
CC2 LE T CH L . L E V E N T B A R E N D E .
overgehaald wa ter , en brandende geeft van
Lepelblad.
L E R E , dit is een foort van Braziliaan-
fche Vledermuis die dezelfde is , die men
op Cayènne vind. Zie V l e .d e rm u i s,
L E T C H I o f L I N C H I , dit is een der
fchoonfte en aangenaamfte vruchten , die in
China , en byzónder in het Landfchap Can-
ton groeit; z y evenaart een groote noot, in
groote: haar fchors gelykt naar fagryn leder,.
is dun, eerft groen; vervolgens krygt zy een
luifterryké roode kleur. Wanneer de vrucht
ryp , en eerft verfch geplukt is , zoo eindigt
deze fchors in een puift : zy om vangt een
zacht vleefch , en een kleine en zeer harde
kern , die de gedaante van een kruidnagel,
en de kleur van git heeft: de A - t e , ó f Ya-te-
overtreft deze vrucht alleen in uitnementheit:.
z y is van eenen zoo verhittenden aart, dat
zoo men’er met geen gematigheit gebruik van
maakt, zy puiften over het geheele lichaam
voort doet koomen. De Chineezen laaten
haar droogen , en eeten haar het geheele jaar
door ; zy gebruiken haar vooral in de thee, .
aan welke zy een geringe , ruuwe o f rinsach-
tigen fmaak byzet, die hen aangenaamer , als
die der fuiker fchynt. Zie A t a.
L E V E N T B A R E N D E In E I J E R -
B A R E N D E . Door het eerfte van deze
■ woorden, verftaan de Natuurkundigen de dieren
, welkers jongen met volkoome gevormde
leeden uit het lichaam van hunne móeders
voortkoomen: door het tweede , die geene ,
welkers jongen uit eijeren , door middel van
de bebroeding gebooren worden , o f anders
door de hitte der zönneftralen , gelyk die der
Schildpadden, Krokodillen en andere.
In de Leyentbaarende foorten , is het om-
kleedzel van het vruchtbeginsel zacht en tee-
der, om dat het zelve, vermits het altoos in de
moeder beflooten b ly ft, geen fterker befchut-
zel nodig heeft. In de eijerbarende foorten
worden de omkleedzelen en vruchtbeginze-
len , een weinig voor dat de moeder hen
werpt, een harde korft , die fterk genoeg is ,
om de zwaarte en den invloed der lucht te
wederftaan , zonder de jongen te beledigen,
die’er in bevat zyn.
Alle dieren, zonder uitzondering1, koomen
van eene moeder v o o r t, die hen op een dezer
beide wyzen ter wereld brengt: deze Wet--
ten hebben van het begin der wereld a f, zon-
d&r eenige verandering, dus.beftaaru.
LE V ER B R A A S S EM . LE VERK RU ID .
De Leventbarende dieren , beflaan, zonder
tegenfpraak , den eerften rang', in de order
, .van het Ryk der dieren; en den menfch-
is den eerden van allen.
Het getal der 'Leventbarende d ie ren e v en aart
dat der Eijerbarende niet- In het getal
der laacfte , telt men alle de rangen der vogelen
; die der eigentlyke Viflchen.,. uitgezonden
de Aaien’ , en het geflacht der Wal-'
viflchen; die der kruipende dieren,uitgezonden:
de Adders; die der Infe&en, ónder welke
men eenige leventbarende Vliegen vind;
en die dèr Wormen , onder welke men mee-
de , vólgens het zeggen van eenige -Natuurkundigen
, leventbarende ontdekt heeft.
Dus bepaalen zich alle de Levefitbafendé
dieren , aan de viervoetige landdieren , aan •
de viflchen van het geflacht der Wal viflchen 2
aan de Adders , en eenige foorten van Vlie- -
gen, en aan eenige Wormen, welke mogelyk
niet anders doen , als zich weder voortbren—•
gen , wanneer men deze Infe&en ; in ver--
icheide ftukken fnyd , welke zoo veel wormen
worden; tot deze behooren de Polypen,
de Gordius, enz.
Zie de verkorte■ bifiÖrie van alle deze dieren
zoo wel Leventbarende, ah Eijerbarende, op
de hooft-arnkelen, D ie r , Haïfflachtige Dieren
, Schelpdieren ,. Schaalviflcben , fnfe&en ,
Vogelen, Viflchen, Viervoetige. Dieren, Krui- ;
pent-gedierte , fVvemen , en Zoophyten; én
hunne byzondere befchryving óp de naamen , ;
by welke z y békent/zyn..
L L V E R B R A A S S EM . Mén geeft deze
naam aan een Zee-Vifch ,. die zich. in de
volle zee onthoud. Rondelet zecht, dat hy-
veel overeenkomft met den Zee-JVotf o f Zee--
Snoek, in de gedaante van het lichaam ,', en in
dé opening van den bek heeft. Zyn onderfte
kaak is veel langer , en (leekt meer uit als de
bovenfte ; dit veroorzaakt dat zyn en bek al- -
toos geppent is. Zyne tanden zyn fcherp,
en zyne oogen klein :, door zyne vinnen ,
ftaart, doornen , en inwendige deêlen , ge- -
lykt hy naar de viflchen ., welke door eenige
Klipviflcben genoemt worden. Deeze heeft
verfchillende kleuren. Byna alle Schryvers
zeggen , dat Leverbraaflems altoos wyfjes ;
z yn ; ’ t geen moeijelyk te gelooven i s . .
L E V E R K R U ID , Hëpatica. Men geeft •
dezen naam aan verfcheide foorten van plan--
ten: te weeten , aan het gemeene leverkruid,
aan het edel leverkruid, en aan het bofch leverkruid..,
anders Longekruid genaamt:. wyv
zul- -
L E V I A T H A N . L E Y .
zullen hier maar alleen van het eerfte foort
^preeken.
