
luit vormen. Het is in de HiHorie der In-
feéten van den Heer de Reaumur, dat men
■ een omftandige befchryving van de wonder-
baare vorming van het werktuig vinden kan,
welkers geluit gefchikt is om de wyfjes te
roepen. W y konnen ’er hier alleen maar een
onvolmaakte fehets van inlaflchen.
Men befpeurt onder den buik van de mannetjes
Boom-Krekels , achter de zes pooten.
welke kort en even lang.zyn, twee fchubach-
tige kappen,welke het dier naar zynebegeerte
openen en fluiten kan. Deze kappen bedekken
holligheden, welke men keteltromme-
l&n noemen kan, om dat zy met dit krygstuig
veel overeenkomfl hebben. In ieder van deze
keteltrommelen, werd men verfcheide holligheden
gewaar , welke door verfchillende
vliezen afgefcheiden worden : men ontdekt
’er mede een fchubachtige en zeer vafte driehoek
in. Het vlies dat zich onder dezen driehoek
bevint,is fyn , wel gefpannen , en vertoont
de levendigfte kleuren van den regenboog.
Men kan dit v lies , met alle deszelfs
fchoonheden noch befchouwen , wanneer het
dier reeds gedroogt is. De ontleedkundige
nafpooringen , hebben de Heer de Reaumur
twee fpieren doen ontdekken, welke met zich
beurtelings, en met fnelheit intekrimpen en
uit te rekken, een geluit-geevent vlies , dat
met ruuwheden vervult is , en de Hevigheid
wan het gedroogde perkament heeft, beune-
lings hol en bol maaken : de lucht, die door
dit vlies bewoogen word , werd in de verfchillende
holligheden van welke wy gefpro-r
ken hebben gemoduleert. Deze werktuige-
lyke werking is beweezen , om dat wanneer^
men deze fpieren heen en weder trekt, men
de Boom-Krekels doet zingen , fchoon zy
reeds dood zyn, mits dat de deelen noch vers
zyn. Wanneer men zachtjes een klein gerolt
papiertje over dit foort- van keteltrommel
flryk t, zoo doet men hetzelve geluit geeven.
De levendige Boom-Krekel voert door behulp
van deze werktuigen , dat geene u i t , ’t
welk wy door de beweeging der vingeren
doen. 1
De zaag, met welke het wyfje ge wapent is, _
heeft geen minder wonderen in haar zamenr
Hel. fee laatfte ring van het wyfje is onder
den buik gefpleeten, en bevat een boor , die,
gelyk alle die geene van welke de infecten
voorzien z yn , ’ t zy om.te fnyden, te zagen ,
te booren , en te klieven , een fchelp is , o f
van zeer hart ho°rn zamengeftelt. .Die van
de grootfte Boom-Krekels is een halve duim
lang , en zomtyds langer : zy koomt uit den
buik van het dier , op dezelve wyse.niet voort,
gelyk den angel der wesp, uit de fcheede
voortkoomt, die door middel van een veer
verlengt, en uitgedreven word , maar even
als een mes dat in de hecht toeflaat. ; Deze
boor is mede zoo enkelvoudig niet, als zy by
den eerflen opflag van het oog fchynt: zy be-
ftaat uit drie Hukken, waar van het middelfle
de gedaante van het yzer van een pyl heeft;
de twee zyHukken werken te gelyk'met het
middelfle, door middel van een groef, en zy
konnen meede afzonderlyk werken : zy zyn
aan de zyden m.et zeer fyne en zaagswyze tanden
bezet. De Boom-Krekel bedient zich van
dit welgevormde werktuig , om de takken te
doorbooren , en ’er haare eijeren in te leggen.
Zy zoekt drooge en doode takken, maar
die echter noch met den boom vereenigt zyn,
om'dat het fap en de vochtigheit der groene
takken aan haare eijeren fchadelyk is. Andere
zaag-vliegen leggen hen integendeel in
takken, welke noch groen en met fap vervult
zyn : deze laatfte hebben waarfchynelyk nodig
om door het fap bevochtigt te worden,
het geen de andere fchadelyk is., De wyfjes
Boom-Krekels , weten d it , o f ten minHen
zy gedragen zich , als o f zy hier van kundig-
heit hadden.- Het is door de beurtelingfche
fpeeling van haare zaagen , dat zy de vezelen
van de Oppervlakte van de takken afneemen,
in welke zy booren willen : zy doen. haare
zaag tot aan het merg indringen , en leggen
in hetzelve acht o f tien eijeren achter elkan-
deren , welke .aan een gehecht zyn. De by
een vergaderde afgezaagde vezelen Hoppen de
opening. Z y beginnen dezen arbeid een weirdo
hooger o f lager .weder op nieuw, en vor-
\men een weed© hol. Men gift dat ieder dezer
wyfjes omtrent vier hondert eijeren leggen.
De takken in welke deze eijeren gelecnt
zyn, kent men door*He kleine hoopjes , welke
ge vormt worden door e n gedeelte vanher
hout dat ’er afgenoomen is* ' Ondanks dezen
arbeid, en de hatuurlyke zorgen der moeder,
voor de behoudenis van haare jongen, lecht
echter een Ichneumon-Vlieg, ,die meede met
een angel gewapenr is-, haare eijeren in ’t
midden van die der Boom-Krekels ; uit deze
eijeren koomen verflindende wormen voort,
welke de jongen van die der Boom- Krekel
verflinden zoo ras zy uit de eijeren voortkomen.
