
gaan, ahvaar men de boflchen geheel heeft
laaten uitroeijen, en daar men tans genoodzaakt
is om zoo menigvuldig fteen o f aard-
kooien te branden, als men in Holland turf
doet. Zie deze woorden.
Gelukkig verhindert de Meefterfchap der
W ateren en Boflchen tans de willekeurige
uitroeijingen en omkappingen : men geeft
tans de gr o o te ftamboomen aan de eigenzin-
nigheit der byzondere perzoonen niet over
men heeft het kappen van het kleinhout mede
bepaalt, van ’t welk men takkebofleri, hoepen
en ribben maakt: men laat altoos tien
boomen op ieder morgen ftaande blyven,
wanneer men booge ftamboomen kapt. Zie
dit woort.
Het brandhout, en dat van *t welk men
zich tot het bouwen van huizen en fchepen
bedient, hebben insgelyks van te veel aanbelang
gefcheenen, om niet mede in het zelve
Bevelfchrift begrepen te^zyn. L o d ew y k
X IV . gebood noch dat men een vierde..gedeelte
in alle de Boflchen der Kerkelyken en
Geeftelyke Huizen moeft overlaaten, o f
gelyk men hen in Vrankryk noemt (Gens de
main-marte.y De Regering noch niet vergenoegt
zynde over deze verftandige voorzorgen
tot het onderhoud der Boflchen, heeft
de groote wegen met reijen olmen en andere
boomen doen beplanten, om in nood
tot een aanmerkelyke toevlucht te konnen
verftrekken. Een Reiziger geniet hier door
te gelyk in het doorreizen van geheele land-
fchappen, en het lo o f dat hem befchaduuwt,
en de bevalligheden der landftreeken van
welke dit hem het gezicht niet belet. Men
ziet tans door geheel Vrankryk g volwas-
fchen o f nieuw aangelegde laanèn, die van
alle zyden Lufthuizen, Kafteelen o f Steden
aankondigen.
In alle landen verzekert een bofeh y de
naby gelegen inwoonders van floffe om zich
te verwarmen : het is een onmisbaren fchat
voor een groote Stad men brengt het hout
gewoonelyk langs een afdryvende rivier naar
dezelve.
Men heeft Boflchen van een grooten ouderdom
, en andere die zedert weinig tyd
aangelecht zyn : maar *er wort een zekere
uitgeftrektheit van tyd vereifcht om van deze
voordeel te konnen trekken. Zie de woorden
H o o ge S t a mbo. o men en H o u t ..
B O S C H M A N , zie A apj
BOSKOP, Ore#» Dit is een foort van
Dolphyn , doch die twintigmaalen groot er
is , en die de Walvifchvangers van groot nut
i s , vermits hy deze viflchen b y t , hen geweldig
doet loeijen , en- hen noodzaakt om
naar de zeekuften te vluchten. De Boskop
heeft vier groote en zeer fnydende tanden.
Zie op het woort Wa l v is ch.
> B O T r is een platte, eenigzins breede zee-
vifch, die zachte vinnen heeft: hy behoort
tot het geflacht der tong, fchar, en fch q l,
zie deze woorden. Dit foort van vifch zwemt
plat op eene zyde.. Rondelet zecht dat de--
Bot van de fchar niet verfchilt, als door de
ruuwheit van zyne fchubben, die zeer v alt
aan zyn huit zitten; hy heeft geele vlakken
aan de vinnen die zyn lichaam omringen, en.
een gekronkelde lyn over het middelfte gedeelte
van zyn lichaam-; zyn vleefch is zacht*
wit en vochtig en eenigzins lymachtig: dezen
vifch heeft men in overvloed op de Fran-
fche vismarkten.
B O T E R B L O E M , zie H a n -e v o e t ;
B O T E R V A N B A M B O K . Dit ia
een foort van fmeer, dat de Moqren en Negers
van de Senegal Van- een boom vergaderen,
die in het land van Bambok groeit , en
op eenige andere plaatzen aan den oever van?
de Senegal.
De boom die- de vrucht voortbrengt uit.
welke men dit fmeer trekt, is van een middelmatige
groote. Zyne bladeren zyn k lein,
ruuw, en geven een olieachtig fap uit wanneer
men nen drukt.. De boom zelfs geeft
een weinig van dit vocht uit wanneer mem
een infnyding in den zelven maakt: zyne
vrucht is rond * heeft; de groote van een.
noot, en is met een fchelp, die een dunne,,
drooge en blinkende huit heeft, bedekt.. Hy
is witachtig ro od, zoo vaft als een eikel,
olieachtig en van eenen fpeceryachtigen reuk-
De pit o f noot van deze vrucht heeft de
groote van een muscaatnoot, en, bevat een
amarideL
De Negers beminnen deze vrucht drifte-
lyk. Na dat zy ’er een gedeelte van afge-
fcheiden hebben, dat in aart met het fmeer
byna overeenftemt, ftampen zy het overige,
en werpen het in heet water. Op^ het
zelve koomt een vet dat hen voor boter en
fpek verftrekt. De Europeanen die van het.
zelve eeten, vinden *er geen onderfcheid in
tuflchen dit en het fp ek, uitgezondert een
kleine: fcherpheit die niet onaangenaam is..
