
*S Ä L C E A . A L F T . A LG O E D E . A L ISM A . A L K A L : A A R D E . A LO E .
hier hunne baarden , en de vrouwen haare
nagelen mede.
A L C E A , een dier dat by de Ouden bekent
was , en dat men denkt de Eland te
üyn.
A L F T , N ■ ESTEUNG, Alburnus, een
witte^ vifch, die veel overeenkomt: met de
Spiering heeft, maar welkers fchubben veel
helderer en zilverachtiger zyn. De A lft
heeft, volgens de befchryving van Rondelet,
groote roode oogen , een groene rug , een
witte buik, een klein h o o ft, en een plat
lichaam; hy heeft geen gal, en zyn vleefch
is zacht. Dezen vifch heeft een aarsvin, die
uit twintig beentjes o f ftralen beftaat. Men
vangt hem lichtelyk met de hengelroede. Hy
is gemeen in de rivieren de Marne en de Sei-
ne in Vrankryk, en in verfcheide rivieren
v an lta liën , Duitsland, Zweden, en de Nederlanden.
Men heeft noch verfcheide andere
foorten van viflchen , die men Alften
noemt, ongetwyfelt ter oorzake~van hunne
witheit: de A lft is niet goed tot fpyze. De
Heer Lemery plaatft dezen vifch in het getal
der openende middelen ; en hy zecht dat
men ’er veel olie en vlug zout uittrekken
kan.
Eenige infeélen en wormen hechten zich
zomtyds aan de kieuwen der viflchen ; het
geen eenige Waarnemers , die geringe Natuurkundigen
waren, heeft doen denken,
dat zekere viflchen-, en voornamentlyk de
Alften , uit -hunne kieuwen kleine aaltjes
voortbrengen; ’t geen volftrekt valfch is.
Het voornaamfte nut dat men van den Alft
trekt, is , dat men zyn zilverachtige fchub-
i>en gebruikt om valfche paarlen zamenteftel-
len. Men is de uitvinding en volmaking van
deze konft aan de Franfchen verfchuldigt.
Men ontbloot den A lf t , met hem op de ge-
woone wyze te fchrappen, van zyne fchubben:
werpt dezelve In een békken met klaar
water , men wryft haar even als wilde men
haar vergruizen. Deze handelwyze wert
verfcheide malen in verfch water herhaalt,
tot dat de fchubben geen kleur meer van zich'
geven. De zilverachtige ^ftofFe zinkt naar
den grond-: men giet het boven zynde water
zachtkens a f, tot dat het zilverachtig vocht
maar -alleen overig blyft , dat men Ejffence
d'Oriënt noemt, men mengt onder dit vocht
-of olie .een weinig vifchlym. , Vervolgens
jmemt men holle balletjes van zeer dun glas,
die de kleur van .den opaasfteen hebben, o f
wel blauwachtig zyn, men ftort in dezelve,
door middel van een pypje, een droppel van
dit vocht, en men beweegt dezelve naar alle
zyden, om de inwendige oppervlakte wel te
bedekken. Eindelyk, om de paarlen zwaarte
en fterkte te geven, vult men dezelve met
wafch.
Deze glansryke en zilverachtige ftoffe be-
vint zich niet alleen op de fchubben van dezen
vifch ; want het vlies dat de maag en
ingewanden bedekt, is ’er geheel mede bezaait.
Men neigt om te dénken dat het zelve
in de ingewanden gevormeert W o r t e n
dat het in de vaten oyergaat om in het vel té
komen, alwaar het de fchubben voortbrengt.
Zoo dit de waare werktuigelyke werking is
van de vorming der fchubben van den Alft ^
zoo kan zulks in de andere viflchen mede
plaats hebben. Memorie van den Heer de
Rèaumur.
A L G O E D E o f L ammerkens - ooren ,
een plant die'bloemen met verfcheide helm-
flyltjes voortbrengt, welke in de uitwendige
gedaante veel overeenkomfl: met -die der Spi-
nagie hebben, en van welke men in derzel-
ver plaats gebruik kan maken, 'als zynde van
dezelve weekmakende’ en laxeerende kracht.
Men zecht dat de bladeren van deze plant,
gekneuft. zynde, en als een pap op verfche
wonden gelecht,’ dezelve fpoedig genezen,
en het dubbelt voordeel-bezitten van de ver-
zweeringen en wonden te zuiveren.
A L I S M A , een foort van Doronicum,
met geele geftreepte bloemen-, Welkers bladeren
vry veel overeenkomfl: met die der
Weegbreede hebben. Deszelfs' wortel is
roodachtig, van een doorftekende, aangename
en fpeceryachtigen fmaak; het aftrek-
zel der bloemen van dezen Doronicum, doet
de bloedfpuwingen ophouden; als wondhee-
lende , is zy nuttig in zware kneuzingen ;
de .boeren gebruiken dezelve met goed ge-
„volg in plaats van het Nieskruid, in de ziek-
tens van' hun vee.
A L K A L I N E A A R D E , is die aarde
welke met de, zuure vochten opbruifcht, en
die als dan’een geenjlachtig zout yoortbrengt;
zie dit woort,
A L O Ë , dus mede in ’ t Latyn, is een
plant van welke men verfcheide foorten
heeft: de bladeren van den Aloë zyn dik,
vléezig, vol zap, cn met doornen gewapent;
A L O Ë .
uit het hart fpruiteen Heng voort, die letie-
wyze bloemen onderfteunt: öp dezelve vol-
gen langwerpige , kegelvormigè, driekante
vruchten, die in drie afdeelingen gefclieiden
z y n , en met platte zaden vervult.
