei ven naakt de Slang aan, na dat hy haar
gntergt had , om zich te doen byten : hy
verzamelde het bloed dat uit de wond liep
met zyn vinger, en lag het op zyn dy tot
dat hy een lepel vol had. Hy nam vervolgens
een andere-, Cobra de Capelo genaamt,
die veel kleinder was, en die hy verzekerde
oneindig vergiftiger te zyn. Om het geen
hy zeide, te bewyzen , greep hy haar by
den hals , én deet een dropje van omtrent
de groote van een graan, van het vocht dat
in het blaasje van net tandvleefch bevat is ,
uit het zelve kómen, en liet het in het bloed
dat öp zyn dy was, vallen : dit bloed geraakte
hier op in een geweldige opbruizing,
en verkreeg een geelachtige kleur.
De Adder byt met haare lange tanden, en
zy Lchiet in de wond een zuure en zeer vlugge
geeft o f vocht, dat zich in de vaten in-
E drin