
4^4 H O O I . H O O R N . H O O R N .
sr.en heeft Haten groeijen, en dat aan de vruchtgebruikers
niet.geoorlooft is , om omtekap-
p e n , om dat het éen gedeelte der goederen
van de Heerlykheid uitmaakt. Een bofch
van veertig jaaren , noemt men kleine Hoog-
ftamboomen: tuflchen de veertig en zeftig jaaren
: Halve .Hoogjlamboomen: tuflchen de zestig
en hondert en twintig jaaren , 'Jonge en
Halve Hoogjlamboomen : en boven de twee
hondert jaaren, Hoogjlamboomen die op het afgaan
zyn.
H O O I , Fcenum. Men geeft dezen naam
aan de kruiden der weiden wanneer zy ryp
zyn. Het Gras , Hondsgras, Klaver , enz.
zyn hier' van de voornaamfte.
Men maait het Hooi in Juny, wanneer het
Gras geelachtig begint te worden , en het
zaad zich vertoont: vervolgens laat men het
op de weiden yèrdorren en droogen, en keert
het van tyd tot tyd met vorken om : drie dagen
hier na, lecht men het op vooren o f kleine
hoopjes ; vervolgens maakt men het tot
hooimytën , en laat het in dezen ftaat zwee-
ien : en eindelyk bréngt men het op de hooizolders.
In eenige Landen maakt men ’er
boffen van , voor dat men het in de ftrhuu-
ren brengt. Wanneer alle deze bearbeidin-
gen Nby fchoon weder gedaan zyn , kan men
Let Hooi ten minften twee jaaren goed houden
; wanneer het nat geworden is , broed
het op 'de hoopen, en kan zelfs de' hooiichuu-
ren in brand fteelfen : de .Landman kan dit
toe val vóorkoomeh , wanneer hy i n ’t midden
van den hooiberg drie o f vier takkebos-
fen van doornen plaatft; door dit middel is ’er
een leedigerplaats., naar wélke de heete dampen
van alle zyde koomen, en hunne werk-
.zaamheit verliezen.
H O O R N , Cornu. Dit is dat werktui-
gelyke , harde en vafte lichaam , ’ t geen op
net hooft van eenige viervoetige dieren groeit;
en dat een van hunne verdedigende wapentuigen
is. De'Hoornen vérfchillen vanelkan-
deren in gedaante , fchoon zy anders in het
werktuigëïyk geitel, vry wél overeen koomen.
Het zamenweefzél van dit lichaam fchynt
uit verfcheide draden o f vezelen zamengeftelt,
welke in rangen , uit alle de deëlen van He
h u it, 'welke onder den hoorn is , voortkoo-
men; dit zyiï niet anders, als de' vóórtbreng-
.zelen van de tepeltjes der huit-,>gelyk zulks
Llykt uit den aangroei en opzwëjtnig van den
ftam cler Hoornen van de H e r t e n Deze ve*»
zelen o f draden , door een lymachtig vocht
aan een gekleeft zynde , vormen zoo veel
kleine hoorntjes van verfchillende hoogtens,
welke in ëlkanderen bevat z yn ; het geen v eroorzaakt
dat de punt, welke uit alle deze
omkleedzels beltaat; veel harder als het grond-
ftuk is. Het inwendige van den Hoorn is
met een vlies bekleed-, dat met een groote
meenigte vaten doorweeven is , welke het'
voedzel in alle de deelen overbrengen.
Den aangroei der Hoornen gefchiet op een
verfchillende wyze in de dieren, by welke z y
niet afvallen : hef uitftek van het voorhoofts-
been dat tot den eerften grond van den hoorn
dient, en het bekkeneel vlies dat het bedekt.,
groeijen , en doen den Hoorn groeijen, door
verfcheide lagen , welke zich op elkanderen
plaatzen ,._,en een korft vormen.
