
lende ziekte van te bedienen, als mcede om
het hart te vervrolyken en de maandftonden
te verwekken*
L E L I E Z O N D E R K L I S T E R S ,
Liliafpbodelus, dit is een plant, welkers bloemen
geel z yn , maar in reuk en gedaante met
de Leliën overeenkomen. Haaren wortel is
knobbelachtig , o f beflaat uit kleine rapen ,
gelyk die der Affó dillen. Zie dit woord. Dit
foort van Lelie is weekmakende.
L E M M A , dit is een waterplant , van
welke de Ouden gefproken hebben, maar die
niet reeht dan na het jaar 1740. bekent ge-
weeH is , in" welke tyd de Heer Bernard de
jujfieu ’er een zeer omfiandige befchryving
van opHelde , die' in de Memoriën van de
Akademie der Wetenfchappen van Parys,
voor het zelfde jaar ingevoegt is* Dezen beroemden
Kruidkundige heeft, met. ons eent
de bloemen van de Lemma ;e leeren kennen,
welke tot dien tyd geheel onbekent waren,
en die echter haar kenmerk uitmaken, te gelyk
het denkbeelt vernietigt dat men tot dien
tyd had, en waar door men twee byzondere
planten van een eenige maakten* Men vint
deze plant in de moeraslige plaatzen, in de
vyvers, en zomtyds buiten het water, maar
z y is als dan vermagert en onkenbaar* De
Heer dè JuJJieu heeft haar befchreeven, half
in ’ t water groeijende, want het is gewoone-
lyk in dezen Haat dat zy~ haare bloemen en
vruchten voortbrengt.
De Lemma is een kruipende plant: haare
takken fpreiden zich rechts en links uit, en
zyn met bladeren bezet, welke na mate dat
de takken nader by elkanderen Haan o f verder
van een verwydert z yn , boffen vormen
welke meer o f min dichtheit hebben. De
wortelen komen aan de onderzyde van den
hoofdtak voort ; zy gelyken naar riempjes
welke mét vezelen bezet zyn , ‘en zy zyn
bruinachtig en buigzaam: de hoofdtak die de
zytakken uitgeeft is rond , ‘en , van afHand
tot "affland, is een foort van knoopen verdeelt;
iedere'zytak eindigt, gelyk dejioofd-
ta k , in een knop van vier bladeren-, die,
wanneer zy zich uitbreiden, een Malthees
kruis verbeelden: deze plant brengt doppen
van een zelfflandigheit als leder v o o r t, zy
komen uit de fleeïen der bladeren voort, en
bevatten de bloemen en vruchten. Het is in
de Memorie zelfs, van dezen geleerden Aka-
demiH , dat men-de andere byzonderheden
van de Lemma vinden kan: men zal in dezelve
zien dat deze plant hier in van de andere
waterplanten verfchilt, dat de bladeren van
de laatHen meer itigefneeden z yn . als zy in
het water gedompelt blyven, en dat zy zulks
minder zyn als men ’er hen uitneemt; en
dat die van de Lemma meer geheel zyn in
het water, en uitgefneeden fchynen zoo ras.
zy ’er uitkomen* Men zóu niet konnen ge-
looven in hoe veel verfehillende landen en
luchtflreeken , zy met dezelve weeligheit
groeit. Wat de geneeskrachtige eigenfchap-
pen der Lemma betreft. De Heer de Juffieu-
giH dat deze plant nuttig is om de vochten
te verdunnen en te verdeden, en de verHop-
pingen der ingewanden weg te neemen* De
fmaak van deze plant is flymachtig gelyk die
der Vaaren. ‘
L E M M I N G , zie B e r g m u i s .
L E M O U L E M O N . Dezen naamgeeft
men op het Eiland Caijenne aan een foort
van Tor die men Bok-Tor noemt. Zie dit
woord.
L E N G , zie K a b e l j a a uw .
L E N T I L L A D E . Dezen naam geeft
men in Languedoc aan het derde' foort van
Zee-Hond. Zie dit woord.
L E O C R O C R O T T A . Dit is een dier
dat zich in Ethiopië onthoud, en de groote
van een wilde Ezel heeft: deszelfs achterHe
gedeelte gelykt naar dat van een Hart, zyn
hals, Haart en borH naar dié van een Paard,
en zyn kop naar die van een Das, zyneklaau-
wen zyn verdeelt, en zynen bek is tot aan
de ooren gefpleeten; het heeft in plaats van
tanden, een doorgaande been, dat de gehee-
le kaak beflaat.
Dit dier is zeer vlug , en overtreft alle
viervoetige dieren in het loopen. Men zechc
dat het voortkoomt van de vermenging van
de Leeuwin met de Crocotta , o f met een
'mannetjes Hyëna: de Crocotta is een.baHaart
foort dat de Leeuwin voortbrengt wanneer
zy zich met een hond vermengt.- Gesner denkt
dat de Leocrocrotta een Tyger |f|f Zie dit
woord.
L E O N T O P O D I U M , dit is een plant
die op de toppen van het Alpifche gebergte
groeit, en welkers bladeren langwerpig en
katoenachtig zyn ; haare fleelen zyn enkelvoudig,
en vier voeten hoog, en haare bloemen
‘men hebben een rooswyze gedaante. Op
dezelve volgen vier o f zes zwartachtige en
fchubachtige hoofdjes, welke ieder verfchei-
de halve bloempjes bevatten die door zaaden
onderHeunt worden , welke klein en met
pluimpjes bezet zyn : deze plant is infnyden-
de en zamentrekkende,
L E P A S , zie S. •CHOTELS.