Dit
D it vet heeft, fchoon het zoo wit niet is ,
de zelfftandigheit van fchapen vet. De Negers
gebruiken het, en fchatten het hooger
als den olie van den Palmboom , voor de
-zenuuwkwalen. Hiftoriefcbe 'Befcbryving der
Reizen.
B O T T E N V A N D E N P O P U -
L I E R B O O M , Gemmce populi niger:
dit zyn deze kleverige botten die op de
zwarte Populierboomen voortkomen, zie op
het artikel P o p u l ie r b o o m .
B O U B A C H , een viervoetig dier dat
zich op de grenzen van Polen onthout, en
dat, volgens de befchryving der Reizigers,
een aanmerkelyk foort van Das is , om de
zonderlingheit van zyne gevechten op de
wyze der mënfchen.
B O U C A R O T A A R D E , een foort
van bolus-aarde , van Yyelke men in Zuid-
Amerika en in Indië vaten van een zeer aangename
gedaante maakt: deze aarde heeft
veel overeenkomft met die van Patna: zie
dit woort.
B O U R G O N D I E S C H H O O I , Me-
Ska. Men heeft verfche.ide foorten van deze
plant, doch wy zullen met uitzondering van
die fpreken welke men Bourgondiefch hooi o f
Klavers noemt. Dit foort brengt groote en
krachtige wortelen v o o r t, die diep in de
aarde fchieten, en krachtig in ’t vóórtbrengen
zyn. Deze wortelen brengen een hooft
o f knobbel voort, uit welke verfcheide ftee-
len uitfchieten die twee en een halve voet
lang, en meer o f min dikte verkrygen en tal-
ryk zyn volgens de hoedanigheit van den
grond. De takken zyn met verfchéide bladeren
bezet die uit drie blaadjes beftaan,
welke op de wyze der klaver bladeren ge-
fchikt zyn. Omtrent den top der airen ver-
fchynen peulswyze bloemen van een violette
o f purperachtige kleur, waar op peulen volgen
die zaden bevatten welke de gedaante
yan een nier hebben, de geheele plant heeft
een fmaak die flauwelyk met die van de kers
overeenftemt.
Het Bourgondiefch hooi is een der planten
van welke men door konft gemaakte weiden
aanleggen kan, die van zeer groot-nut zyn ,
door den grooten overvloed van voeder die
z y aan het vee verfchaffen.
Men moét haar in. een aarde zaijen die
door de omploeging wel bereid , en wel geegt
is om dezelve van alle vreemde kruiden
te zuiveren die haar fchadelyk zyn konnen.
Z y bemint voor al vette, lichte aarde; zy
flaagt niet in drooge en onvruchtbaare gronden.
In de zuidelyke deelen van Vrankryk,
kan men hef Bourgondiefch hooi in den
herfft zaijen, om dat deze plant, vermits
men hier geen fterke vorft te dugten heeft,
van de vochtigheit van dit jaargetyde voordeel
trekken kan om haare wortelen uitte-
breiden, doch in noorderlyker landfehappen
is het beter dat men haar niet voor de maand
Maart zaait. Men ftroqit een pond zaad van
deze plant op de uitgeftrektheit van twee en
twintig voeten in ’t vierkant. Men mengt
het zaad van het Bourgondiefch hooi met de
helft zoo veel haver. Wanneer de haver tot
rypheit gekomen is , maait men .dezelve ge-
lyks de aarde a f , het Bourgondiefch hooi
dat men te gelyk afmaait fchiet weder uit.
Zoo echter het jaargetyde zoo gunftig is dat
de haver te dicht opfehiet, en het Bourgondiefch
hooi zou verflikken, zoo moet men
dezelve verfch afïhyden , en haar aan het
vee geven : want het is voordeeliger dat
men den oogft van dit zaad opoffert, dan
dat men het Bourgondiefch hooi in gevaar
ftelt. Het is niet voor het tweede en-zelfs
wel het derde jaar dat men een grooten oogft
van deze plant hebben kan ; want als dan
fchiet zy eerft tot haare rechte hoogte op:
men kan haar in allé Landfehappen van
Vrankryk drie o f vier maaien in het jaar in-
oogften , en in de zuidelyke Landfehappen
zelfs zes maaien. Het eerfte jaar moet men
haar maar een maal, en het tweede jaar twee
maal afmaaijen.
Vermits het fap van deze plant flymachtig
is , wert zy lichtelyk droog. Wanneer het
zeer heet is , moet men niet wachten tot dat
zy geheel droog is om haar in te oogden,
om dat dan het grootfte gedeelte der bladeren
afyallen en op het veld blyven leggen.
Het is een uitmuntende handelwyze , die op
zommige plaatzen in *t werk geftelt wort,
dat men het Bourgondiefch h o o i, voor dat het
geheel droog is , op de hooizolders brengt,
en het hier op lagen plaatft met telkens een
laag ftroo tuflchen beide ; dit belet dat dit
hooi niet, 'gelyk men zulks noemt, aan het
broeden raakt, en dit geeft het een zoo aangename
reuk, dat de paarden dit mengzel
van ftroo en dit hooi met zeer veel graagte
eeten. Wanneer men het zaad alleen in zamel
en w il, fnyd men de toppen der fteelen,
wanneer zy ryp en met zaaden beladen zyn ,
V a ' luchtjes