Men heeft zelfs aan de menfchen op het
een o f ander deeFvan het lichaam, het hooft
by voorbeelt, zich een hart, lang en fpits
uitwas zien vormen., .dat de gedaante van een
hoorn had. Het zeldzaarafte voorbeeld van
deze mismaaktheit , vertoonde zich aan een
Boer , die ten tyde van Hendrik IV. Koning
van Vrankeryk leefden, aan welke , in den
ouderdom van zeeven jaaren , een hoorn uit
de rechter zyde van .het hooft voortkwam ,,
die zich naar de linker zyde omkromde; in
diervoegen , dat de punt weder het bekkeneel
zou genadert hebben , zoo men dezelve
niet van tyd tot tyd afgefneeden had. Hy gevoelde
alsdan hevige fmerten, als mede wanneer
men dit uitwas maar aanraakte.
Dit foort van uitwaflïngen fchynen maar
alleen voortbrengzelen van de tepeltjes der
huit te zyn. Men heeft-redenen om te den-
.ken, dat mén deze mismaaktheden in hunnen
oorfprong zóu konnen voorkoomen: men be-
Loeft maar alleen het uitwas in deszelfs begin
met geeft van zout te wryven ; de wortel
zal hiér door verdroogén en van zich zei ven
afvallen. ' Het fchynt dat'5er een foort van
'onderfcheid in den aart van de verfchillende
Hoornen -der dieren plaats heeft. De Hoornen
dér Herten , en die van de Rendieren ,
fchynen meer den beenachtigen aart van
de verdedigende wapentuigen van den Een-
hoornvifch o f Narwhal- , de Zee-Koe , enz.
te hebben. De Hoornen der Bokken , Stieren
en Rammen, hebben meer overeepkomft
met den aart van de nagelen der dieren', en
rde fchilden dér Schildpadden. Zie deze woor-
fden.
HOGRNflO
O R N B : HOORND: H O O R N SLAN G ,
H O O R N B E R G o f Hornbero. Het
grootfte gedeelte 'der Mineraalkundigen zeggen
, dat dit den Hoornjleen is. Zie dit
vooort. Men noemt dezelve mede Hornjlein:
deze woorden zyn by de Duitfche en Zvveed-
lche Mynwerkers in gebruik.,
H O O R N D I E R. Men geeft dezen
naam aan de dieren welkers hooft met hoornen
gewapent-is.
H O O R N S L A N G , Cerajles* Dit is
een foort van Adder $ welke men zecht dat
gehoornt is , en die men op de Goudkuft in
Afrika, en byzonder in Egypte vind, alwaar
zy Alp en Aeg genaamt word : haaren kop is
driehoekig , -wit en zwart, en de bek ftomp;
zy heeft een zwarte vlak midden op de tong.
Aan de opperkaak heeft deze Slang , twee
kromme , en eenigzins uitftekende tanden ,
welke de gedaante van de klaauw van een ge-
nagelt viervoetig dier , o f van een vogel hebben.
Deze twee tanden , welke beweeglyk
-zyn, heeft men voor hoornen aangezien , zy
zyn de verdedigende wapentuigen van het
Hier ; deszelfs rug is zwart en onregelmatig
.'gevlakt-: de fehubben van den buik zyn twee
-hondert in getal, en die van den ftaart vyf-
tien ; deze Slang is twee voeten lang, en
zomtyds langer. Men ziet in het Holland-
fche Fort Axim, het vel van een Hoornflang,
dat v y f voeten lang is , en de dikte van een
mans arm heeft; het is geftreept en getakt;
De Hoornflang kruipt fcheef voort, en fchynt
-onder het voortkruipen te fchuiffelen ; zy
kan'langér tyd den dorft wederftaan; maar zy
as zoo gulzig, dat zy in een diepen flaap valt
•na dat ze gegeeten heeft, en ’er word veel
geraas en beweeging vereifcht, om haar te
-doen ontwaken ; men kan ze alsdan gemak-
•kelyk vangen en dooden.
