
B E R G - R O O D , B r u i n - r o o d of
& NDiAANscH-ROOD, zie op bet woort
O k er .
B E R G V L E E S C H , o f D e l f b a a r -
'Vl e e s c -h , Caro montana. Dit is een foort
van Amiant met dikke en enkelvoudige fchil-
.vers, die door een verzameling van harde
•vezelen zamengeftelt worden , het is zwaar
-en zinkt door net water: men vint het zelve
•in de Serpentynfteengroef.van Zoeblits. Zie
A m i a n t .
B E R I L , Aqua marina, de Ouden gaven
dezen naam aan deze, en verfcheide andere
foorten van edele gefteentens die tans andere
namen hebben.
De Beril is een edel gefteente, welke zy-
nen latynfche naam, die Zee-water betekent,
verkregen heeft, om dat zyne kleur met het
zelve - overeenkoomt. Dezelve is een meng-
zel van groen en -blaauw hy bekoomt haar
door de.metaalachtige zelfftandigheden*
De Berillen verfchillen van elkanderen
door min o f meer hartheit -of fchoonheit van
kleur; de eene zyn Oofterfche, en de andere
Wefterfche. De eerfte zyn harder; derzelver
polyfting is fynder: ook zyn zy veel fchoon-
der, zeldzamer, en duurder als de Wefter-
fche Berillen. In ’ t algemeen zyn de oofter-
fche edele gefteentens fchoonder, dërzelver
kleur veel ftandvaftiger als die der wefter-
iche : w y zullen., op het woort E d e l e
'Ge s t e e n t e n s ;, de wyze opgeven om dezelve
te onderfcheiden.
Vermits de Berillen met wit en blaauw
gemengt zyn , zoo kan men dezelve alleen
met de groene en blaauwe fteenen verwarren
, dat de Smaragden en Sapbieren zyn.
( Z i e ‘Sm a r a g d en S ap h i e r .) Zoomen
acht geeft dat de Smaragden zuiver groen
zyn moeten, zonder eeiaige» vermenging van
blaauw,; en-,de .Sapbier zuiver'blaauw, zonder
eenige vermenging van. groen : zoo kan
men hem lichtelyk van deze twee fteenen
onderfcheiden.
Men vint Berillen op de oevers van den
Eufraat, en aan de voet van-den‘Berg Tau-
rus. De Wefterfche komen uit Boherne,
Duitfchland, Sicilië , en van het Eiland van
de Elve. Men verzekert dat men ’er mede.
op de kuften van den Oceaan vint.
De konft is , om dus te fpreken , mede-
dmgiter van de natuur geworden, in de na-
hootzing van de kleur der edele gefteentens^
'Men bootft de kleur der Berillen n a , met
in gefmolten kriftal, verkalkt koper poeder
-met driemalen zoo veel zwavel te mengen:;
men mengt het alles wel onder elkanderen
met ’er by herhalingen dit mengzel by te voegen
, tot dat het kriftal de Begeerde kleur
verkrygt. Wanneer deze bewerking in het
groot gefchiet, neemt men tot hondert ponden
kriftal, een en een half pond gecalfineert
koper, en vier oneen zwavel,
B E R K E N B O O M , Betula, Dit is een
boom die vry groot wort wanneer men hem
laat groeijen; en niet anders als een heefter
-is.," wanneer men hem tot kaphout fchikt.
Hy heeft verfcheide ichorfen. ~ De uiterfte
is d ik ,'ru uw , en witachtig; de tweede is
dun, taai, blinkende, en glad. Eenige hebben
gedacht dat de Ouden zich van dezelve
bedienden gelyk papier , op welke z y met
een ftift fchreven. Het hout van den ftara
is w i t : zyn bladeren zyn geront., fpits, in
het ronde getant, eenigzins dikachtig, welriekende
, en van een bittere fmaak. Dezen
boom brengt mannelyke en vrouwelyke bloemen
vo o r t, die. van .een gefcheiden en op
byzonde.re. plaatzen van den boom geplaatft
zyn, De mannelyke bloemen zyn by wyze
van katjes op een gemeéne fteel gefchikt, en
uit kleine- helmftyltjes zamengeftelt. De
vrouwelyke bloemen vormen een gefchubde
kegel.
Schoon de Berkenboomen byzonder de
goede vochtige gronden bemint, zoo groeit
hy echter mede in onvruchtbaare gronden:
men heeft hem zelfs zien flagen in plaatzen
in welke, alle andere hoornen ftierven. Wanneer
de Berkenboomen op veel plaatzen een
bekwame groote verkregen heeft, kapt men
henrot hoepen voor het vaatwerk. Deszelfs
hout werr-gezocht tot klompen ; de jonge
takken van deze boomen verfchaffen goede
bezemen. De fchors. des Berkenbooms is
byna onverdervelyk.
• De Kanadianen maken -van de fchors van
een foort van Berkenboomen, groote kanoos
die lang duuren, en door ben Piroguis ge-
naamt worden. In Z-wecle, dekt men ’er de
huizen mede. Men kan met veel waarfchy-
nelykheit dit foort van onverderfelykheit
van'deze fchors, aan het harftachtige gedeelte
toefchryven met welk z y vervult is ; hierom
maken ’er de bewoonders -der Alpen
toortzen van, die zeer wel Branden en lichten.