L E P E L A A R , . Albardeola aut Platea*
De Heer Perrault , die in de Memorien van
de Akademie der Wetenfchappen van Parys ,
gde d e e l, 3de Huk , de ontleedkundige be-
lchryving van vier Lepelaaren gegeven heeft,
zecht dat hy niet weet waarom men deze vogelen
onder de Reigers geplaatH heeft; want
dat hy een pluim aan het achterHe gedeelte
van den -kop heeft , en gelyk de Reiger van
vifch leeft, zyn zaaken , welke hy met veele
vogelen gemeen heeft : dezen vogel, is , be-
halven dit, zeer verfehillende van den Reiger*
De naam van Spatelbek , welke men hem om
de gedaante van zynen bek gegeeven heeft,
fchynt meer grond te hebben ; zynen bek is
omtrent het uiteinde breed , rond , en plat
gëlyk een fpatel, en het overige gedeelte is
fmal, en als de Heel van een fpatel ge-
vormt.
De Lepelaar moet meede met de Pelikaan
met verwart worden. De Heer Perault
-zecht, dat die geene , welke hy ontledigt
heeft , geheel wit waaren , en bemorfl wit
aan het einde der vederen , dat zy korte vederen
aan den hals hadden , en zeer lange
aan het achterHe gedeelte van den kop , alwaar
z y een pluim vormden , die achterwaarts
overgeboogen was ; hunne pooten waaren
met vederen tot aan de helft bezet, het overige
was met fchubben bedekt , de nagelen
waaren lang en fpits-, het bovenHe uiteinde
van den bek had een kleine punt, die nederwaarts
omgeböogen was;dezen bek, die een
byzondere. en buitegemeene gedaante heeft,
kan echter , fchoon hy van een vaHe zelf-
ftandigheit is , niet als zeer flaauwelyk ny-
pen , om dat hy lang , dun , glad, en buigzaam
is ; zyne kleur is een fchakeering van
graauw, bruin , zw art, en rood* Op het.
bfeedHe gedeelte van den bek , zyn veerden
groote groeven*
Albin zecht, dat deze vogelen hunne neflen
in een klein bofch , naby Leyden , op de
hoogHe boomen maaken, en datzy ’er f f jaar-
lyks een groote meènigte jongen vóórtbrengen.
^ Wanneer de jongen byna in Haat zyn
om uit te konnen vliegen, zoo doen die geene,
welke het bofchje in pacht hebben, hen
met yzere haakèn , welke aan lange Hokken
, gehecht zyn , op de grond nedervallen. De
eijeren van deze vogelen zyn zoo groot, als
die van een groote hen ; zy zyn wit , en met
rood gevlakt. De Lepelaar is vier en dertig
duimen lang , van den punt van den bek, tot
aan het einde van de nagelen , en vier en
twintig duimen, tot aan het uiteinde van den
Haart; hy heeft noch vederen , noch. dons
voorby de oogen ; en den hoek van de on-
derHe kaak is kaal ; en , volgens Albin , zyn
de voorfle vingeren door een vlies aan elkan-
deren gehecht: hy voegt ’er noch b y , dat de
punten van eenige groote vederen zwartachtig
zyn.'
Belon w i l, dat men deze vogelen meede op
de grenzen van Bretagne, en Poitou, heeft*
L E P E L B L A D , Cochelearia. Dit is eene
plant die gewoonelyk op de aan zee gelegen,
en fchaduuwryke plaatzen groeit , zelfs op
het Pyreneefche gebergte, en omtrent de z e e -.
kuflen van Vlaanderen , - en zomtyds meede
in de tuinen. Haaren wortel is w it , een weinig
dik,, recht, en vezelachtig ; haare bladeren
zyn talryk , byna fond , met holle ooren
bezet, welke bynaar de gedaante van lepels
hebben , en groen, fappig , fcherp , prikke-
lent, en bitter zyn , zy hebben een onaange-
naamen reuk, en zyn aan lange Heekjes vaH-
gehecht; haare Heelen zyn getakt, op de aarde
geboogen , omtrent een voet hoog , glad ,
en met ingefneden en lange bladeren bezet,
welke geen Heekjes hebben. Haare bloemen
beHaan uit vier witte blaad je sw e lke kruis-
wys gefchikt zyn ; op dezelve Volgen rondachtige
vruchten , welke ieder uit -twee fchaa-
len beHaan , waarin kleine rosachtige zaden
beflooten zyn.
Deze geheele plant, beflaat de eerfle plaats
onder de byzondere 'geneesmiddelen , tegens
het blaauwfchuit; zy is afzettende, zuiverent,
en wondheelende, en zeer nuttig omhetrand-
vleefch weder aan te doen groei jen : men
fchryft ’er het fap o f het aftrekzel van voor;
eenige lieden mengen het ónder hun bier :
deze plant gedroogt zynde , o f het uittrekzel
’ei* van , heeft geen o f weinig kracht. De
Groenlanders flagen zeer wel om het blaauwfchuit
te geneezen ,met het fap van deze plant
met dat van zuuring gemengt te doen gebruiken:
men vint in de Apothekers winkels, een
O o o o 3 over*