Deze plant heeft èenen by uitftek bitteren
fmaak: zy groeit natuurlyk in Perfiën, Egyp-
ten, Arabiën', Italiën , 'Spanjen, en op de
eilanden V-an Amerika, Men heeft valfche-
lyk verhaalt , dat ’ er eene foort is dié alleen
eenmaal'in hondert jaaren bloeiden, en-die
een geluit als een pifloolfchoot maakten wanneer
haare bloemen ontlookén.
Men trekt'inde warme landen, dooruit-
perfing, een zap uit de Aloë. Dit zap vor-
fchilt in zuiverheit, kleur en reuk; waarom
het verfchillende namen heeft. De Aloë
■ Soccotorina is de belle van alle : hy is uitwendig
geelachtig van kleur , inwendig- ci-
troenkleurig , doorfchynende , wryfbaar,
hartsachtig, bitter van'fmaak, en van eenen
Herken, doch geenzins onaangenamen reuk.
Om dit zap te bekomen , fcneurt men de
bladeren wan de wortelen der Alo ëes, men
peril deze wortelen een weinig, en doet het
zap in een vat vloeijen. Dit zap verdikt en
in de zon gedroogt zynde, is dè Aloë Socco-
f orina, wy'bekomen dezelve in leder beflo-
ten, van het eiland Soccotora.
_ Men hééft een andere foort* Aloë Hepa-
Jica genaamt, om dat zy een leverkleur heeft;
deszelfs reuk is onaangenamer, en de fmaak
veel bitterer, D e laatfte is de groffle en de
ilechtfle van alle ; zy wort Aloë Caballina
■ genaamt, • om dat z y alleen voor de paarden
gebruikt wort. Deze twee laatften werden
uit de;.gèmeene Aloës getrokken, door de
bladeren te fnyden en te ftooten: het zuiver-
•fle zap is de Aloë Hèpatica; en den droeflem
as de Aloë Caballina , die zich door zynen
-onaangenamen' reuk lichtelyk laat onder-
-fcheiden.
Het'zap van de Aloë is'buikzuiverende,
wormdoodende en wondheelende. Deszelfs
matiggebruik is .nuttig voor.ryke lieden die
veel machtige fpyze eeten; hunne magen,
die door de geftadige werking der verteering
vermoeit zyn, hebben zomtyds noodig om
door dit bitter geneesmiddel verfterkt te
worden : .zyn gebruik zou fchadelyk zyn
voor lieden die een gematigt leven leiden.
Aloë Pitte, een foort van Aloë., die blar
déren van vier tot v y f voeten lengte heeft,
en met doornen aan derzelver punten bezet
eyn. Het is uit deze.bladeren dat delndia-
I. D e e l .
A L P A C N E . A L S E M , %f
nen van -Gujana fterke en vry fchoone draden
weten 'té trekken, van welke zy hang-
bedden en zeilen veryaardigen: de Portugezen
maken ’er koufen en handfchoenen van.
Men trekt mede draden uit de andere foorten
van Aloëes , die in aart met deze overeen-
ftemmen; gelyk men mede zappen trekt uit
die foorten welke zapryk zyn.
■ A L O Ë -H O UT-, zie P a r a d y sh o u t .
‘ A L P A 'G N E , Paco o f Pacos, verfchillende
pamen , die men aan een foort van
Peruviaanfche Schapen gegeven heeft, welke
een weinig'groöter als onze Schapen zyn.
D it dier, dat men zecht dat veel overeenkomfl:
met de Glama en Vigogne heeft; heeft
een langen hals gelyk de Kameelen, lange
beenen^ en het lichaam welgemaakt : men
heeft witte , zwarte-, en van verfchillende
kleuren.
Deze-dierén zyn van een dubbele nuttig-
heit: zy dragen lallen van hondert ponden
gewicht, en zomtyds noch zwaarder; leggen
drie o f vier uure-n op een dach a f in lange
reizen ; maar wanneer de tocht maar
eenen dach duurt, leggen zy acht o f tién
uuren a f, en dragen twee hondert ponden*
Men ziet ’er zomtyds troepen van meer dan
duizent by elkanderen, met allerlei koopwaren
beladen. Deze dieren verfehaffen mede
w o l, die goed is om HofFen te weven. Men
vermengt deze wol met die van de Vigogne'.
Welke laatfte zeldzaam in Spanje koomt
zonder ’er mede vermengt te zyn. Deze
dieren aarden beter op de bergen en koele
plaatzen, als in de vlaktens, alwaar zy van
te. groote hitte fterven. , Zie G l a m a en
VIGOGNE.
A L S E M , Abfinthiim. Dit is een plant
met troswyze bloemen, zy heeft kleine in-
gefnede bladeren , van een bleekgroene
witachtige kleur, zeer Herken en fpeceryachtigen
reu k, die niet aangenaam i s , en
eenen zeer bitteren fmaak. Deze plant fchiet
-ter hoogte van twee voeten op: zy groeit zonder
aankweeking in drooge en Warme gronden*
Mén kweekt haar in de tuinen voor de Ge-
•neeskonfl:, in welke zy van veel gebruik is.
Men heeft vier foorten van Alfem , to
weten, die welke men Groote o f Roomfcbt
Alfem noemt , de Kleine, de Zee-Alfem ■, en
die der Alpen, die men Genepi noemt. Deze
.plant kan men langs de tuinbedden planten,
en fcheeren,
G Des*