Op het einde van den winter is den Berkenboom
met .zap vervult, en geeft tranen
uit. Van Helmoni merkt hier omtrent een
wetenswaardige zaak op. Wanneer men in
dezen boom naar by den wortel een infny-
ding maakt, zoo is het zap dat ’er uitvloeit
een zuiver en fmakeloos water. Zoo men,
integendeel, een tak van drie vingeren dikte
tot in het hart doorboort, zoo.bekoomt men
een zap dat meer fmaak heeft, en van een
licht aangenaam zuur is : het zelve wort ge-
roemt tegens de fteenen der nieren en blaas,
en tegen het bloed wateren. Men moet dit
vocht vergaderen voor dat de bladeren uit-
fpruiten, om dat wanneer dezelve zich ver-
toonen, het zap zoo aangenaam niet meelis:
wanneer het gegift heeft, wert het een
goeden drank, die eenigzins wynachtig is;
net heeft een .aangename reuk, en kan een
jaar goed gehouden worden , wanneer men
het in welgeüoten vaten bewaart , en een
weinig olie op het zelve giet. De Herders
verfrifien zich dikwyls met dit vocht in de
boflehen , zoo als het door de handen der
Natuur voortgebracht word; een. eenige tak
geeft, zoo men zecht, zomtyds op een dach
meer als acht o f tien ponden van dit vocht
, u i t : men verzekert dat het de vlakken van
het aangezicht verdryft, zoo men het ’ er
verfcheide maaien op een dach mede wafcht,
en het zonder afwilfchen- laat opdroogen.
B E R N A K E L S C H E L P o f G a n z e -
m o s s e l , een fport van veelfchelpige fchelp
.•van het zonderlingfte foort., die , volgens
de waarnemingen van Needham, veel over-
eenkomft met de troswyze polypen fchynt
te hebben. Zie G a -n z em o s s e l .
B È R N A G I E , Borrago. Dit is een der
planten die het veelvuldigfte in de Genees-
konft gebruikt worden , en die men byna
in alle tuinen aankweekt. Haare wortel is
w it , heeft dc dikte van-een duim, ën eén
lymachtigen fmaak ; haare fteel is wollig,
hol, en een en een halve voet hoog. De
•bladeren zyn donker groen, met fyne uitfte-
kende doorntjes b e ze t; op de toppen der
takken , ' komen eenbladige rooswyze bloemen
te vooffehyn, die een fchoone blaauwe
kleur hebben., en naar hef radertje van een
fpoor gelyken: op deze bloemen volgen vier
zwarte zaden, die de gedaante van een ad-
derskop hebben.
Deze plant ontbint de taaije en grove
vochten, verdunt het bloed, hcrftelt de afscheiding
der zappen, en de uitloozing, en
ïs in alle ziektens nuttig, in welke men hee- I, D u t,
te geneesmiddelen vermyden moet. Haare
groote krachten fpruiten voort uit eeii wezen
tlyk , falpeterachtig , ammoniak - zout;
want wanneer de Bernagie gedroogt is , fmelt
zy op gloeijende kooien gelyk de falpeter.
De' bloemen der Bernagie behooren, onder
het getal der verfterkende bloemen; maar
wanneer zy droog zyn , zoo bezitten zy
weinig kracht, hierom fchryft men in den
winter met meer nut de wortel der Bernagie
voo r, om dat deze verfch zynde, alle hunne
krachten bezitten.
B E R T R A M , zie B e t r a m .
B E S N Y D E N I S S T E E N . Men geeft
dezen naam aan de fteene-bylen, van welke
w y in ’t vervolg fprekén zullen, om dat
men dacht dat d e . Ouden zich Van dezelve
tot dat geen bedienden van ’t welk zy den
naam draagen. Den aart van dezen fteen is
niet altoos dezelve-: ’er zyn ’er die van een
kleiaardige en keiachtige natuur zyn.
B E S T E G , Terra pinguls , deze naam
hebben de Duitfche Mynwerkers aan een
fmeerige aarde van verfchillcndc kleuren gegeven,
welke dezelve fchynt te zyn die de
Mineraalkundigen Befiieg noemen, en welkers
ontdekking, gelyk die van de vette
Qjiartz, altoos de uabyheit der mynaderen
te kennen geeft; want deze aarde vergezelt
haar altoos en duid haare rykheit aan.
B E T E L . Dit is een plant die in Ooft-
Indiën op de aan zee gelegen plaatzen groeit:
zy hecht zich , gelyk de klim, aan de na-
buurige boomen. Haare bladeren gelyken
naar die van den Citroenboom , en nebben
een lichte bittere fmaak. Haare vruchten
gelyken naar die van den ftaart van een hagedis.
De Indianen kauwen byna altoos van deze
bladen, die zy met areka, cardamon, kruidnagelen
o f andere fpeceryen en tot kalkge-
brande oefterfchelpen mengen ; ’t geen hun
fpeekzel en lippen een roode, bloedige kleur
geeft, welke de Europeanen zeer onaangenaam
toefchynt. Dit mengzel verdunt de
flym die uit het hooft za k t, verfterkt de
maag, maakt het tandvleefch vaft, en geeft
den adem een zeer aangename reuk. Men
wil dat z y , zonder het gebruik van de Betel
, dezelve zeer Hinkende hebben zouden.
Wanneer zy van elkanderen voor eenigen
tyd afïcheid nemen, doen z y over en weder
Ö . gn