> Het Gemeene Leverkruid', Hëpatica Vulga-
ris , is een plant die op de fchaduuwryke
plaatzen , langs de vochtige rotzen , en aan
de beeken, fonteinen en putten groeit; haa-
Te wortelen zyn zoo fyn ’ als hairen zy koomen
onder uit de bladeren voort, welke zeer
talryk zyn , deze hebben de breedte van een
vinger , en zyn twee vingers breedte lang,
groenachtig , en fchubachtig : de bloem van
deze plant is niet merkbaar :. uit de punten
der bladeren koomen w itte , gladde , vafte,
Pappige , en doprfehynende fteentjes voort,
welke de dikte van een bies hebben , en vier
duimen lang zyn ; op dezelve, is een .hoofdje
geplaatft, dat de gedaante van een paddeftoel
heeft , en aan de onderzyde, in vier o f v y f
deel en ingelheeden is. Dit hoofdjè is eerft
groen ach tig , vervolgens geel ach tig , en ein-
delyk rósachtig; en wanneer deszelfs onderfte
deelen zich openen , laaten zy een zwart
e vrucht, ó f pürperachtig-, en zwartachtig,
zaadhuisje zien, dat met fap vervult is,wanneer
het noch groen is , en wanneer het droog
i s f t ö f o f zwartachtig zaad bevat , welke óen
foort van rook verwekken , wanneer zy neder
vallen.
Dit Leverkruid heeft een grasfmaak, die
eenigzins bitter en zamentrekkende is , en
een ligte fpeceryachtige , en bitumineufen
reuk : het is uitnement voor de kwaaien der
levér en löng, het verdunt de verdikte vochten
, en is meede nuttig tegens de gebreken
der huit.
L E V I A T H A N , dit is een dier van
welk in het Boek van J o b , Hoofdftuk 40 en
5 1 , gefproken word. De geleerde Bocbard,
die alles geleeze, en overwoogen had, wat
den Bybel óver dit onderwerp ze ch t, w il,
dat de Leviathan de Krokodil is ; dat onbe-
dwingbaare, en woefte dier, ’tgeen met zoo
veel moeite te vangen i s , en'dat een zoo
harde buit heeft. Om dit te bewyzen , ontleent
hv zyne redenen, uit een plaats van den
Talmud, in de Verhandeling over den Sabbatb,
alw'aar gezecht word , - dat den Cabith , o f
Zee-Hond , de fchrik van den Leviathan is,
hy houd ftaande , dat dezen ...Cabith , de
Tchéumon , o f Rot van Faro is , en het dier,
avaar hy den fchrik van i s , niets anders als
de Krokodil; om dat inderdaat, de Rot van
Faro, in den muil der Krokodil fpringt, zich
in haar lichaam indringt, haare ingewanden
963
knaagt, en haaren buik doorboort: waar uit
v olg t, dat de Krokodil de Leviathan der Hebreen
is. Zie K r o k o d i l .
Maar de Heer ^fault, Hoogleeraar in de
Syrifche Ta al, wil dat de Leviathan deZee-
Draak is ; hy grond zyne meening op een
plaats van de Propheet J e s a ia in bet Q.7jh
Hoofdjluk , alwaar gezecht word : Ten dien
dage zal de H eere met zynen barden, ende
grooten , ende fterken zweerde bezoeken den
Leviathan, de lang wemelende flati ge , jae den
Leviathan, de kromme jlomme (lange: ende by
zat de Drake die in de zee is aooden.
De hedendaagfche Hebreën , geeven mede
de naam van Leviathan aan den PValvifcb.
L E Y , S c h a l i e , Lapis fifltlis, Ardejia.
De Ley , is een foort van Scbiftus , dat een
ftoffe van den aart der Klei-aarde is , zy heeft
geen doorfchynencheit, en een blaauwe ,
graauwe, o f zelfs roife kleur, zy laat zich in
dunne, gladde, en platte platen fcheiden ,
van welke men zich bedient om de huizen te
bedekken. Deze ftoiFe heeft in voorige ty-
den tot fteenen gedient, om muuren op te
rechten, waartoe men haar in vierkante (lukken
kapten : men gebruikt haar noch tot het
zelve einde, in landen, in welke de leygroe-
ven gemeen zyn. Men zecht, dat het groot-
fte gedeelte der muuren te Angers inVranke-
ryk , van deze blokken van Ley gebouwt zyn,
’t geen deze ftad, een treurig aanzien geeft.
De Leyën zyn zacht wanneer zy uit de groeven
gehaalt worden , maar zy worden door
de lucht hart: zy zyn in de groeven in banken
gefchikt, in welke men fpleeten heeft,
die zoo dicht by elkanderen zyn , dat de plasten
welke zy vormen, zeer weinig dikte hebben
; het is door middel van deze barden ,
dat men haar verdeelt, om haar tot het bedekken
der gebouwen, bekwaam te mnaken.
Men (lelt veel in gevaar, wanneer men onderneemt
om een Leygroef te openen , en :e
bearbeiden. Wanneer de groef goed is . zoo
heeft men zyn fortuin gemaakt; zoo n ie t,
zoo verlieft men verbazende geldzommen :
men vint haar op meer o f min diepte. Wanneer
men de aarde wèggenoomen, en de groef
geopent heeft, zoo gebeurt het dikwyls, dat
den Heen zacht en met aderen doorvlochten
is , ’ t geen men gebladert zyn de noemt; alsdan
is hy noch niet volmaakt: en de leven
hebben alsdan noch geen zeltftandighek genoeg
, om in platen ge fcheiden te kennen
sg
m
’mi
g j i
'JXf
l":?. 4
§§