H O O R N S T E E N , Corneus. Het fchynt
Hat men dezen naam aan verfcheide foortcn
van fteenen van eenen verfchillenden aart
geeft. Henckel noemt dus een gebladerde o f
ichilverachtige fteen, welke men in Saxe
vind : h y is'uit'laagjes van Spath, Amethift,
-Quartz , Jaspis , Kriftal, en Calcedon, zamengeftelt
: welke Vermengt door elkanderen
liggen.
, Andere geven den naam van Hoornjleen ,
.&an die vuurftcenen welke" men dikwyls in
het kryt v in t , ter oorzake van hunne kleur.
Zie hier omtrent myne Nieuwe Miner
a A L K ÜND E.
I. Deel.
H O O R N S T E E N . 4.65
De Duitfche Natuurkundige, geeven den
naam van Hoornjleen o f Hoornrots , aan een
harde en weerfpannige fteen , welke eenige
overeenkomft met de nagelèn der viervoetige
dieren heeft , en die men in de bergen in by-
na rechtlynige groeven vint. De Franfche
Natuurkundige hebben noch geen zekere kun-
digheit van den aart en oorfprong van dit
foort van fteen ; die geene welke de Fleer
Bernard de Ju ffen , uit Zweeden ontfangen
heeft, onder den naam van Corneus fijfilis du-
rior Wal Ier ii ; gelykt volmaaktëlyk naar de
Lava. Men onderfcheid drie foorten van
Hoornrots o f Hoornfteen. 1. Die geene
welke een zachte korjl heeft: de Heer Wal*
krius" ze ch t, dat hy met een foort van ge-
kromt omkleedzel bedekt is , dat naar bruin
leder gelykt : hy is zoo los van zelfftandig-
heit als de zachte Rotfteen. 2. Die welke
een harde korjl heeft, deze is zw a r t, en ge^
lykt naar de hoef van een f paard ; hy word
hart in het vuur: zomtyds blinkt h y , en zom-
tvds is hy gekorrelt. 3. Deze is gebladert
o f fchilverachtig, zyne kleur is roodachtig o f
zwartachtigdeszelfs fchilvers liggen recht-
lynig op hunne fcherpe zyde gefchikt: men
heeft ’er die zacht is -, en dienen kan om ly-
nen te trekken, en andere die zoo hart is , dat
men ’ er zich van bedienen kan om huizen te
dekkën : zy worden in het vuur zeer geel.
De eigentlyke Hoornjleen is die geene , van
welke w y het eerfte in- dit artikel geiproo-
ken hebben-.
Wanneer w y op'nieuw alle jde fteenen onderzocht
hebben welke men Rotzen en Hoornrots
noemt, en welke yoor een groot gedeelte
het Pyreneefche gebergte , en de ketenbergen
van Alais in Languedoc enz. uitmakken
zoo hebben wy -gezien dat de eerfte
foorten van Quartz zyn , welke verbazende
groote klompen vormen, die onvermengt
zyn , en een onbepaalde gedaan te hebben, eri
welke geen deel fchynen gehad te hebben in
de omwentelingen, welke op de aarde zyn
voorgevallen , en die bygevolg in devroegfte
oudheit reeds gevormt zyn •; daar in tegendeel
de fchilverachtige o f bladerachtige Hoorn-
rots , die een foort van aderen vormt, en
zich in bladeren o f plaatjes laat fcheiden , en
4ie de vöorige fteenen tot een korft o f omkleedzel
verftrekt , als nieuwe fteenen moe-
gen befchouwt worden welke- achtervolgens
in de tuflchen wydtens van de voorige klompen
gevormt zyn, welke tuffchenwydtens o f
borften door een groote omwenteling, in de
Natuur, veroorzaakt zyn. D u s , zoo de ver-
N n n ' ' dee*-