De jongen'der Boom-Krekels zyn hier alleen
in hunne wieg. Zoo ras de eijeren uitgekomen
zyn , ’ t geen gewoonelyk. omtrent
het einde van den herfft is , gaan de jongen
uit
uit het hol uit. Z y zyn wit en van tien lange
pooten voorzien , door welkers hulp zy
langs den boom afdalen , en zich met het fap
der wortelen voeden , tot dat zy in poppen
veranderen. Deze poppen bêhooren tot het
getal dier geene welke voortgaan ,- voedzel
neemen -, en eenigen tyé groeijen moeten.
De kop van deze poppen verfchilt niet veel
van ..die geene welke zy in ’t vervolg bekoo-
men. Haaren fnuit is reeds tot volmaaktheit
gekoomen , om dat zy hem haaren geheel en
leeftyd gebruiken. Men befpeurt- de werktuigen
om te zingen ,>noch de boor aan deze
poppen n ie t: de twee voorHe pooten zyn alleen
om hun gedaante , aanmerkelyk ; welke
hen bekwaam maakt om de aarde te delven,,
en ’er openingen in te vormen'deze poppen-
graaven zich ook hooien ter diepte van twee
©f drie voeten hr de aarde , om ’ér den winter
voor de koude befchut ,• in door te brengen-,
zonder dat zy noodig heeft om- een voorraad-
fchuur te vormen , o f om by haare gebuurin
de mier,, te gaan bédelen. In de Lente, verlaten
deze pappen, de aarde;, klimmen op de
boomen .r en hechten zich aan de takken en-
bladeren vaft.. Het is alhier dat de gedaante-
verwifleling gefchièt, welke z y met alle in-
feften gemeen hebben zy krygen alsdan*
vleugelen ,- en zyn oprechte Boom-Krekels.
De Boeren'verheugen zich- over het gezang
der Boom-Krekels , om dat zy zich verbeelden
, dat h e t, wanneer het fchel en geHadig
is , een fchoon e zeomer, en een ryken oogft,
aanduid. Z y geeven-meede voor, dat zy opgemerkt.
hebben, dat wanneer deze dieren beginnen
te zingen, mengeen koude dagen meer
te duchten heeft.
De Byen-Eeters en de Boere-Zwaluwen,
zyn zeer greétig naar de Boom-Krekels. Hier
door vangen de kinderen van het Eiland Cre-
ta deze vogelen , met Boom-Krekels, die zy
laaten vliegen , en in welkers lichaam zy een
kleine visangel- doen , die aan een tonnetje
vaHgehecht is. De vogel welke de Krekel
fchielyk doorzwelgt, vind zich op hetoogen-
Blik aan dén angel vaft.,
De poppen der Boom-Krekels, wierden
voormaals als een uitmuntent gerecht, be-
fchouwt; de Oöfterlihgeny en vooral de-
Grieken , maakten ’èr de welluft van hunne
tafelen van : de Boom-Krekels wierden zelfs-
na hare gedaante-verwifleling gegeetèn. Ari~-
jfoteles ze ch t, dat mengde mannetjes- voor de-'
paaring:,, en>de wyfjes na dezelve , hooger
fchatte.; omidè eijgren:welke dê.laatHè alsdan.
■ in zich bevatte : men zou tans een diergelyk
'gerecht met af keer befchouwen; waar uit,
kan deze verfcheidenheid van fmaak ontHaan
zyn , zoo de zintuigen altoos dezelve geweeH,
zyn ? De Boom-Kfekel tot poeder gebracht
zynde , is afzettende , nuttig tegens het ko-
ly k , en de gebreken der blaas,.
De, Heer de Reaumur , heeft noch. van een
ander Infeót gefprooken, dat, door de plaat-,
zing en vorming van den fnuit, en die van de
fcheede', in welke zy bevat is , naar den
Boom-Krekel g e ly k t: het bezit dezelve ver-
nuftigheit om zyne eijeren in de takken van
een heeHer te plaatzen; maar het bezit de be-
gaaftheit niet om te konnen zingen, hy noemt
het Pro-Cigale.
K R E E K - P R U IM E N , dit zyn de
vruchten van een heeHer , welke in de Kree-
k-en aan den oever der Zee groeit; en op de
Eilanden van Amerika , onder den naam van*
league bekent is : dit is de Guajeru van Marck-
graf: zie I c aqu e .
K R E U P E L G R A S , V ar k ens gra s , -
D u i z e n d k n o p , K n o o p g r a s , PoIygo~r
num: men noemt dus twee verfchillende plan-'
ten.
1. Het ZlLVERACHTÏG K R E Ü P È L~~
g r a s , Paronychia Hifpanica: dit,is een zeer
fchoone plant, die een ziiverachtige blinken-'
de kleur heeft : zy groeit op de bergachtige •
en fteenachtige plaatzen in de warme landen;
haaren wdrtel is lang, vry dik, takhachtig en
w i t ; zy fchiet takkeii uit welke omtrent een
halve voet langgeknoopt, verfpreid, en op
de aarde leggen: haare bladeren gelyken naar
die van het gemeene Kreupelgras , maar zy
zyn veel kleinder en korter: haare bloem cin-~
digt in e&n foort van kap.. Op; deze bloem*
volgt een vyfhoekig zaadhuisje, dat een zaad
bevat.
Deze plant is zamentrekkende : menvge-
bruikt haar in Spanje tegens de bloedfpuwin-
gen : en men noemt haar hier, Sanguina-
liai -
2. Het G e m e e n E t K re u p e l g r a s ,
Y A R K E nsgr a s , enz. *Oentinodla , is een:
van de gemeenfte planten welke men op de
velden vind : zy groeit onverfchillig, byna-
overal ,, ’t zy op bebouwde o f onbebouwde
plaatzen’,- maar vooral« langs; de weegen en
plaatzen welke meenigvüldig bezocht wor--
den :• haaren wortel is lang , zoo dik als een